Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1862
(1862)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 139]
| |
Denis Battin.
| |
[pagina 140]
| |
vervaardigd kruis ontdekken, waarop de volgende woorden: Denis Battin. Niet verre van dit graf, verhieven zich twee rijk versierde gedenkteekenen: het eene, bestaande uit eene witmarmeren naald, zou den nakomeling doen kennen dat onder hetzelve het stof van Jacob Petit de la Porte, leverancier aan het leger des hoogen bewinds, rustte; het andere, hetwelk aan de praalgraven der oudheid deed denken, was versierd met het beeld der onsterfelijkheid, op wiens kleed het grafschrift in sierlijken vorm was uitgebeiteld: aan de eene zijde, namelijk, las men: Josephine Chartet; terwijl aan de tegenovergestelde zijde de waardigheid, de hoedanigheid en bekwaamheden van de overledene stonden uitgedrukt. Tusschen een leverancier, alzoo, en eene tooneelspeelster, zonk het nederig houten kruis van den oud soldaat geheel in 't niet!...evenwel, het dient gezegd, gaarne toefde men eenige oogenblikken voor dien eenvoudigen naam: Denis Battin. De bladzijden der Fransche geschiedenis prijken met zoo vele schitterende namen, dat daar onder slechts weinigen worden aangetroffen, in wien de herinnering is levendig gebleven aan hem, wiens merkwaardige levensloop wij wenschen te schetsen; wij echter, wij stellen Denis Battin ten voorbeeld. In het leven en de bedrijven van nagenoeg alle Fransche maarschalken, generaals, kolonels of kapiteins treffen wij eene zekere overeenkomst aan, en toch, het is ons niet bekend dat, met uitzondering van Latour d'Auvergne, er nog twee of drie anderen, in het leger mannen gevonden werden, van wien men zeggen konde: zij waren hoogst zonderling, bezield met eenen lust tot strijden grenzende aan het fabelachtige, éénig in levens- en handelwijze. Als zoodanig, nu, zonder de voortreffelijke zonderlingheid van Latour d'Auvergne als eigenschap te bezitten, verdient Denis Battin in alle opzigten de aandacht van krijgsgeschiedkundigen; hij is, wij herhalen het, een voorbeeld, een bewonderingswaardig toonbeeld van den oud-soldaat. Wij allen, zoo wel strijders vóór het keizerrijk als kinderen uit den tijd der herstelling van hetzelve, wij allen dekken met onzen krijgsmantel het graf van den ouden soldaat; | |
[pagina 141]
| |
beschermen wij steeds dat graf opdat het stof van dien achtingswaardigen veteraan niet door eenigen storm worde verspreid!... Helaas! deze regelen schrijvende bij het flaauwe schijnsel eener lamp, in de diepste stilte van den nacht, terwijl de krijgstrompet steeds rust, zie ik de lange rijen der staatkundige dagbladen, uit welken een dof, dreigend, dikwerf honend gemor voortkomt, dat zelfs de rust van den ouden soldaat in zijn graf, stoort! Nog eenige dagen welligt, en de roemvolle overleveringen der legers van eertijds, zullen tot de flaauwe herinneringen, tot de fabels behooren!...Aan ulieden dan, afgestorven krijgsmakkers in uwe vaandels gehuld, aan u zullen wij ons spiegelen, u zullen we ons ten voorbeeld stellen....Een zwijgend wijzen op uwe daden zal ulieder antwoord zijn. De vaderlandsliefde, de belangeloosheid, de zedigheid, de zelfverloochening met verachting van grootheid en rijkdom, de trouw aan eed en pligt, al wat den mensch tot eer strekt zal het bestaan van een ieder uwer aanvullen. Aan de zijde van den grooten Turenne, oud-soldaat, edelman, zal Denis Battin prijken, ook als oud-soldaat, maar....landman!....Ziehier dan het leven van Denis Battin; niets is verdicht, het is naauwkeurig en