| |
| |
[pagina t.o. 1]
[p. t.o. 1] | |
C.C.A. Last. Lith. Steendr. v. H.L. van Hoogstraten te 's Gravenhage.
CORFU.
| |
| |
| |
Mengelwerk.
Iets over Corfu en Cephalonië. Naar het Hoogduitsch Van Professor Oscar Schmidt.
I. Corfu. (Met eene plaat.)
Op het in de nabijheid van Grätz bekoorlijk gelegen landgoed van mijn vriend Franz Unger, hoogleeraar in de kruid. kunde te Weenen, was het plan gevormd om te zamen eene natuurwetenschappelijke reis te doen naar de Jonische eilanden, op wier parel, Corfu, Unger reeds vroeger, toen hij van een dergelijk uitstapje uit Egypte terugkeerde, gedurende ettelijke uren had vertoefd, en waarheen ook mijne blikken zich meermalen gevestigd hadden, wanneer ik op de kaart naar een nieuw veld voor zoölogische navorschingen zocht, hetwelk zoowel door natuurschoonheid als verscheidenheid van ethnographische indrukken oog en hart kon verkwikken. Hij als botanicus werd daartoe aangespoord door de eigenaardige hoedanigheden der flora, welke hier het Zuid-Europeaansch karakter met bijmenging van niet minder Afrikaansche vormen, b.v.: heesterachtige euphorbiaceën, in zulk een overvloed ontwikkelt, die men te vergeefs in Italië en Griekenland zoekt; als zoöloog, voelde ik mij daartoe opgewekt door het vooruitzigt in de kreken der zoo vaak bezongen eilanden eene rijke verzameling van lagere dieren te zullen kunnen vinden, hetgeen mij niet altijd gelukt was, ofschoon ik herhaaldelijk uitstapjes tot hetzelfde einde gedaan had in andere gedeelten der Middellandsche Zee, van Nizza tot nabij Napels, ja zelfs in de Adriatische Zee tot op de ongastvrije kusten van Dalmatië.
In den nacht van 26 Maart 1861 begaven wij ons van Grätz naar Triëst, geheel in winterkleeding gehuld, want de omliggende berghoogten waren nog dik met sneeuw overdekt. In Triëst aangekomen, gevoelden wij wel reeds de koesterende stralen der zon, doch de natuur was niet zoo ontloken als vorige jaren, toen ik omstreeks denzelfden tijd mij in de rijkdommen der vischmarkt en der baai van
| |
| |
Muggia met instrumenten en mikroskoop had verlustigd. Wij bragten aldaar een bezoek aan dr. Scherzer, met wien wij zeer bevriend waren en wiens kostbare verzameling van schedels ons inderdaad belangstelling inboezemde, en nadat wij des avonds nog bij den directeur der zeevaartkundige school, professor Littrow, vertoefd hadden, bevonden wij ons den volgenden morgen ten 10 ure aan boord van het groote, naar Alexandrië bestemde Lloyds-stoomschip, gereed om onze reis te vervolgen, Reeds werden de ankers geligt, toen professor Unger nog een telegrafisch berigt ontving, waarover wij aanvankelijk ontstelden, beangst als wij waren van te zullen moeten terugkeeren, maar al spoedig vonden wij ons gerust gesteld, toen het eene bloote aanwijzing bevatte, dat te Corfu brieven aan het Grieksche hof te wachten waren. De ‘Amerika’ zette zich alzoo in beweging, een ieder maakte het zich in zijne hut zoo gemakkelijk mogelijk en daar de zee stil was, hadden wij al spoedig gelegenheid elkander te zien, of om zoo te zeggen, met elkander par distance, in aanraking te komen. Gelijk allengs bleek, bevonden zich onder onze reisgenooten, o.a. twee jeugdige echtparen, Hamburger kooplieden, die een huwelijksreisje naar de Indiën deden; voorts de adjudant van den Russischen schen keizer, generaal X., die met zijne familie en in gezelschap schap van een zeer zwaarlijvig heer, die beurtelings monseigneur seigneur en Prins genoemd werd, een pelgrimstogt naar Jeruzalem maakte; dan eene Zwitsersche dame, die zich als gouvernante naar Corfu begaf; de Oostenrijksche consul voor Singapore; verder een Franschman van krijgshaftig uitzigt, kolporteur der de volken gelukkig makende Napoleontische denkbeelden, die met pathos declameerde: pourquoi s'opposer à ce qu's dictée la Providence! alsmede bevond zich aan boord een bejaarde welgestelde Armeniër, een Christen, die insgelijks op weg naar Jeruzalem was en zich
hoogst dankbaar betoonde, als men in de Fransche taal, welke hij gruwelijk radbraakte, zijn niet zeer duidelijken geographischen horizon poogde op te helderen. Vooral bevond hij zich zeer in verlegenheid, hoe bij van Jeruzalem weder naar Bologna zou komen, waar hij een bezoek moest brengen aan het graf van een eveneens als bon Chrélien gestorven prins van God weet welken barbaarschen volksstam; eindelijk: om
| |
| |
geene opsomming te doen van alle passagiers, sprak mij reeds den volgenden morgen een heer in eene vreemde taal aan, wien ik zonder omslag in het Duitsch antwoordde, zoo zeer hield ik mij, naar de welbekende type van zijn uiterlijk overtuigd, dat hij een Pruissisch Protestantsch prediker was. En inderdaad: het was de weleerwaarde predikant L...., van de Fransche gemeente te Berlijn, de zamensteller van den atlas over Palestina, waarin met ons ook de Russen ijverig studeren, die eene rondreis ging doen bij de Protestantsche gemeenten in Palestina en Syrië.
Het leven aan boord van een schip is het meest vervelende wat ik ken. Ik zal geen gewag maken van den overtogt, die slechts betrekkelijk korten tijd duurde, zoodat wij ons reeds den tweeden morgen na het vertrek van Triëst, in de nabijheid van Corfu bevonden, terwijl wij de steile, niet zeer uitlokkende kusten van Albanië aan onze linkerzijde hadden, en het eiland der Phäaken als eene groene bergachtige streek allengs liefelijker aan het oog verscheen. Weldra ligt het stoomschiap stil, maar bittere teleurstellingen staan ons nog te wachten, alvorens het vergund zal zijn onze eerste wandeling te maken. Niemand, die het zuiden bezoekt, is van die beproevingen bevrijd en ik heb ze zoo dikwijls reeds ondervonden, dat ik dezelve waarlijk als eene wet der natuur begin te beschouwen. Onze bagage verdwijnt voor ons oog en wij vinden die in eene der vele de stoomboot omringende schuiten terug, waarheen ze door een al te gedienstige sjouwer reeds zijn overgebragt. Wij spoeden ons natuurlijk derwaarts, worden naar den slechts eene minuut van daar verwijderden oever geroeid en moeten daarvoor eene som betalen, voor welke eene Berliner droschky ons driemaal de stad zou rondrijden. Zoo bevinden wij ons dan te Corfu, en vijftig handen zijn weder gereed met onze goederen zich te verwijderen: wij overzien den kring en een jeugdig Italiaansch-Fransch radbrakend jongeling geven wij de voorkeur, die nog een tweetal anderen tot dragers kiest; de ambtenaren helpen ons tamelijk spoedig voort, en nu begeven wij ons in het gewoel der naauwe straten. Welk eene verscheidenheid van verschillende kleederdragten! welk een rumoer van koopers en verkoopers! welke stapels van china's-appelen, bloemkook en andere producten des
| |
| |
lands! Wij moeten echter onzen factotum nasnellen, die ons naar eene particuliere woning zal brengen, waar gestoffeerde kamers te huur zijn. Hij begeeft zich in een naauw straatje, om ons, zoo als hij zegt, het eenige, juist beschikbare vertrek aan te wijzen, dat ons echter niet beviel, en zekere blikken, die hij met den eigenaar deszelven wisselde, deden ons al spoedig begrijpen dat het hier te doen was om ons af te zetten. Wij vertrokken dus en nu vonden wij in de straat St. Spiridione een lodging-house - gelijk op een bord boven de deun stond - waar wij uitnemende huisvesting kregen en gedurende veertien dagen een goed, hoewel dan zeer duur en voortreffelijk verblijf hadden. De dragers onzer bagage wierpen het goede geld, hetwelk wij hen voor hunne betoonde diensten gaven, met een medelijdend onbeschaamden blik op de tafel - iets waarmede ik trouwens reeds bekend was - en eerst toen wij de som verdubbeld badden en de hoofdaanvoerder wel nog niet geheel tevreden gesteld, maar door een hardnekkig weigeren zijner hoogere vordering ter deure uitgedreven was, bevonden wij ons inderdaad als meesters over ons zelven op Corfu.