naar waarheid geschetst. In 1723 had een landbouwer te Colonne, departement Jura (Frankrijk), het geluk vader te worden; het kind van vader Battin ontving den naam van Denis, groeide op steeds arbeidende met denzelfden ijver als waarmede zijne brave ouders immer zwoegden. Op den leeftijd van twintig jaren ontmoette Denis Battin op de markt eener nabijgelegen stad een korporaal der infanterie-DauphinGa naar voetnoot(1). De korporaal, volkomen meester in de kunst om te werven, was in dat gedeelte van het rijk gezonden om het regiment Dauphin voltallig te maken. De eenvoudige Denis Battin was aanstonds door de aardigheden van den korporaal voor dezen ingenomen: het kleine hoedje met strik en pluim, bevallig op 't hoofd geplaatst, witte rok met blaauwe uitmonstering, dit alles was voor den onnoozelen knaap van Colonne voldoende hem in den strik te lokken. De korporaal was in | |
[pagina 142]
| |
't geheel niet zuinig op zijne woorden, daar hij alles beloofde, eer, roem; zelfs beloofde hij de grenadiers-epaulet en de sergeants streep!... In zijne vuist lagchende, bespeurde de geslepen korporaal op het gelaat van Denis hoe zijn verlangen naar eene dergelijke kleeding, steeg, hoe hij zich reeds grenadier waande....‘Sergeants-strepen!’ riep Denis uit, zijne handen inéén slaande; ‘Ja, ja, sergeants strepen,’ herhaalde de korporaal. Geen van beiden vermoedden alstoen dat dit eenvoudige boertje, ééns officier zou zijn, kolonel der infanterie-Dauphin, generaal, generaal in het Fransche leger!.... De korporaal verteerde op eene milde wijze de penningen van Z.M. koning Lodewijk XV, - en Denis Battin, na dapper de wijnflesch te hebben aangesproken, eindigde met, eenigzins bewogen en bevende, zijne verbindtenis te onderteekenen, en was daarmede soldaat van den koning bij het regiment infanterie-Dauphin. Den volgenden dag was de oorlogzuchtige aard bij den armen Denis geheel verkoeld; hij hechtte zich meer aan zijn dorp, hij had zijn ouderlijk huis boven alles lief, hij dacht aan den kerkweg, het stroomend beekje waar vrouwen en meisjes zich verzamelen om het linnen te wasschen, alles herdacht hij uit zijne eerste jeugd, terwijl hij zich, diep getroffen over zijne dwaling van den vorigen dag, op weg naar zijne woning begaf. Eensklaps ontmoet hij den korporaal, die hem, na eenen langen en hevigen woordenstrijd, in naam des konings, wien hij thans behoorde, in arrest stelde. In hem lag, zoo als hij dit menigvuldige malen toonde, de eigenlijke kiem waaruit de ware krijgsheld voortspruit; hij beschouwde (gelijk hij in lateren tijd dikwerf verklaarde) in de volharding van den korporaal - om hem tot dienst nemen te bewegen - zijne roeping en onderschreef alzoo vrijwillig eene nieuwe verbindtenis, daarbij in zich zelve onherroepelijk besluitende, geheel zijn leven aan de dienst te wijden. Na een jaar tijds oefening werd Denis als bekwaam genoeg geacht, om door middel van vijandelijk lood te kunnen sneven; in 1744 loste hij vóór Kortrijk, door Lodewijk XV persoonlijk belegerd, zijn eerste geweerschot; in 1745 en 1746 was hij bij de belegering van Namen en Doornik en den veldslag van Fontenoy tegenwoordig, en na vier jaren dienst | |
[pagina 143]
| |
met even zoo vele veldtogten, werd hij ten gevolge eener door hem verrigte schoone daad, tijdens de belegering van Brussel, benoemd tot grenadier. Bij deze eerste verwezenlijking der beloften van den korporaal-werver, werd de roode grenadiers-epaulet door onzen jongen soldaat op hoogen prijs gesteld. Zij die de oorlogen van 1747 en 1748 met aandacht lazen, zullen zich herinneren, dat bij de belegering van Bergenop-Zoom, twaalf grenadiers van Dauphin het eerst de bres besprongen en in de straten handgemeen waren met de soldaten van den prins van Hessen-Philipstad. Welnu! de grenadier Battin behoorde tot deze twaalf; maar hij, deugdzaam dorpeling, hij bezoedelde zijne handen niet door de aanroering van goud; het plunderen was in zijn oog afschuwelijk, en, was hij tot heden braaf soldaat, hij toonde tevens eerlijk man te zijn: twee vrouwen, hunnen rijkdom door de vlugt trachtende te redden, werden vervolgd door eenigen der overwinnaars, minder edelmoedig dan Battin; de vrouwen riepen zijne hulp in, en hij, toegerust met eene zeldzame kracht, zoodat meer dan éénmaal zes man voor hem moesten zwichten, aarzelde geen oogenblik de zwakke vervolgden onder zijne hoede te nemen, niet alleen, maar geleide hen naar eene schuilplaats, waar hij persoonlijk waakte tot de orde hersteld was. Niet zonder vreeselijken strijd redde Denis de eer, het vermogen, welligt het leven dezer ongelukkigen. Des anderendaags, toen deze vrouwen, jong en schoon, hun goud en juweelen den jongen grenadier aanboden als hulde van erkentelijkheid aan betoonden moed, glimlachte hij, zeggende: ‘Verberg dit alles spoedig, de plunderaars, u hiervan in 't bezit wetende, zouden het u wel eens lastig kunnen maken.’ Te vergeefsch hielden zij aan, Battin verwijderde zich met de handen in zijne ledige zakken, fluitende, zonder zelfs er aan te denken dat hij als eerlijk man had gehandeld. De kolonel van het regiment Dauphin deze belangelooze daad van zijnen jongen grenadier vernemende, benoemde hem, vijf jaren daarna, tot sergeantGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 144]
| |
Welligt zoudt ge denken dat Battin met weinig ijver zijnen koning diende, minder moedig zich betoonde op het slagveld, aangezien de belooning voor zijne verrigtingen eenige jaren achterwege bleef; welligt gelooft ge dat flaauwheid of ontmoediging plaats nam in de ziel van den jeugdigen soldaat, en dat eenige klagt over zijne lippen vloeide....O, neen! in de gelederen van de infanterie-Dauphin heerschtte geenszins die eergierigheid overdekt met een waas van ijverzucht, die de schaduwzijde van het krijgsmansleven uitmaakt; Denis riep steeds vrolijk uit: ‘ik vervulde slechts mijnen pligt als soldaat; bemind, geëerd door mijne meerderen, ontmoet ik steeds eenen vriendelijken blik, een gul onthaal en eene voorname bescherming. Wat ontbreekt mij nog? Mijn rok is de schoonste van het koningrijk, het is een kleed van den Dauphin, van den zoon des konings van Frankrijk! Ben ik niet gelukkiger dan in mijn dorp alwaar het zweet mijns aanschijns elke bete broods bevochtigde?’....Zoo sprak de jonge grenadier, en toen hij op zijnen witten rok de sergeantsstrepen zag schitteren, hem in naam des konings geschonken, was hij vrolijk en trotsch als eene jonge bruid. ‘Ik ben dan benoemd tot sergeant,’ riep hij in vervoering uit, ‘ik, arme onnoozele, geheel vreemd aan de kennis der oorlogsvoering, ik zal het bevel voeren over korporaals, grenadiers, fuseliers; ik zal hun leidsman zijn, hun aller meester!....Bevinden zich onder hen geene die meerdere verdiensten dan ik bezitten, meerdere kennis, meerderen moed? O! mijne gouden strepen, zij zijn schooner dan men zoude denken en het zal mijnen kolonel nimmer leed doen mij in eene meer naauwe betrekking met de heeren officieren van het regiment Dauphin te hebben geplaatst.’ Eenigen tijd daarna werd Denis Battin benoemd tot sergeant bij het korps grenadiers en nam in deze betrekking deel aan de zeven veldslagen in Hanover. Van 1753 tot 1763 was hij onafgebroken te velde en ontving daarbij vier wonden. Op veertigjarigen leeftijd onderscheidde Battin zich op eene bijzondere wijze in den slag bij Fillinghausen: een geweerkogel trof hem en smoorde in den onderbuik, een stuk laken medevoerende; hij onderging met de grootste bedaardheid eene verschrikkelijke operatie, terwijl hij zeer koelbloedig de | |