Het is voor mij eene der hoogste genietingen onmiddelijk na aankomst op een verwijderd reispunt eene kleine wandeling te doen, waar men, nog geheel onder den invloed der indrukken van de zoo even afgelegde reis, de nieuwe omgeving in het rooskleurigste licht beschouwt en als het ware den geur van al hare liefelijkheden met volle teugen inzwelgt. Na een half uur rust in Corfu mogten wij zulks dan ook genieten en welkra wandelden wij langs die hoogte voert, welke de oude haven van Alcinous naar de zeezijde begrenst en in een vrijen, den ingang dezer haven beheerschenden voorsprong eindigt. Naar men zegt, wilde het schip, hetwelk Odysseus naar zijn vaderland terugbragt, om dit kleine voorgebergte den steven wenden, toen de vergramde Poseïdon hetzelve in eene rots veranderde. Daar ligt zij voor ons oog, gesierd met groen en een kerkje met deszelfs kloostergebouwen. Daartegenover verheft zich de Monte-Deca en verder benedenwaarts aan den steilen oever vertoonen zich als in een schemer de huizen van het met oranjeboomen zoo rijk gezegende Benize. De kusten der eilanden strekken zich op verren afstand uit, terwijl men te
| |
| |
gelijk het aan gene zijde van het kanaal liggende vasteland in het oog heeft. Dit heerlijk uitzigt boeide ons echter niet zoo zeer dan wij ons verrukt gevoelden door de indrukken onzer onmiddelijke omgeving. Waren wij dan werkelijk in twee dagen tijds uit het barre wintergetijde in den bekoorlijksten zomer verplaatst, dien het zuiden kan opleveren? Alle rozenhagen stonden in vollen bloei, zelfs hadden wij een bloeijenden palmboom gezien, maar bovenal boeide ons het gezigt der olijfboomen. Nergens welligt bereikt dit gewas zulk eene typische volmaaktheid dan in Corfu; zoover ten minste mijne waarnemingen in Dalmatië en Italië en die van professor Unger in Syrië en Griekenland strekken, verdienen deze bosschen de kroon. Tot nog toe had ik den olijfboom slechts als eene nuttige gave der natuur beschouwd: den eersten dag van mijn verblijf op Corfu echter moest ik reeds zijn waar karakter, zijne poësie erkennen en ten volle bevat ik nu de vervoering van Sophocles voor het heiligt olijfwoud. De vorming van den stam is zeer zonderling en schijnt alsof een zes à achttal kleinere stammen tot eene onregelmatige kruin in elkander gevlochten zijn, waarover de doorschijnende, mat glanzende kroon zich heenwelft. Elke boom heeft zijne eigenaardige schoonheid, en tot een woud vereenigd, met perspectiven op de zee en het gebergte stellen zij een beeld van wasdom voor, hetwelk den vreemdeling te regt met bewondering vervult.
Dikwerf hebben wij dan ook ons zelven afgevraagd, waarom een schilder zich zoo zelden naar Corfu begeeft, waar hem bij elke schrede de schilderachtigste punten als te gemoet komen, en hij in ettelijke weken zijn schetsboek met heerlijke studiën zou kunnen vullen.
Alvorens nu echter verder over onze togten en natuurwetenschappelijke uitstapjes te spreken, wil ik eerst eene schets geven van de stad zelve en hare bont te zamengestelde volksmenigte. De van de reede zich zeer goed voordoende stad, ligt met de noordzijde aan het water en wordt door eenige versterkte hoogten bestreken, die vaak op het heldhaftigst door de Venetiërs tegen de Turken verdedigd werden. Voor aan den ingang van het kanaal is het eigenlijke kasteel gelegen, hetwelk door de vereeniging van rotsklompen, gebouwen en struikgewas aan het, het geheel over- | |
| |
ziende oog een hoofdrustpunt verschaft. In de onmiddelijke nabijheid bevindt zich een groot, deels met lanen doorsneden, deels met aanzienlijke huizen bebouwd plein, waarop reeds des morgens vroeg de Engelschen met exerceren gedrild worden en hetwelk des avonds de plaats van het Corso vervangt. In deze omstreken woont de groote wereld, met den gouverneur uit het midden van het grootmoedige volk, hetwelk de arme eilanders onder zijne bescherming genomen heeft, aan het hoofd; zijn paleis is omringd met tuinen, die de liefelijkheden van Alcinous vertegenwoordigen, welke men nog meer op de een kwartier uurs van daar verwijderde villa van dien gouverneur genieten kan en waar wij op onze morgenwandeling reeds gepasseerd waren.
In de nabijheid dezer trotsche gebouwen bevinden zich, nevens ettelijke niet onaanzienlijke hoofdstraten een aantal naauwe stegen, wier bewoners en bewoonsters voor het meerendeel tot de verdachte elementen der bevolking behooren, en dezelve doorgaande komen wij in dien doolhof van gangen en snijdingen, welke men vroeger algemeen in het zuiden poogde daar te stellen, toen men er zich voor eeuwen geleden vestigde. In het oude Rome en Pompeji was het insgelijks gesteld. Het gedrang en gejoel in genoemde hoofdstraten is gedurende den werktijd zeer groot, maar het is aantrekkelijker voor het oog dan dat der italiaansche steden, wegens de verscheidenheid der kleederdragten, die men er ziet, want men kan zich als het ware in een oostersch verhaal verplaatst wanen, als men op een heerlijken avond tusschen acht en negen uur hier rondslentert. Het gewoel dat gedurende den namiddag bedaart, verheft zich des avonds nog eenmaal, als alle winkels en de verplaatsbare kramen der ooftverkoopers kwistig verlicht worden - de heerlijkste olie trekt men uit de eerste hand - hetgeen toch geschiedt ofschoon de volle maan ook aan het uitspansel schijnt. Tusschen de kleedingen der Albanezen en Epiroten, dringen de engelsche roodjakken vaak troepsgewijzen heen, welke laatste echter de voorkeur geven zich in de talrijke kroegen en bordeelen in de bovengemelde tweeledige straatjes gelegen met het drinken van sterke dranken en het spel bezig te houden en bij den klank der eentoonige vaderlandsche wijzen hunnen nationalen dans uit te voeren.
| |
| |
Omstreeks negen uur wordt het stil, de taptoe roept het garnizoen naar de kazernen, waarvan de helft der manschappen gewoonlijk beschonken, sommigen zelfs dierlijk bezopen zijn, eene scherpe tegenstelling bij de matige grieken; en wanneer er engelsche oorlogsschepen in de haven liggen, wier manschap zich aan wal bevindt, dan worden de tooneelen nog afzigtelijker, hoewel soms ook koddig.
Het grootste gedeelte van de bevolking der stad behoort natuurlijk tot de grieksche natie; ten gevolge echter der zoogenaamde bescherming, welke de Engelschen aan de Joniërs verleenen, zijn eene menigte beambten, kooplieden en verderen Engelschen aanhang als het ware burger geworden. Rekent men nu daarbij eenige Duitsche en Zwitsersche handelshuizen, die hier op hechte grondslagen gevestigd zijn, benevens eenige voor hen, d.i. buiten den koopmansstand bestaande consulaten, dan zijn dit zoo ongeveer de bestanddeelen dezer zoo zeer gemengde bevolking. Wij smaakten nog het genoegen, de keur der mannen te zien bij de opening der kort geleden opgerigte ‘Jonische akademie,’ met den bejaarden waardigen Andrea Mustoxide als president aan het hoofd, en wij hadden ons niet durven voorstellen, dat Corfu zulk eene menigte doctoren in de geneeskunde en de regten bezat.
Wij moesten echter nog meer ondervinden, iets namelijk wat wij tot onze beschaming niet geweten hadden, dat Corfu eene universiteit heeft. Men vormt daar regtsgeleerden en geneeskundigen, hoewel de laatsten met zeer ontoereikende middelen, weshalve de meesten in het buitenland, vooral in Parijs, hunne studiën voleindigen. Zekere professor in de regtsgeleerdheid, met wien wij veel omgang hadden, was de heer Josz, een Bohemer van geboorte, die voor een veertigtal jaren te Grätz gestudeerd had. En in doctor Lauranos, een der meest gezochte artsen, leerden wij den hoogleeraar in de natuurlijke geschiedenis kennen, alsmede den schrijver van een omvangrijk in Corfu gedrukt compendium der kruidkunde. Dat hij als druk werkzaam prakticus, ik meen zelfs als directeur van het ziekenhuis, als verzamelaar de natuurlijke geschiedenis, niet speciaal beoefent is ligt te begrijpen; wij ondervonden zulks tot ons leedwezen, voornamelijk ik, die zoo gaarne een overzigt van de in Corfu voorkomende lagere
| |
| |
dieren in eene verzameling voor mij gehad had. Voor eene groote som gelds had men wel uit Parijs eene reeks versteeningen ningen verkregen, maar deze waren evenwel ongeschikt om bij het onderwijs te dienen. Dat echter in de naaste omstreken van Corfu en op Cephalonië ware schatten van versteeningen aanwezig zijn, was deels onbekend, deels onopgemerkt gebleven. bleven. Van de zijde der bewoners van Corfu zou er alleen leen een weinig werkzaamheid noodig zijn om door ruiling met de producten van hun land in korten tijd een aardig, eene universiteit waardig museum daargesteld te hebben.
Over het gymnasium kan ik geen oordeel vellen en nog minder over bestaande volksscholen. Wanneer men vertrouwen kan stellen in de scherpe rede van zekeren heer Dandolo bij de opening der Jonische akademie uitgesproken, dan had men niet alleen met de akademie zelve, maar met de volksscholen scholen een begin moeten maken.
Voor zooverre mijne waarnemingen strekken, verveelt den Joniërs het protectoraat der Engelschen zeer; de laatste hebben er zich echter zoo vast genesteld en werkten ook gedurende durende ons verblijf op Corfu zoo zeer tot hunne zekerheid, dat aan een verbreken der vriendschap van hunne zijde niet te denken valt. Zij brengen daar te lande veel geld in omloop loop en de uitmuntende straatwegen, een der eerste voorwaarden waarden voor de cultuur, die in alle rigtingen Corfu en Cephalonië doorsnijden, zijn, gelijk wij vernamen, door hen aangelegd. Ook kan de langelijke bevolking aan hen een voorbeeld nemen, hoedanig men den grond bebouwt, tuinen aanlegt en groenten poot. Maar zulks is niet geschied. Uit eene goede bron werd mij verzekerd, dat Engelands bedoelingen daarheen strekken, om de bewoners van Corfu over te halen zich voor eene aansluiting aan Engeland te verklaren en de overige eilanden daarentegen voor het koningrijk Griekenland; zoo iets zou misschien ook niet kwaad zijn, want tot eene ware eenheid zal de eilanden-republiek het wel nimmer brengen.
De toestand der grieksch-katholieke godsdienst met haar gevolg van het priesterproletariaat schijnt mij toe een groote hinderpaal te zijn voor de ontwikkeling van het volk. Wie aan de eenvoudigheid der protestantsche leeraren, aan de wel altijd kenbare maar waardige verschijning der katholieke
| |
| |
priesters gewoon is, staart met open mond deze massa van grieksche geestelijken aan, bij wien de talaar ook de plaats der dagelijksche kleeding vervangt, en uit wier afzigtelijk en lomp uiterlijk men meestal een juist besluit kan maken tot hun geestelijken toestand. Daarbij komt nog, dat reeds kleine deugnieten van tienjarigen ouderdom in dit gewaad rondloopen, in het slijk rondspartelen, soms elkander afrossen, en niet zelden met scheld- en schimpnamen gesard worden, iets hetwelk wij zelf gehoord en gezien habben. Men heeft ons zelfs verzekerd, dat geestelijken die niet konden lezen en voor wien de bedienende knapen bij de godsdienst zulks moesten verrigten, niet tot de zeldzaamheden behoorden. Dit moge nu waar zijn of onwaar, zooveel is zeker dat alles wat wij zoowel ten platten lande als in de stad van de uitoefening der grieksche godsdienst gezien hebben, op ons den indruk maakte van den laagsten trap der uiterlijkheid, ja zelfs der onbeschaafdheid. Zeker tooneel, hetwelk zelfs een godsdienst-gebruik kan genoemd worden, zal ik nimmer vergeten, namelijk het slagten der lammeren op zaturdag voor Paschen. Reeds gedurende den geheelen vrijdag had men het jammerend geblaat van eenige duizende slagtoffers gehoord, die gekneveld op het onmenschelijkst door de straten gesleept en ten verkoop aangeboden werden. Men had ons reeds vooraf gewaarschuwd, ons des zaturdags omstreeks 11 ure niet op straat te begeven, daar wij dan welligt gevaarlijk bezeerd zouden kunnen worden en aldus zagen wij van het balkon onzer woning, hoe ongeveer tegen gemeld uur voor de deur van ieder huis een lam geboeid lag, voor hetwelk de bewoner met een geslepen mes had plaats genomen. Met klokslag van elf uur begon nu een kannibaalsche aanval. In één oogenblik lagen de lammeren met afgesneden keel in hun bloed te wentelen en boven elke huisdeur praalden drie bloedige kruisen. Tegelijk werden uit alle vensters oude potten toegereikt, men schoot uit de huizen en in de
straten, de klokken werden geluid, er werd gefloten, geschreeuwd, kortom men maakte rumoer en leven op zulk eene beestachtige wijze, dat men eerder zou gemeend hebben een feest van duivelen, dan het vreugdefeest over de opstanding des Verheerlijkten bij te wonen.
Natuurlijk merkt de reiziger eerder dergelijke schaduwzijden
| |
| |
op, dan de goede en prijselijke hoedanigheden, tot welke laatste de overvloed behoort, hoewel zij ook weder betreurenswaardig, daar de weelderige natuur zoo veel biedt, dat men tweemaal meer partij van dezelve kon trekken, dan inderdaad gedaan wordt.
Op uitstapjes, die wij zoowel in de nabijheid als op meer verwijderden afstand deden, verschaften waarnemingen met het mikroskoop ons menige aangename zelfs opwekkende afwisseling. Een der eerste togten, die ons een ganschen namiddag bezig hield, was naar het dorp Benize, eene mijl ter zuiden van Corfu, aan den oever der zee gelegen. Men gaat voorbij het grafteeken van Menekrates en achter het dorp Castrades om naar de oude haven. Zooals ons, natuurvorschers, die met geene oudheidkunde bekend waren, gezegd werd, is dit grafteeken een tamelijk belangrijk monument, hetwelk tusschen Rost en andere oudheidkundigen tot een zeer hevigen strijd aanleiding heeft gegeven. Wij waren hetzelve reeds herhaaldelijk gepasseerd en beschouwden het als eene put, die geenerlei bijzondere opmerking verdiende, doch evenzoo hebben de philologen geene opmerkzaamheid voor de dieren en planten, waarin wij weder groot belang stellen! Van af Castrades, op tien minuten afstands van de tegenwoordige stad, naar den kant der oude haven, heeft zich naar allen schijn vroeger de stad uitgestrekt, waarvan echter thans geen spoor meer overig is Even zoo min heeft men zekerheid, aangaande den burg van Aleinous, welke door de algemeene meening naar de met Elcanon eindigende hoogten verplaast wordt. De zeemagt der Corfiërs was voortreffelijk beschermd in het nieuwe bekken met naauwen ingang, hetwelk echter thans geheel en al verslijkt is. De naastbij gelegen omstreken zijn buitengemeen vruchtbaar en men kan zich hier een denkbeeld vormen, hoe welvarend de vroegere bewoners bij aanwending van eenige vlijt en arbeidzaamheid, geweest zullen zijn. De medewerking der natuur is echter, gelijk men weet, in het zuiden eene der oorzaken, dat de landbouw geene groote vorderingen maakt, en de opbrengst van de vroeger zoo beroemde voorraadschuren van koren allengs zoo verminderd is, dat de tegenwoordige bewoners nog slechts met moeite in hunne behoeften kunnen voorzien. Zoo is het helaas op
| |
| |
Corfu gesteld, waar de Phäaken zeer zeker betere akkerbouwgereedschappen hadden dan hunne tegenwoordige nakomelingen. Toen wij onze wandeling voortzetten langs den nieuwen weg rondom de haven, zagen wij o.a. met verbazing, dat zich tot het omploegen van een stukje land van ten hoogsten een twaalfde gedeelte van een morgen groot, niet minder dan negen personen en twee paarden bezig hielden. De ploeg was een eenvoudige houten haak, en hetgeen daarmede werd opgehaald, moest door de mannen klein geslagen en verbrokkeld worden. Daaruit is het dus ligt verklaarbaar, dat bij eene dergelijke verspilling van krachten en arbeid de opbrengst niet toereikend kan zijn om allen te voeden.
Langs den weg dien wij verder passeerden, werden overal de wijngaarden met groote bijlen bewerkt, hetgeen almede een treurig verschijnsel is op Corfu. Het drie à viermaal herhaalde besnoeijen van den wijngaard, verspilt zooveel kracht en de wijn is zoo slecht, dat alleen de boer denzelven drinkt en aan uitvoer volstrekt niet te denken is. En op die wijze wordt een groot gedeelte van den schoonen akkergrond, die honderdvoudig koorn en tarw kon voortbrengen, opgeofferd als het ware aan de nuttelooze van oudsher ingevoerde gewoonte van den wijnbouw. Geheel anders is het gesteld met die soort van wijngaarden, welke de krent opleveren, doch wier bebouwing op Corfu van weinig beteekenis is. De olijfboom is en blijft het onwaardeerbare geschenk, waarmede Corfu gezegend is; in bijna onafgebroken hagen en bosschen bedekt hij het geheele middel- en schier het gansche zuidelijk gedeelte van het eiland en behoeft, eenmaal geplant zijnde, in eeuwen geene verpleging meer; hoewel hij den eigenaars geregeld alle jaren geen zeker bestaan verschaft. Wanneer het in den herfst regent, als de vruchten afvallen en deze den grond geheel bedekken, zoodat alle handen niet toereikend zijn om dezelve dadelijk in te zamelen, dan is de olie-oogst mislukt; van daar dat men naauwelijks om de drie jaren een goeden opbrengst heeft.