[pagina 145]
| |
plaats aanwees alwaar dat stuk laken hem de meeste pijnen veroorzaakte. In den slag bij Minden verloor hij, door het springen van een bom, twee ribben. Na verloop van veertien dagen in het hospitaal behandeld en aan de herstellende hand zijnde, verneemt hij dat zijn regiment was opgerukt om slag te leveren; Battin ontsnapt en bereikt, met de uiterste inspanning van krachten, eene boerenwoning, waar hij uitgeput en afgemarteld door de ondragelijkste pijnen, neêrvalt. Tot zich zelven gekomen, smeekt hij die goede lieden hem al hun linnen te verkoopen 't welk zij konden ontberen; zij wikkelden hem in een breed laken, zoodat hij, alhoewel met meer moeite, onder mindere pijnen adem konde halen. Op deze wijze marcheert hij acht uren, gedeeltelijk door bosschen, op 's vijands terrein en bereikt gelukkig zijn regiment nog vóór het oogenblik van treffenGa naar voetnoot(1). Battin sprak gaarne over dezen slag, dezen dag van Fulda; het was een luisterijke dag voor onzen met wonden overdekten onderofficier!....Hij kon ook trotsch daarop zijn, en langen tijd, ja zeer langen tijd daarna, toen het regiment Dauphin bij het 29ste van linie overging werd nog over de grenadiers van Fulda gesproken: de kompagnie van Battin was ter sterkte van drie officieren en vijf en veertig onderofficieren en soldaten; gedurende het treffen bij Fulda, werd dezelve gedetacheerd maar eenen meer voorwaarts gelegen molen, doch door den gids misleid, valt deze kompagnie in eene hinderlaag van hussarenGa naar voetnoot(2). Deze Pruissische ruiters, ongeveer twee honderd in getal, hieuwen dapper op onze grenadiers in. De Fransche officieren, elken tegenstand nutteloos achtende gaven zich over aan den kommandant der kavallerie, die Battin toeriep: ‘geef uwe wapens over, in navolging van uwe officieren.’ - ‘Komt en neemt ze,’ antwoordt onze sergeant, ‘grenadiers sta mij bij!’....dit zeggende, kruist hij voor de borst een zonderling wapen, alléén door de sergeanten van het regiment Dauphin, in het leger, gedragen, bestaande uit een | |
[pagina 146]
| |
vork met twee tanden, voorzien van twee haken in den vorm van een hellebaard. Er ontstaat nu een hevig gevecht; de Pruissische kommandant, te paard, valt met woede den sergeant aan, die hem trotseerde; hij tracht hem neêr te houwen, doch Battin, weert af, stoot terug, gaat vooruit, wijkt uit, gaat achterwaarts, roept zijne grenadiers toe, en wendt en keert zich tot het hem eindelijk gelukt de vork in het ligchaam van zijnen tegenstander te stooten, die ontzield van het paard valt. Nu vallen alle hussaren den sergeant op 't lijf; de wapens doorklieven de lucht, het bloed stroomt over het gelaat van Battin; intusschen vallen zijne grenadiers of worden genomen, zoodat hij bijna geheel alléén het gevecht moest onderhouden. Eene laatste kans tot uitkomst doet zich nog vóór: hij springt over eene heg en verdedigt zich als achter eene borstwering, maar de hussaren omsingelen hem, dringen op en in een oogenblik lag onze held onder de paarden, zoodat vooral zijn hoofd aan alle zijden gewond was. Ontwapend en gevangen, wilde men hem met een zwaard doorsteken, toen een korporaal toeschoot en riep: ‘het is een brave kerel, brengen we hem naar het hoofdkwartier.’ Hem, door wiens hand tien mannen sneefden benevens hunnen aanvoerder; hij die eenen strijd had volgehouden, waarbij vijftig het leven lieten, hem werd door zijne overwinnaars genade geschonken!....Hoe groot is dat rijk der dapperheid!!....De sergeant Battin, thans het voorwerp van bewondering, ja van achting bij zijne vijanden, werd met de weinige overgeblevenen gebragt voor den prins Ferdinand van Brunswijk. Verbaasd, bij het verhaal van dat heldhaftig gevecht, zeide de prins tot Battin: ‘Sergeant, ik wensch uwen kolonel, den Dauphin een schoon geschenk te geven, en gij, ‘liet hij tot de zijnen volgen, ‘gij geeft hem aan zijne kompagnie terug, zulke dapperen behooren niet tot de krijgsgevangenen.’ Zij werden op wagens naar het Fransche leger terug gevoerd; de drie officieren waren verpligt de gelederen te verlaten en Denis Battin werd benoemd tot tweeden luitenant bij het regiment infanterie-Dauphin. Dit viel voor in 1768, en de luitenant Battin telde nu vijf en veertig jaren. Te vergeefs zoude men trachten het gevoel te beschrij- | |
[pagina 147]
| |
ven, dat den sergeant Battin bezielde, toen hij door zijnen kolonel, vóór het front van het geheele regiment als tweede luitenant werd voorgesteld en erkend! niets inderdaad is schooner, eervoller, dan den rang van officier te verwerven, wanneer daarvoor, als eenvoudig soldaat den werkkring begonnen, schier dagelijks, ja elk uur, gestreden is!.....Geene andere loopbaan geeft een juister denkbeeld der betrekking tusschen de woorden soldaat en officier. Bij het 3de regiment ligte infanterie, heb ik eenen ouden tweeden luitenant gekend, die, na deel te hebben genomen aan de oorlogen van het keizerrijk, gedurende den veldtogt in Spanje - 1823 - tot dien rang was bevorderd. Deze luitenant, die Polen, Duitschland, Italië, Portugal en Frankrijk had doorloopen steeds met den randsel op den rug, bewaarde als een heiligdom, een paar wollen epauletten...Zijne epauletten, als soldaat gedragen!....Dikwerf lag hij dezelve nevens de officiers-epaulet en gaf zich alsdan, met de ellebogen op de tafel, het hoofd in de handen, langen tijd aan bespiegelingen over. Eens, dat ik hem in zoodanigen toestand overviel, zeide hij met weemoed: ‘hierin ligt de geschiedenis van mijn geheele leven; deze wollen- en zilveren stof is gemengd met tranen, bloed, bittere teleurstellingen, vreugde,....wanhoop....Ja zelfs zoude ik er de sporen van denkbeelden tot zelfmoord nog in kunnen terug vinden; gedurende twintig jaren heb ik, nacht en dag, in de kazerne, te velde, in het schilderhuis, op het slagveld, in de gevangenis, op het leger in een akelig hospitaal, in het Noorden, in het Zuiden, badende in de sneeuw, of het gelaat verzengd door de zon gezwoegd, steeds heb ik, sedert mijn achtiende jaar tot nu ik veertig heb bereikt, getracht om die wollen stof in zilveren te herscheppen. O! mijn kameraad! nimmer heeft zich eenig goudmaker den arbeid getroost, die ik mij geheel vrijwillig heb opgelegd tot het verkrijgen van roem, dat is te zeggen, van die zilveren epaulet, die gij daar ziet!....De goudmaker sliep, terwijl ik niet sliep! de goudmaker at, terwijl ik niet at, de de goudmaker leeft, en ik....ik kwijnde weg!....De goudmaker is er meester van, zijne smeltkroezen weg te werpen, terwijl ik door duizende onzigtbare banden, aan mijn geweer, mijn trouwe medgezel, gebonden was!.... | |
[pagina 148]
| |