De weg beneden het dorp St. Deka naar het op eene hoogte gelegen Gasturi, was met olijfboomen geheel beplant; ook scheen zij niet eenzaam, daar de landlieden bij grooten getale uit de stad terugkeerden. Wie zou kunnen gelooven, dat zij derwaarts gaan om groenten te koopen? En toch is
| |
| |
het zoo; zij daarentegen brengen er niets aan de markt dan olie in geitenblazen, wijn in kleine vaatjes, een drank alleen voor de laagste klasse van het volk bestemd en hout, meestal van den olijfboom afkomstig. Het paard, maar hoofdzakelijk de ezel, is hen in het vervoer daarvan behulpzaam; zij laden alles, wat bij ons op wagens gepakt wordt, op den rug dier dieren; ja ik zag zelfs hoe men een zeer log varken op een ezel had vastgebonden, waarbij de eigenaar almede plaats had genomen, die het nog daarenboven den snuit toehield, om het oorverdoovend geknor, ten minste zooveel mogelijk, te verminderen.
Achter Gasturi heeft men een prachtig uitzigt op de stad en het in noordwestelijke rigting gelegen hoofddeel van het gebergte met den San Salvatore, die een reusachtig dak gelijkt, op welks top zich nogmaals twee kegels verheffen. Ook de nog met sneeuw bedekte albanesische bergketen verscheen in volle helderheid aan gene zijde van het kanaal van Viscado. De zon stond nog hoog aan den hemel en de nabij gelegen en verwijderde bergen, werden in de blaauwe spiegelgladde zee terug gekaatst. De kleurenpracht der kale kalkbergen van het vasteland is vooral in de namiddag- en avondstonden van onbeschrijfelijke schoonheid en volmaakt de liefelijkheid der landschappen op Corfu, waarin het groen in alle schakeringen op den voorgrond treedt, afgebroken door het blaauw der zich overal in schoone bogten indringende zee. Nu daalden wij naar Benize over zandsteenrotsen en lagen op elkander gegroeide steenen, door den geognost brecciën genaamd. Dergelijke brecciën en zamenpakkingen ontmoet de wandelaar veelvuldig op de Jonische eilanden; zij bewijzen een evenredig jeugdigen aanwas der eilanden, die plaatsgewijze zelfs tot de allerjongste heffingen der aardkorst behooren. Daarvan zijn de mede geheven talrijke schelpfragmenten tevens een blijk; doch het is hier de plaats niet daarover uit te weiden; een uitstapje op Cephalonië zal ons gelegenheid geven daarop nader terug te komen. Dit alleen zij hier gezegd, dat professor Unger, die deze geognostische studiën tot een onderwerp van uitvoerige beoefeningen gemaakt had, op den terugweg naar Benize veel te noteren en rijzen en dalen der lagen op te teekenen had.
In het dorp begaven wij ons in eene van ouds bekende
| |
| |
herberg, waar zich weldra een dozijn lieden - in al deze landen vindt men op alle tijden van den dag vele lediggangers - vergaderden, die ons bij het koffijdrinken aanstaarden, over de vreemdelingen spraken, maar toch volstrekt niet indringend waren, en toen wij eene boot begeerden om ons naar Elcanon te begeven, zich haastten er ons eene te verschaffen. Een arme visscher roeide ons naar de een uur van daar verwijderde landpunt en toonde ons eene levende inktslak, die hij aan een angelsnoer uit de zee ophaalde en zorgvuldig in een kuipje deed, om haar nog levend in de stad ten verkoop te kunnen brengen. Het dier boezemde mij in den hoogsten graad belang in, daar ik wel duizende sepiën dood op de vischmarkt, maar nog geene in hare frissche kleuren en hare levendige bewegingen gezien had; vooral werden wij door het liefelijke avond landschap geboeid, door hetwelk wij langzaam als heen gleden. Digt bij het versteende schip passeerden wij den ingang der haven en verlieten de boot beneden Elcanon. Om ons nog meer alle betoovering te doen genieten, was de volle maan opgekomen.
Weinige dagen na dit uitstapje, zaten wij reeds des morgens vroeg in een wagen met twee paarden bespannen, om den verderen togt naar het op de westkust gelegen klooster Paläokastrizza te ondernemen. Een half uur achter de stad passeert men de rivier Potamo, waar volgens de sage van Homerus, d.i. de sage, die zich over het verhaal van Homerus gevormd heeft, het wasschen van Nausikaa en hare ontmoeting met Odysseus plaats had. Dat het meisje zich met haar linnengoed van gene zijde van Castrades, tot aan het riviertje zou begeven hebben, kan bij mij niet opkomen, daar zich andere bronnen veel meer in de nabijheid bevonden. Maar daaraan is weinig gelegen. De deltavorming der rivier boezemde ons veel meer belang in. Gedurende den regentijd voert zij, in weerwil van hare onbeduidendheid, aanzienlijke massa's aarde naar de zee, en heeft in den loop der eeuwen daarin eene uitgestrekte vruchtbare vlakte gevormd of liever eene vroegere bogt geheel aangevuld. Terwijl de zee van hare zijde daartoe de meest verschillende uitwerpselen verschaft, vestigen zich nog op den in het vlak des waters liggenden nieuwen grond allereerst enkele zoutplanten, waarbij zeegras komt, langzamerhand
| |
| |
ontstaan andere grasscheuten en daardoor wordt een weiland gevormd, hetwelk door togtslooten allengs in bouwland veranderd wordt. Al deze streken overziet men in de delta van den Potamo op eens.
Weldra verdwenen wij in de olijfbosschen der heuvellanden, waar wij ons echter ditmaal minder met den groei der boomen dan met de struikgewassen bezig hielden. Spaansch riet, braambes- en myrthenstruiken wisselden elkander af. Zoo vervolgden wij onzen weg tot de zoogenaamde Dottori, eene herberg, welke die benaming heeft verkregen, sedert een paar doctoren hun zomerverblijf in eene daarbij gelegen villa gevestigd hadden. Wij verlieten hier den wagen, op omstreeks twee mijlen van de stad, en zetten onze wandeling onder begeleiding van een alleen Grieksch verstaanden en gelijk later bleek zeer slecht met den omtrek bekend zijnden knaap te voet voort. Ik zal mij niet ophouden bij de beschrijving van den weg, maar den lezer dadelijk in het eenzame Paläocastrizza inleiden. Een berijdbare weg loopt tot in de nabijheid der zee naar eene kleine bogt, alwaar zich regts op nagenoeg drie honderd voet eene magtige rots verheft. Op den top daarvan ligt het klooster, eenzaam en van alles afgescheiden; het is geheel en al in verval en behalve een schraperig uitzienden monnik, die bezig was morsige altaarkleeden schoon te maken, ontmoetten wij er slechts eene oude vrouw, waarschijnlijk eene soort van huishoudster. Geen van die beiden liet zich veel aan ons gelegen liggen, en wij konden ons dus ongestoord overgeven aan de indrukken dezer in hare soort eenige afzondering. Wie met de wereld buiten zich afgesloten heeft, maar zich verlustigen wil in de schoone goddelijke natuur, zou daartoe geene betere schuilplaats kunnen vinden dan dit oord. Wij doolden in de uitgestrekte klooster-gebouwen en tuinen rond en vonden voortdurend schoonere punten, van waar men de open zee en een gedeelte der kusten overziet.
In plaats van dadelijk naar de Dottori terug te keeren, hadden wij besloten een verren omweg te nemen, terwijl wij den wagen vooruit zonden om ons op een beroemd punt, St. Pantagloine, te wachten. Om derwaarts te komen, moesten wij eerst het noordoostelijk van het klooster gelegen hooge terras beklimmen; dit was een steile en ongemakkelijke
| |
| |
opgang naar het dorp Locades, terwijl wij langs een naauw kloofdal in de hoogte klommen. Weldra hadden wij Paläocastrizza weder beneden ons en wij rustten eenige oogenblikken op het groote vlak, waarbij het statige Locades als een zwaluwnest gekleefd schijnt. Eene herhaalde inspanning bragt ons op een golvend plateau zonder boomen, tot het dorp Alimantades. Terwijl wij eenige behoeftige kinderen, die ons aangaapten, kleine muntstukjes gaven, namen eenige vrouwen, die zich voor de huizen met arbeid onledig hielden, te gelijk de gelegenheid waar om te bedelen. In zulke geheel afgescheiden gelegen plaatsen zou men zoo iets niet verwachten, maar het is de mindere volksklasse der zuidelijke landen als aangeboren om vreemdelingen aan te spreken en te gelijk eene aalmoes te vragen. In den regel waren het oude vrouwen, die, met de eene hand aan het werk bezig de andere met een gemoedelijk lachje naar de aalmoes uitstrekten, alsof zij ons een goeden morgen wilden wenschen. Van de hoogte, over welke wij heen wandelden en bij Alcadades, hetwelk wij weldra bereikten, heeft men een overzigt over een groot deel van het noorden van Corfu, hetwelk een geheel ander voorkomen heeft dan het midden van het eiland. Terwijl dit door zijne bevalligheid den indruk van een afwisselenden tuin maakt, is het noorden, naar het ons toeschijnt, onvruchtbaarder en eentooniger.