Aan deze epaulet offerde ik het huiselijk genoegen: nimmer zal eenig kind het blonde hoofdje op mijne knie doen rusten, nimmer zal eene gade mij in mijne woning “welkom” heeten!....Deze epaulet zal de eenigste gezellin mijns levens zijn en bij mijn verscheiden zal zij met mijnen sabel, aan het graf, mijne bloedverwanten en vrienden vertegenwoordigen.’ Bitter glimlagchende vervolgde hij: ‘Mijn vader had mij tot erfdeel nagelaten twaalf à vijftien duizend francs, die ik besteed heb tot 't verkrijgen dezer zilveren épaulet, zoodat mij niets, volstrekt niets overig bleef; ik tel thans veertig jaren mijn waarde krijgsmakker, ik ben tweede luitenant, en beklaag mij geenszins;....deze epaulet strekt mij tot troost in alles.’ - Dit zeggende stond hij op en nam de kwartiermuts van 't hoofd. - Op veertigjarigen leeftijd was dit kaal en het had den schijn als had hij reeds zestig winters beleefd! Vertoonde de luitenant zich op de straat, alsdan zag de jonge windbuil met verachting op zijne verstelde kleederen zat hij voor een koffijhuis, ook dan wierp eenig bankier, in zijne caleche stappende, op hem eenen medelijdenden blik, waarin men duidelijk de woorden las: ‘renteloos.’ Hij had het eerekruis verdient, doch een, bijna geestig, schrijver werd dit uitgereikt ten einde hem behoorlijk in de maatschappij gevestigd te zien; - de bejaarde luitenant streek zijne bruin-roode hand over de epaulet en sprak daarbij eenige half onverstaanbare woorden in zich zelven, waarvan echter de laatste luidden: ‘Gij mijne epaulet zult mij immer rein, vlekkeloos blijven.’ - Ik geloof dat de luitenant zijn epaulet lief had, als eene teedere moeder haar kind. Te langen tijd echter, dachten wij niet aan onzen sergeant Denis Battin, nu tweede luitenant bij de infanterie Dauphin; er bestaat ook werkelijk eene overeenkomst tusschen hem en den tweeden luitenant van het 8de ligte infanterie, zoodat men, van dezen sprekende, den anderen herdacht. Denis Battin nam, als tweede luitenant, deel aan den oorlog op Corsica; later werd hij naar Amerika gezonden en onderscheidde zich aldaar zoo als gewoonlijk. In zijne betrekking als kommandant van een fort op de reede van | |
[pagina 149]
| |
Brest, werd hij benoemd tot ridder der koninklijke en militaire orde van den heiligen Lodewijk; hij telde alstoen zes en veertig dienstjaren en werd naar ouderdom in rang benoemd tot eersten luitenant. Een besluit werd genomen dat officieren, die als ware het bij toeval tot dien rang waren bevorderd niet tot kapitein konden in aanmerking komen!....daardoor verbleef Battin zeer langen tijd in dien eersten luitenants-rang, ‘ziende zich bij elke bevordering’ zoo verhaalt een geschiedschrijver, ‘vóórgegaan door kadets die nog niet geboren waren tijdens hij de Engelschen en Pruissen sloeg.’ Evenwel, dit besluit werd in 1791 door de Staten-generaal ingetrokken, en Battin benoemd tot kapitein. In het laatst van 1792 had Denis Battin den leeftijd van bijna zeventig jaren bereikt en telde vijftig werkelijke dienstjarenGa naar voetnoot(1). Bij zijne benoeming tot kapitein trok hij te velde in de omwentelings-oorlogen: steeds te voet, immer aan 't hoofd, was hij een voorbeeld van jeugdigen moed en strenge krijgstuchtGa naar voetnoot(2). Tijdens den veldslag bij Jemmapes, voerde Battin, nu luitenant-kolonel, het bevel over zes bataillons van de 29ste halve brigade, eertijds infanterie-Dauphin; de brave grijsaard marcheerde aan het hoofd zijner in gesloten orde marcherende troepen over een uitgestrekt veld, met breede en vol water staande slooten doorsneden; zonder behulp van bruggen of fascines (takkebossen) trokken de soldaten, geleid door hunnen aanvoerder, door de schier ondoorwaadbare moerassen; vielen alzoo, geheel onverwachts op het dorp Jemmapes, verdreven den vijand en namen twee kannonnen benevens een houwitzerGa naar voetnoot(3) Het was waarlijk een | |