Bij Alcadades hadden wij weder een der voortreffelijkste straatwegen bereikt en weldra mogten wij ons beneden St. Pantaglione in den heerlijken maaltijd verheugen, dien wij in den wagen hadden mede gebragt. Deze werd niet alleen in krijgskundigen zin ‘gekookt;’ Professor Unger bragt ook het tot meten der hoogte bestemde ‘kookinstrument’ in werking, ofschoon ik tot mijn leedwezen thans niet kan zeggen, welke uitkomsten de berekening van St. Pantaglione opgeleverd heeft.
In de hoop dat ik in mijne, hoewel dan korte schets het karakter van Corfu zoo helder mogelijk zal voorgesteld hebben, noodig ik den lezer uit mij op mijn bezoek op Cephalonië ingelijks te willen vergezellen.
| |
II. Cephalonië.
In den laten avond van den I4 April verlieten wij Corfu,
| |
| |
hetwelk zulke aangename herinneringen bij ons had achtergelaten; wij zagen nog geruimen tijd, op het dek wandelende, de lichten van het kasteel schitteren en ontwaakten den volgenden morgen, zijnde een zondag, in het naauwe kanaal, hetwelk de beide eilanden Ithaka en Cephalonië van elkander scheidt. Wie het gedicht van den vindinggrijken Odysseus in de oorspronkelijke taal gelezen heeft, moet noodwendig bij het aanschouwen van het kleine, langwerpige rotsachtige eiland, met eene zoete huivering vervuld worden; met mij ten minste was het zoo gesteld, en het speet mij zeer dat wij van een vroeger plan waren terug gekomen, en een uitstapje naar Ithaka voor eenige weken uitgesteld hadden; hetgeen mij nu nog zooveel meer spijt, daar omstandigheden mij verhinderd hebben daaraan tot nog toe gevolg te geven. Ik heb mij alzoo op een steenworp afstands van het eiland bevonden en hetzelve van den hoogen Monte-Nero op Cephalonië even als eene reliëfkaart beneden mij zien liggen, en mij met eigen oog overtuigd, dat het niet slechts, gelijk voor een paar duizend jaren, zeer rots- en bergachtig, maar thans evenmin als toen met bosschen begroeid is en schijnt mij toe een ongemeen vruchtbaar land te zijn voor geiten en krachtigen wijn. Mijn reisgezel Professor Unger daarentegen had er vroeger met genoegen ettelijke, hoewel dan kommervolle en met veel bitterheid gemengde dagen doorgebragt; hij heeft er den zoogenaamden burg van Ulysses bestegen, de door Homerus zoo zeer geprezen bron bezocht en de voortreffelijke haven bewonderd. Wij namen eenige bewoners van Ithaka, die er echter geenszins als nakomelingen van Odysseus uit zagen, aan, om ons naar Cephalonië over te brengen en stegen daar bij het oude beroemde Samo uit.
Men had onze bagage aan het strand nedergezet en ver zocht, of liever gelast, ons naar een groot gebouw te begeven, waar een ambtenaar, deels uit pligtijver, deels en wel het meest uit nieuwsgierigheid zich met het nazien onzer passen bezig hield en na over en weder een tal van woorden gesproken te hebben, zeide men ons dat wij onmiddelijk in gezelschap van een derden persoon, die gelijk met ons aangekomen was, onze reis naar de hoofdstad Argostoli konden voortzetten, terwijl echter onze goederen, bij gebrek
| |
| |
aan de noodige middelen van vervoer moesten achter blijven. Die evengemelde derde persoon, wiens tegenwoordigheid mij, ronduit gezegd, zeer hinderde, was een doctor in de geneeskunde, op Cephalonië geboren, die, na vele jaren in Parijs te hebben doorgebragt, van daar terugkeerde, beladen met zulk eene massa ballast, waaronder een viertal vogelkooijen, dat het mij verreweg aangenamer geweest zou zijn op den rug van een os derwaarts te rijden, dan zijn gezelschap in den wagen te moeten genieten. Terwijl de koetsier, naar het mij scheen een Maltezer van geboorte, de goederen van den doctor zoo poogde te rangschikken, dat er voor ons nog een klein plaatsje over bleef, poogden wij een weinig eten en drinken te krijgen, hetgeen ons echter niet mogt gelukken; wij bestegen nu eene kleine hoogte met een kerkje, waarbij ons een waanzinnige in den weg liep, kortom: wij moesten onze reis gedurende meer dan een uur onder vele wederwaardigheden voortzetten, die eerst een einde namen, toen onze reisgezel de eene van de beide berghoogten begon te beklimmen, welke Cephalonië in de geheele lengte parallel doorsnijden. Die, welke naar de zijde van Ithaka gelegen is, is de hoogste en staat gelijk met den verheven Monte-Nero, dien wij op een afzonderlijk uitstapje nader zullen leeren kennen, en zich links van onzen moeitevollen weg majestueus voor ons oog verhief. De straatweg sluit zich aan een dwarsdal, hetwelk, door verhevenheden en splijtingen van den verbrokkelden, doch zeer vasten kalksteenachtigen grond ontstaan, ons gelegenheid gaf een blik te werpen in de overoude geschiedenis van het eiland. Ik was zoo gelukkig op den weg eenige versteeningen te vinden, wier bezit mij in staat stelde eene tamelijk uitgebreide verzameling te maken, welke wij later completeerden.
Na met den wagen een rid van circa vijf uren gemaakt te hebben, bevonden wij ons op de lange brug, die de beide oevers van den diep inloopenden zeeboezem met elkander verbindt, waaraan Argostoli gelegen is; van wege de weinige diepte van het achterste gedeelte van dien zeeboezem is het mogelijk geweest, hier de overbrugging te doen. Weldra bekwamen wij een gids, bij toeval een bediende uit de ouderlijke woning van onzen doctor, die zooveel pakkaadje met zich voerde, en die, na den zoon herkend te hebben, ons
| |
| |
telkens zijne muts ten teeken van blijdschap omhoog werpende, een geheel eind vooruit snelde, en den talrijken wandelaars, die zich op zondag hier op den weg bevonden, de terugkomst van het lang verwachte kind luide verkondigde. Nadat wij hem voor zijne diensten bedankt hadden, lieten wij ons naar den agent van het Oostenrijksche consulaat, de heer Sawa, die tevens koopman aldaar was, heen brengen, en deze, een zeer innemend en voorkomend mensch, bewerkte door zijne tusschenkomst dat wij in het hôtel van signor Vasili onzen intrek konden nemen. Ieder van ons verkreeg daar eene kamer, welke wij echter voor elkander niet konden afsluiten, daar in het gansche huis geene enkele deur gevonden werd, waarvan het slot in goeden staat was; zelfs geen venster konden wij sluiten, zonder daartoe geweld te gebruiken. Wij versperden de uitgangen zoo goed mogelijk, doch behoefden trouwens niet te vreezen des nachts overvallen te zullen worden. Onze waard, die voor eene reeks jaren met een rijken Engelschman geheel Europa had doorgereisd, had, ofschoon aan de eene zijde lam, een zeer krijgshaftig voorkomen en gaf in zijn huis bevelen zoo goed hem zulks mogelijk was. Dat zich niet veel reizigers naar Argostoli begeven, is ligtelijk te begrijpen, zoodat signor Vasili dan ook onmogelijk goede zaken kan maken; hij poogde ons echter naar zijn beste vermogen, het verblijf ten zijnent zoo aangenaam mogelijk te maken, en bestuurde vooral de keukenaangelegenheden met de grootste zorgvuldigheid en verschafte ons soms waarlijk zeldzame geregten. Daags nadat wij waren aangekomen, zag ik een reiger door den gang dragen en dacht dadelijk: deze is voor u en uw zoölogisch museum zeer geschikt; tot mijn spijt zag ik het dier echter naar de keuken brengen en toen ik mij een half uurtje later naar zekere plaats begaf, zag ik Vasili Jr. reeds bezig den reiger te plukken. Nog wilde ik niet aan de eigenlijke bestemming gelooven, maar kreeg daarvan volle zekerheid toen ik des
middags aan tafel den heerlijken reuk van zijn gebraad voor mij had. Ik heb de gewoonte in vreemde landen alles te eten, wat men mij opdischt, behalve ratten, en deed dus ook den reiger alle eer aan. Bij voorkomende karigheid waren wel eens versnaperingen noodig, om ons eens schadeloos te stellen voor sommige ontberingen,
| |
| |
en dan maakten wij dikwerf gebruik van den kleinen citroenboom, die, gebogen onder den last zijner gouden vruchten, nagenoeg onder mijn venster stond en in wiens schaduw in den regel eenige half naakte kinderen speelden en niet zelden ook een ezel van zijn harden arbeid uitrustte.
De stad Argostoli is in de lengte aan den zeeboezem gelegen; men vindt er wel is waar niet weinige aanzienlijke gebouwen, maar is overigens ten opzigte van haren bouwtrant hoogst onbelangrijk, hetgeen ook van de bevolking kan gezegd worden, die tot Corfu in verhouding staat als eene kleine provinciestad tot eene residentie. Ook heeft men er niet dat gewoel van verschillende talen en kleederdragten, hetwelk ons in Corfu zoo zeer boerde; te naauwernood geeft de weekmarkt, die langs het strand gehouden wordt, eenige drukte. Niet alleen dat de bewoners der stad zich door niets bijzonders kenmerken, maar onder de bevolking van het land dragen alleen de mannen den stempel van het zuiden, de vrouwen zien er uit even als die op de voddemarkt van eene onzer steden en zijn bijna allen zonder uitzondering leelijk en vermagerd. Ook hebben zij geene huizen met moestuinen, maar wonen meestal in hutten en verkrijgen dan ook alleen van de rotsen het noodige om in hun onderhoud te voorzien. De netste huizen in Argostoli worden natuurlijk door Engelschen bewoond, en weldra kwamen wij in kennis met een der meest bekende en geachtste mannen, namelijk de heer Sanders, wiens geleide en aanwijzing ons zeer te stade kwamen. Hem, mijnheer Sawa en schier alle andere aanzienlijke inwoners, konden wij dagelijks in de club aantreffen, waar zich eene zeer wel ingerigte bibliotheek of leeskamer bevond en des avonds over de politiek en aangelegenheden van den dag gesproken werd. Ook bezit Argostoli een schouwburg, en op zekeren morgen verkondigden reusachtige, dwars over de straten uitgespannen biljetten, dat een Baritono greco, van wien men zeer goede verwachtingen had, des avonds een concert zou geven, met medewerking van eenige dilettanten van Argostoli. De genoemde bariton bragt dan ook eenige aria's van Verdi ten gehoore met zulk eene krachtige stem, dat die een ouden strijder van Marathon tot eere zou verstrekt hebben, terwijl de dilettanten zeer lijdelijk eenige
nieuw-grieksche blijspelen uitvoerden.
| |
| |
Het meeste vermaak schepten wij echter in de gedragingen van het voor het grootste deel uit scheepsjongens, bootslieden en dergelijke gentlemen bestaande parterre, die dikwerf onder de voorstelling zoo luidruchtig en vrolijk werden, dat veeleer zij de eigenlijke acteurs schenen te zijn.
Ook op Cephalonië hebben zich de moedige ridders van het principe om niet te interveniëren, de heeren Engelschen namelijk, zoo goed mogelijk genesteld. De kazernen en versterkingen in Argostoli zijn echter slechts kinderspel in vergelijking bij de ontzagwekkende bolwerken op Corfu. In geval van oorlog zou Cephalonië zeer zeker spoedig overgegeven worden, daar de op anderhalf uur afstands van de stad op eene hoogte gelegen vesting, het oude Venetiaansche kasteel, eene welgemeende bestorming moeijelijk zou kunnen wederstaan. Dit punt strekt den reizigers over een groot deel van het eiland ter oriëntering en is vooral, bij heldere lucht en stille zee zeer aan te bevelen om het grootsche en betooverende uitzigt, hetwelk ik echter voor den lezer niet zal wagen te schetsen.
Als men den blik naar Argostoli vestigt, heeft men een vergezigt over den geheelen diep inloopenden zeeboezem met zijne ten deele magtige begrenzingen. Vervolgens laat men het oog langs de hoogte ter regterzijde weiden, en wendt zich van daar allengs tot des majestueusen Monte-Nero. De zon stond reeds laag en kleurde de bovenste helft van den kolossus violet, terwijl de als uit zee opkomende voet reeds geheel in de schaduw lag. Nu heeft men Argostoli achter zich; eene steile helling ligt onmiddelijk voor onzen voet, met het eveneens bergachtige maar veel liefelijker zuidwestelijke deel van het eiland, en in zee, als met de hand aan te raken, Zanthe, waar de krent groeit. Bij zulk een heerlijk tafereel vergeet men aldra dat men zich moet behelpen in de kleine herberg, werwaarts men echter bij het aanbreken van den nacht tevreden en verheven gestemd door de magtige natuur terug keert. Even boven de stad, bij eene oude kerk, waarvan de naam mij ontgaan is, vindt men nog een heerlijk gezigtspunt, op zich zelve reeds hoogst schilderachtig en dat nog oneindig verhoogd wordt door een olijfboom - zeker een der schoonste, die ik immer gezien heb - welke zich op het groene kerkhof bevindt. Hij werpt
| |
| |
zijne schaduw over een trap in de open lucht, die naar een soort klokkentoren leidt, welke men beklimmen moet, om het panorama in zijn geheel te overzien. Tot ons leedwezen was ons verblijf daar kortstondig; eene oude vrouw verzelde ons derwaarts, zij bekeek zeer naauwkeurig de schets, welke mijn reisgezel in der haast ontwierp en bedelde ten slotte zeer dringend.
Het hoofdpunt mijner zoölogische navorschingen was in de nabijheid der stad aan de oevers van de kreek, waarover de brug heen ligt. Terwijl het gedeelte achter de brug door talrijke bronnen van de omringende kalkhoogten een aanzienlijken toevoer van zoet water ontvangt, ontstaat er zoogenaamd brak water, hetwelk zeer gunstig is voor de eigenlijke planten- en dierenwereld. Er bevinden zich in het brakke water wel ook soorten, die anders in het zuivere, verzadigde zeewater voorkomen, maar dat getal is nogtans evenredig klein. Vooral voor de paddestoelen is het brakke water zeer gunstig, hoofdzakelijk voor die afdeeling van tweeledige wezens, waaraan de wetenschap den naam van Spongiae gegeven is, en waartoe de spons behoort. Op sommige plaatsen der kreek van Argostoli, waar anders zeer weinig beweging in het water was, vormden zes à acht soorten dezer plant te zamenhangende plaggen van de schoonste, schitterendste kleuren, zooals geel, donkerblaauw, groen en violet en ik kan niet veronderstellen, dat de beroemde kleurenpracht der koraalriffen fraaijer kan zijn. Op andere plaatsen, vooral tegen en in de nabijheid van de pilaren der brug, waar het water onophoudelijk in beweging is, was de bodem geheel bedekt met eene soort der zoogenaamde zee-anemonen of klaprozen. Hun zakvormig ligchaam zuigt zich met het afgeknotte onderste einde vast; aan het boveneind bevindt zich de mond, omringd door een digtgesloten krans van beweegbare en rekbare voeldraden, die groen en roodachtig-graauwgeel van kleur zijn en in verbinding met de overige, eveneens groenachtige ligchamen, bij schijnbare willekeurigheid der zwakke bewegingen den schijn hebben, alsof bloemen uit den bodem der zee opkwamen. Andere dieren leven als verborgen onder de paddestoelen of tusschen de takken der zeegrasplanten, b.v. in groote menigte verschillende soorten van groote, groene slakken, de zoogenaamde zeehazen, die zoowel op het
| |
| |
hoofd als in den nek twee paar oorvormige voelhorens dragen en op den rug onder eene plooi der huid het orgaan bezitten om te ademen, hetwelk veel overeenkomst heeft met een tros bladeren. Als planten-etende dieren vinden zij daar overvloedig voedsel en niet minder zijn eene massa kleinere dieren voor de vraatzuchtige kortstaartige kreeften of krabben aanwezig, die door arme, in den modder der zee rond wadende lieden, ingezameld worden. Ik had zulk een visscher op mijne eigene kosten medegenomen; tot aan het middel in het water staande, schoof hij een net voor zich uit en ledigde van tijd tot tijd den rijken inhoud daarvan op de brug voor mij, alwaar ik, steeds door eene menigte ledigloopers omringd, meestal op goed geluk af, mijne glazen vulde, tot dat eene naauwkeurige beschouwing met het vergrootglas mij de vooral door mij begeerde dieren deed ontdekken. Ik haakte vooral naar het bezit van kleine, langwerpige, geheel platte en vlakke wormen, planariën of ingewands-wormen, die er zoo teeder en half doorschijnend uitzien, dat men de groote bewegingskracht, welke zij doen blijken, niet bij hen zou onderstellen. Zij kenmerken zich door de groote menigte van oogen, die liervormig in de nekstreek boven de hersenen liggen; hun darmkanaal heeft veel overeenkomst met een veeltakkigen boom, en daar het groenachtige voedsel door de ligchaamsledingen, die dikwerf in het roodachtige spelen, doorschemert, zoo is de uiterlijke verschijning dezer dieren zeer bevallig.