[pagina 150]
| |
schoon schouwspel, te zien hoe die onverschrokken grijsaard daar liep aan het hoofd zijner soldaten, leunende op eenen stok, den degen in de schede, en glimlagchende de vijandelijke batterijen zijnen jongen vrijwilligers aanwijzende!!.....Na de overwinning zette hij zich op eene trommel, droogde zich het voorhoofd en zinspeelde langen tijd op Jemmapes en Fontenoy, op Lodewijk XV en het Fransche gemeenebest. Steeds goedhartig, eenvoudig en zedig, vond men immer in de vaderlijke taal van den luitenant-kolonel Battin, den openhartigen, jongen dorpeling, den fuselier bij de infanterieDauphin, terug. Bij den slag van Neerwinden in 1793, wederstond Battin - de drie bataillons van de 29ste halve brigade aanvoerende - gedurende den terugtogt van het Fransche leger, een sterk Oostenrijksch artillerievuur, en trok, zeer geregeld en elken aanval wetende af te weren, tot op de hoogten van Tienen (Tirlemont) terug. De generaal-opperbevelhebber Dumouriez, met een der vertegenwoordigersGa naar voetnoot(1), reden hem te gemoet en benoemden Denis Battin tot kolonel, op het slagveld zelve. Weinige dagen vóór het gevecht, waarin de generaal Dampiërre sneuveldeGa naar voetnoot(2), was door dezen reeds den kolonelsrang aan Battin toegezegd: tranen welden in het oog van den ouden, grijzen soldaat, toen Dampiërre, vóór het front van het regiment hem toesprak: ‘Burger Battin, gij hebt door uwe uitstekende diensten, het vaderland hoogstens aan u verpligt, namens hetzelve benoem ik u tot kolonelkommandant der 29ste halve brigade!’ Gedurende een lange wijle tijds drukte Battin de handen van den braven, ongelukkigen Dampiërre en zeide eindelijk, zeer bewogen: ‘dit is de schoonste dag mijns levens!’ Na de dood van Dampiërre, werd de kolonel Battin benoemd tot brigade-generaal, in afwachting der bekrachtiging door de Nationale Vergadering; hij voerde persoonlijk het bevel in de voorliggende werken van het front van aanval en wel dagelijks gedurende twaalf uren. | |
[pagina 151]
| |
Bij eenen aanval op den bedekten weg werd Battin door een kogel aan den regter schouder, zwaar gekwetst; hij verdedigde niettemin dezen post voet voor voet tot aan de escarpeGa naar voetnoot(1) en was de laatste die binnen de belegerde plaats trok. Bij de overgave van Valenciennes, werd Battin naar de Vendée gezonden. Door den minister van oorlog werd zijne benoeming tot brigade-generaal bevestigd, doch Battin weigerde die, zeggende: ‘Sedert meer dan vijftig jaren behoor ik tot het regiment thans onder mijne bevelen, ik verlang geenszins hetzelve te verlaten, ik heb er alle mijne soldaten zien aankomen, en zij noemen mij hunnen vader; hiermede zijn al mijne wenschen bevredigd. Daarenboven schiet mijne kennis te kort en bezit ik niet de vereischte eigenschappen tot het voeren eens opperbevels; mijne krachten laten het niet meer toe, om het bevel te voeren over verscheidene regimenten en deze te leiden.’ Even nederig als braaf, wenschtte hij in zijn regiment - Dauphin - te blijven, als zijnde hetzelve zijne bakermat, zijn leven! Onder de driekleurige kokarde van de 29ste halve brigade, trof de generaal Battin nog helden aan van Meenen, Doornik, Fontenoy en de veldslagen in Hanover; de nieuw aangekomenen in deze brigade, sprak hij toe: ‘mijne kinderen draag het regiment Dauphin groote achting toe, als ge wenscht dat over vijftig jaren de 29ste halve brigade door uwe kleinkinderen zal geëerd worden.’ Te Beaupréau, viel Battin de Vendeërs aan, en vervolgde hen tot in hunne schuilplaats, zonder één man van zijn legerkorps te verliezen; wij zeggen zijn legerkorps, want in weerwil van zijn verlangen om als kolonel bij de 29ste halve brigade te blijven, had men hem als generaal het bevel over eenige brigades opgedragen. Het treffen bij Beaupréau was de laatste krijgsverrigting van Battin. Het aanhoudend bivouaceren en de gestadige veldslagen gedurende vier achtereenvolgende jaren, hadden zijne gezondheid ondermijnd; hij verliet alzoo de dienst op vier- en zeventigjarigen leeftijd, niet meer kunnende marcheren noch te paard rijden. Gedurende eenen geruimen tijd nog leefde de generaal Battin genoegelijk te Avignon, in den kring zijner betrek- | |
[pagina 152]
| |
kingen. Wanneer eenig regiment de stad dóórtrok, vereerde hij het steeds met een bezoek; hij volgde op de kaart de stratégische bewegingen der groote legers van dien tijd en verheugde zich bij de inname van Toulon - 19 December 1793 - en later nog bij de veldtogten in Italië. Twee jaren vóór zijn verscheiden zag hij de herstelling van het Fransch keizerrijk. Bij het naderen der laatste oogenblikken des grijsaards, vorderde hij zijnen degen en zeide toen met zwakke stem: ‘ik sterf, ik heb zeer langen tijd geleefd en, zoo ik vermeen, tot nut van mijn vaderland, - gedurende dertien jaren soldaat, twaalf jaren korporaal en sergeant, vier en twintig jaren eerste en tweede luitenant, immer op het slagveld, was ik getrouw aan het vaandel, eed en pligt; menigmaal, mijne vrienden, smaakte ik de bittere vrucht der onregtvaardigheid, doch ik gedroeg mij daarbij geduldig,....vroeg of laat zoude de belooning volgen. - Vaartwel mijne vrienden, ik kan dit leven verlaten zonder berouw of klagt, want ik was bij Fontenoy en Marengo - voor 't laatst druk ik mijnen degen aan 't hart.’ Zijne stem verzwakte, de oogen slooten zich....Zijne ziel ontvlugtte de aardsche woelingen..... Ingevolge zijnen uitersten wil, werden de gelden bestemd voor de ter aarde bestelling en grafnaald, verdeeld onder de arme kinderen en gebrekkige oude lieden. Naauwelijks dertig jaren (1836) vervlogen na het afsterven van den generaal Battin, en reeds ligt zijnen naam onder het stof der vergetelheid, en hoe veel nut kan men evenwel uit het leven van dien man putten!.... Alle menschelijke deugden schenen in den persoon van Denis Battin vereenigd te zijn geweest, maar deze deugden oefenden slechts hun gezag uit binnen den kring des krijgsmanslevens; hij maakte geen deel uit der algemeene volksliefde....Het was den met laauweren gekroonden dichter niet waardig zijne welsprekenheid te offeren aan het leven van een Fransch soldaat,....hierin vindt men de oorzaak voor de algemeene vergetelheid. Men rigt standbeelden op, eerzuilen, voor groote mannen, men schrijft lange lofredenen ter hunner eere, de graveernaald schenkt nog aan het nageslacht het afbeeldsel van den grooten man, overal eindelijk, brengt men eenigen | |
[pagina 153]
| |
prijs toe aan de deugd, maar men verliest daarbij uit het oog de eerste, de gewigtigste....de zelfverloochening, de onthouding!.... In het soldatenleven alléén, wordt deze deugd beoefend; in de kazerne huisvest ze onder het kleed van den onderofficier of van den armen tweeden luitenant, en....in de zamenleving erkent men ze in den ouden, gepensioneerden kolonel of generaal. A. Glimmerveen. |
|