Bood het inwendige deel van den zeeboezem rijke gelegenheid aan voor natuurgeschiedkundige navorschingen, zoo werden wij door de denzelven in het zuiden en oosten begrenzende bergen als in den grijzen voortijd verplaatst. De reeds vermelde voorkomende en beleefde Engelschman, de heer Sanders, maakte ons bekend met de zich aldaar bevindende uitgebreide overblijfselen van zoogenaamde cyklopische muren. Op de hoogte boven de kreek, bevond zich blijkbaar voor eeuwen eene versterkte stad, want naar de uitgestrektheid der muren te oordeelen, kan het geen enkel kasteel geweest zijn om eene onder aan het water gelegen stad te beschermen. De cyklopische muren zijn zonder kalk uit rotsbrokken en groote steenen opgetrokken, die men in den natuurlijken vorm behakte en naauw op en aan elkander
| |
| |
sloot. Ofschoon eene der oudste wijzen van bouwen, doet het cyklopische muurwerk buitengewone hefkrachten en eene niet alledaagsche zekerheid in de werktuigelijke behandeling van den steen onderstellen. En wie voor de eerste maal voor deze bolwerken staat, die men een geheel eind weegs op het hoogst ongelijke terrein kan vervolgen, gedeeltelijk nog zoo plat en onbeschadigd, als zij voor verscheidene eeuwen daargesteld werden, verkrijgt daardoor een nieuw onuitwischbaar denkbeeld van hetgeen door menschen kan tot stand gebragt worden. De cyklopische muren bij Argostoli zijn echter blijkbaar niet uit één tijdperk afkomstig; men kan zeer duidelijk een gedeelte van ouderen oorsprong boven den oever van de kreek onderscheiden en een gedeelte, hetwelk veelligt vele eeuwen jonger dagteekent, en dat bijna het aanzien heeft van een middeneeuwschen stadsmuur, terwijl van streek tot streek torenachtige voorschansen aangebragt zijn. Ook op Ithaka vindt men dergelijke muren op den zoogenaamden burg van Ulysses; mijn reisgezel bekwam echter de overtuiging, dat zij met die op Cephalonië niet te vergelijken waren.
Herhaaldelijk deden wij togjes in de tegenovergestelde rigting van den zeeboezem, vooral daar ter plaatse waar deze zich naar de stad Lixuri opent en met buitengemeen gespleten oevers als eene open zee verwijdt. Uit sommige reisbeschrijvingen waren wij opmerkzaam geworden op eene hoogst zonderlinge en tot nog toe onverklaarbare verschijning, namelijk een aan den oever der zee liggenden molen, door een uit de zee landwaarts inloopenden stroom voortgedreven. En toch is de zaak werkelijk zoo. Op een half uur afstands van Argostoli ligt een welingerigte watermolen met bijbehoorende schuren, naar de zijde van den zeeboezem bevindt zich. een gemetselde gang en eene genoegzame hoeveelheid water om het werk met kracht voort te drijven en verliest zich met een verval van omstreeks drie voet bij eene lengte van veertig voet, in de onderwoelde oeverspleten. Zoowel de bewoners van het eiland als reizigers, die dezen zeer zeker bekenden molen bezochten, zijn van meening, dat het water óf diep in het hart der aarde verdwijnt óf ten minsten na een langen onderaardschen loop zich eerst weder in de zee uitstort. Mijn reisgezel, die zeer opmerkzaam de ter ver- | |
| |
klaring bijgebragte omstandigheden waar nam, stelde eene andere theorie daarvoor vast, welke ik, alleen om hare eenvoudigheid, geheel en al moest goedkeuren. Ik heb reeds boven gezegd, dat zich talrijke bronnen in het binnenste einde der smalle over eene gansche lengte uitgestrekte kreek uitstorten. Daardoor heeft eene voortdurende verhooging van het watervlak plaats, het overbodige water loopt natuurlijk af en er ontstaat eene, naar het open einde der kreek gerigte strooming. Op dat punt van den oever, waar de wondermolen staat, zijn de steenen zeer los en, gelijk wij gezegd hebben, derwijze onderwoeld en gespleten, dat hier en daar twintig à dertig passen van den rand des oevers het water even als de rook uit een schoorsteen opdwarrelt. In deze spleten verliest zich natuurlijk ook het naar
uitbreiding verlangende stroomend water, niet echter om steeds dieper en dieper in de ingewanden der aarde te dringen of ook aan de zuidelijke punt van het eiland weder het daglicht te begroeten, maar om in de holten van den gespleten oever zelf, misschien dadelijk achter den molen, of ook 200, ten hoogsten 300 passen van daar, waar de zeeboezem veel meer breedte heeft, rustig heen te vlieten. Zulks ten minste was het denkbeeld van Professor Unger. Enkele malen, terwijl hij eene schets nam van den molen met alle details der onmiddelijke nabijheid, dwaalde ik verder langs den oever heen, tot waar de splijting en verbrokkeling den hoogsten graad had bereikt. Daar had zich een labyrinth van kanalen en gangen gevormd, waarvan de wanden met de weligste zeebloemen bedekt waren. Waar zich planten bevinden, zijn ook dieren aanwezig en zoo spreekt het van zelve, dat deze geheime plaatsen ook hunne eigene groote bevolking hebben. Soms kon ik mij niet weerhouden, hier en daar met eenig gevaar omlaag te dalen en ver over den waterspiegel heen gebogen het eigenaardige gegons af te luisteren.
Eene der wetenschappelijke taken, welke mijn vriend zich voorgesteld en reeds op Corfu ijverig en met goed gevolg ten uitvoer gebragt had, was de kennis van den geologischen bouw der eilanden. Daartoe was Cephalonië voorzeker nog meer geschikt dan Corfu, en, het mikroskoop voor uren en soms halve dagen latende rusten, verzelde ik hem zeer gaarne op eenige togtjes, welke enkel ten doe
| |
| |
hadden versteeningen op te sporen. Wij wisten, dat niet verre van Lixuri aan gene zijde van den zeeboezem uitgebreide lagen van versteeningen aanwezig waren en begaven ons derhalve op zekeren morgen, kort na zonsopgang in eene boot naar Lixuri op weg. Mijnheer Sawa had ons een zijner dienstboden als een vertrouwd en geheel onbaatzuchtig mensch als gids aanbevolen, die zich dan ook met tamelijk goed gevolg van zijne taak kweet, ofschoon, gelijk weldra bleek, zijne onbaatzuchtigheid zeer beperkte grenzen had. Wij hadden ongeveer drie kwartier uurs voor den overtogt noodig, en schonken de stad Lixuri, die ons zeer onbelangrijk toescheen, geene opmerkzaamheid, maar begaven ons dadelijk naar de versteeningen, geleid door eenige knapen, die met de voetpaden naauwkeurig bekend waren. Evenwijdig met den oever liep eene bank versteende oesters, die bij de groote, bij het klimmem der zon vermeerderende hitte de begeerte naar eenige dozijnen levende, met hetgeen daarbij behoort, voor ons ontbijt opwekten, maar waarvan wij natuurlijk ook behoorlijk datgene bewaarden, wat ter volmaking der verzamelingen in aanmerking kon komen. Op naauwelijks tien minuten afstands van daar begon een voor den geognost hoogst belangrijk terrein, namelijk een heuvelland van een à twee vierkante mijlen groot, hetwelk uit eene kleiachtige grondstof en eene verbazingwekkende massa van deels geheele, deels verbrokkelde oesters, schelpen en slakkenhuizen bestaat. Reeds de oppervlakkige bezigtiging leerde ons, dat wij vele fragmenten van vergane, werkelijk voorwereldlijke dieren, en ook verscheidene derzelve voor ons hadden, die te naauwernood of in het geheel niet van nog thans de Middellandsche zee bevolkende soorten te onderscheiden waren. Het gansche heuvelterrein, dat in het noordwesten door hoogere, oudere kalkbergen begrensd wordt, behoort diensvolgens tot eene der jongste aardlagen. Het is verheven zeegrond, welke ten gevolge der geringe zelfstandigheid, door den invloed van
den regen de tegenwoordige gestalte aangenomen heeft. Op de hitte geen acht gevende, vulden wij onze zakken en netten, en ik durf den lezer wel nog dit mededeelen, dat wij de wetenschap daarmede voorzeker geene ondienst bewezen hebben, wijl onze verzameling eene reeks van dergelijke verschijnselen in Griekenland en
| |
| |
nog meer zuidelijke gelegen streken volledig maakt en met elkander in verband brengt. Langzamerhand waren wij in de nabijheid gekomen van een dorp, waar wij eenige verversching hoopten te zullen vinden, hetgeen voor ons na zulk een rijken oogst en vermoeijenis wel noodig was. Dewijl zich daar geene herberg of locanda bevond, moesten wij ons naar eene particuliere woning begeven, waar men ons brood en wijn verschafte en zonder een enkel woord te spreken - onze gastlieden spraken niets dan Grieksch - stilden wij onzen honger en dorst. De zoon des huizes, naar mijne gissing een knaap van 12jarigen ouderdom, met een zwarten talaar gekleed, daar hij voor den geestelijken stand werd opgeleid, trok vooral onze opmerkzaamheid tot zich. Hij verzelde ons later tot Lixuri en den weinigen eerbied, de niet zeer passende aardigheden, die onze gids met hem en zijn gewaad maakte, versterkte onze op Corfu en Cephalonië gemaakte waarnemingen over den toestand der Grieksche priesters.
Na nogmaals in een koffijhuis te Lixuri eenige rust genoten te hebben, bragt het vaartuig ons bij goeden wind pijlsnel naar de woning van signor Vasili terug.
Het uitstapje naar den Monte-Nero was wel het merkwaardigste en genoegelijkste van de dagen, die wij op Cephalonië hebben doorgebragt. Zoo schielijk, aangenaam en met zulk goed gevolg hadden wij ze niet kunnen ten uitvoer brengen, zonder de buitengewone minzaamheid van den heer Sanders, die ons meestal verzelde en doorgaans den post van geleider en gastheer op zeer voorkomende wijze op zich nam.
De beklimming van dezen over de 5000 voet hoogen berg heeft in den regel zoo plaats, dat men des namiddags tot een aan den voet gelegen klooster gaat en den volgenden morgen of reeds des nachts op muildieren de hoogte bestijgt. Wij ondernamen de belangrijke wandeling op één dag, terwijl wij van den wagen geen verder gebruik maakten dan van af de stad tot naar een 1800 voet onder den top gelegen rust- en zomerhuisje. Het eerste derde gedeelte van den weg sluit zich aan den naar Lixuri loopenden straatweg aan, daarna wendt men regts in de groote, door de beide bergpassen ingesloten diepte, wier gindsche zijde, gelijk wij
| |
| |
reeds op de reis naar Liuri hadden opgemerkt, hare grootste breedte in den Monte-Nero bereikt. Te vergeefs zocht hier het oog die liefelijke, weelderige landschappen, die weiden en olijfboomen, welke men op Corfu zoo menigvuldig vindt; Cephalonië is harder en woester, men ziet er bijna niets dan steen- en struikgewas, maar daartusschen, men kan te naauwernood begrijpen hoe het mogelijk is, mijlen ver en bijna tot op den top der bergen de wijnbouw. Op Cephalonië integendeel, dit blijkt den reiziger duidelijk, heerscht meerdere bedrijvigheid dan op Corfu, maar het is daarom ook wel te begrijpen, dat door de moeijelijkheden, waarmede men de krenten van het rotsachtig gebergte verkrijgt, de menschen meer of minder gebrek moeten hebben aan het noodige. Nog vóór acht ure des morgens bevonden wij ons reeds aan den voet van den berg, waar wij den wagen verlieten en een steiler voetpad kozen, terwijl deze langs den zeer doelmatig door de Engelschen - want door wien ook anders? - aangelegden kronkelenden straatweg zich verder begaf. Door eene soort van bergpas bereikt men den bovensten rand van den verheven berg en geraakt achter denzelven, naar de zijde van Ithaka, in de boschstreek. De Monte-Nero of zwarte berg, heeft dien naam, dewijl hij vroeger geheel en al, en thans nog gedeeltelijk met een pijnboomenwoud, eenig in zijne soort, bedekt is, zijnde eene soort van pijnboomen, die thans, zoover men weet, behalve op eenige plaatsen in Griekenland, enkel op den Monte-Nero voorkomen, namelijk de Pinus eephalonica, een fraaije boom. Toen wij echter het genoemde zomerhuisje naderden, waarin de heer Sanders ons met wezenlijke gastvrijheid ontving, werden wij geheel opgetogen; matten en vochtig mos bedekten den grond in de verkoelende schaduw der digtbegroeide, schilderachtige boomen, en geen wonder dat wij ons zelven afvroegen, hoe zulk eene eenzaamheid van het bosch, die men bijna alleen in Duitschland vindt, hier mogelijk was. Een op
honderd passen afstands van het huisje gelegen put levert uitmuntend water. Nadat wij van het door onzen gastheer ons aangeboden en smakelijk toebereid ontbijt gebruik hadden gemaakt, trok de naastbij gelegen omtrek van het huis in de eerste plaats onze opmerkzaamheid tot zich. Oogenschijnlijk was alles Duitsch, als men echter het
| |
| |
mos en de andere planten en de daarop voortkruipende slakken naauwkeuriger beschouwde, dan was alles anders, namelijk niet alleen de prachtige pijnboomen, ook de overige planten- en dierenwereld, de laatste echter slechts spaarzaam vertegenwoordigd, toonde vormen, die in Duitschland volstrekt niet voorkomen. Intusschen kwam een onderweg besteld man met andere mondbehoeften aan, waarvan de bereiding aan hem en den aanwezigen boschwachter werd opgedragen, en met vernieuwde krachten stegen wij te voet naar den welligt nog 1800 voet hoogeren bergtop op. De weg derwaarts is niet moeijelijk en voor ons, natuuronderzoekers, die ons met het verzamelen van versteeningen bezig hielden, was hij nog zooveel te korter. Zoo de lagen van Lixuri tot de jongste aardvormingen behoorden, zoo behooren naar de boorden welke op de versteeningen aanwezig zijn, de lagen van den Monte-Nero tot het krijtgebergte. Meerder, hetgeen wij op onzen weg vonden, heeft bewezen nieuw te zijn voor de wetenschap.
Tot hiertoe was de hemel ons op onze verschillende togten ten goede nabij geweest; weldra pakten zich echter zware nevels beneden ons te zamen, die wel nu en dan van Ithaka, hetwelk daar beneden voor ons lag, wegtrokken; wel dreven zij van het zuidwest-einde van Cephalonië en van Zanthe, maar het panorama naar den zeeboezem van Patras en het epirotische vasteland bleef daardoor voor onze blikken verborgen. Door uitgestrekte sneeuwvelden belemmerd en in de zekere overtuiging, dat wij op den top niets bijzonders meer zouden kunnen zien dan eenige honderd voet naar beneden, zagen wij er van af om nog hooger op te gaan. De top van den Monte-Nero intusschen is eene overoude heilige plaats, waar wel geen tempel van Zeus gestaan schijnt te hebben, maar waar toch dikwijls een heilig vuur ontstoken werd en vele brandoffers gebragt werden, zoodat de bodem vaak voeten hoog met overblijfselen van beenderen bedekt is. Mijnheer Sanders verschafte ons daarvan proeven, volgens welke aan hun ouderdom niet te twijfelen was. Ten tijde, dat den Griekschen God hier een altaar was opgerigt, prijkte de berg waarschijnlijk nog tot aan den voet in wouddosch; onzinnige velling van hout en herhaalde door het herdersvuur ontstoken branden, hebben die bosschen echter aanzienlijk
| |
| |
verminderd. Evenwel ziet men reeds thans de vruchten van het in den laatsten tijd uitgeoefende toezigt daarover en de bewaring derzelve. Het bezoek op den Monte-Nero is dan ook eene der schoonste dagen mijns levens.
De mij toegestane tijdruimte om op Cephalonië te verblijven, snelde intusschen ten einde. Op een zeer kalmen avond, ik meen op den 26 April, nam ik plaats op het kleine, van Zanthe terugkeerende Lloydsstoomschip, hetwelk ditmaal niet in de nabijheid van de kaai, maar op eenigen afstand van daar het anker had laten vallen, en eerst na een zeer levendig tooneel had de afvaart plaats. Er moesten namelijk een tweetal schoone, zeer moedige paarden ingescheept worden, die maar volstrekt niet goedwillig aan boord wilden gaan. Men liet ze nu zoover mogelijk in zee loopen, en op het oogenblik dat zij geen grond meer onder zich hadden, maakten zich mannen in eenige booten van hen meester, die ze nu met kracht van roeijen naar den stoomer bragten. Bij het ophijschen had nu een vreesselijk spectakel plaats, maar eindelijk mogt het toch gelukken de dieren aan boord te krijgen.
Den volgenden morgen deden wij St. Maura aan en een loods bragt ons voor de epirotische stad Prevesa. Eene aldaar aanwezige minaret herinnert aan de Turksche heerschappij. De ingang der haven is tamelijk eng; aan de eene zijde strekt zich de stad uit, die zeer liefelijk door een olijfbosch begrensd wordt. Ook de andere zijde van den oever scheen onafgebroken met groen bedekt te zijn, een aanblik, welken ik aan deze zuidelijke oevers nog nimmer had genoten. Op het schip was het intusschen zeer druk en woelig; er werd eene menigte af- en opgeladen, waaronder nog een derde paard. Een paar Grieksche familiën als dekpassagiers kwamen er nog bij en met hen eenige hoenders, van welke een op den weg naar Corfu de zeeziekte kreeg, hetgeen een zeer tragisch-komisch tooneel opleverde.
Te Corfu moest ik aan boord van een ander Lloydsstoomschip overgaan, eene verwisseling, die mij, wel is waar, door de minzaamheid der ambtenaren gemakkelijk werd gemaakt, maar waaraan toch noodelooze kwellingen verbonden zijn. Men is namelijk verpligt, om zich, ofschoon de geheele overtogt betaald is, naar het agentschap
| |
| |
te begeven, ten einde aldaar de vrachtkaart te laten afstempelen.
De terugreis voerde mij langs de Italiaansche kusten, waar men in Brindisi en Ancona halve dagen moet stil houden. Aldaar stelde ik mij tevreden met het aanschouwen van de stad, waarin ik weinig belang stelde; de eens zoo bloeijende streek, waarover vroeger het hoofdverkeer naar het tegenoverliggende Dyrrhachium, thans Durrazzo, plaats had, is thans geheel in verval, de omtrek dor, zonder boomen, ledig en woest. Hier in Ancona kon ik mij echter niet weêrhouden, eenige uren op de omliggende hoogten rond te dwalen en heen en weêr te drentelen. Het schip, waarop het tot nu toe zeer ledig was geweest, werd door talrijke passagiers bevracht; de reis ging voorspoedig voort en na afwezigheid van ruim eene maand bevond ik mij weder ten mijnent hoogst voldaan over hetgeen ik gezien, gehoord en genoten had, en over de waarnemingen in het belang der wetenschap gedaan. |
|