Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1862
(1862)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAan mijn' jongsten zoon.
| |
[pagina 476]
| |
Eet volop, loop naar buiten,
Speel, ravot naar uw' lust;
En wen de oogjes zich sluiten,
Ga al zingende in rust.
Houd braaf beestjes, soldaten;
Heb een' bal, stok en paard,
Knikkers, tollen, veel platen,
Naar den Hollandschen aard.
Vrolijk lagchen, niet schreijen,
Al valt ge ook in uw' vaart;
Bij vlug springen, bij glij'en
Willem, zij niet vervaard.
Wees met broertjes en zusjes
Steeds een guitje voorop,
Met de blijdschap in de oogjes,
Met een' bult aan den kop.
II.
Vader bidt den Algoede
Hij op aarde u lang spaar',
En dat altijd Zijn' hoede
U voor onheil bewaar'.
'k Wensch u eedle gedachten,
Vol onschuldige vreugd;
Opgeruimdheid en krachten;
Doch, in de eerste plaats: Deugd.
Bij uw werken, geen spelen,
't Zij op school, 't zij in huis;
Daarna pret, geen krakeelen,
Vooral matig gedruisch.
Heb een hoofd, dat kan peinzen,
Heb een' ziel, die bemint;
Wees nooit oud in het veinzen;
Blijf in de eenvoud een kind.
Heb in waarheid behagen;
Heb een' hand, die niet rust
En twee kijkers, wier stralen
In geen' tranenvloed bluscht.
| |
[pagina 477]
| |
Heb met droeven erbarmen,
Waar uw oog zich ook rigt';
Toon, bij 't helpen der armen,
Een trouw, vriend'lijk gezigt.
III.
Vind, als jong'ling, geen roemen
Dan in al wat wel luidt:
Pluk, in uw' lente, bloemen;
Oogst, in uw' zomer, fruit.
Bij den omgang der schoonen,
Wees heusch, braaf; heb gevoel:
Zal de liefde u beloonen,
Zij hoogst rein in uw doel.
Dat de Muzen u leiden
Aan de hand der natuur:
Op haar altaar, bijwijlen,
Brand echt dichterlijk vuur.
Streef naar zuiver' akkoorden,
't Zij ge mist, 't zij ge slaagt;
Wees opregt in uw' woorden;
Schuw den nijd, die verlaagt.
Wilt ge op vrijheid u roemen,
Leef bescheiden en stil:
Met regt is slaaf te noemen,
Die niet heerscht op zijn' wil.
Vlied al wat kan bederven;
Mijd hoogmoedig vertoon:
Zoo zult ge achting verwerven,
Zoo wordt vrede uw loon.
O Kindren! Ouders roem en vreugd, als hun' gedachten
Zich rigten naar Gods Wet en haar met vlijt betrachten.
O doel van 's Vaders zorg, o lust van Moeders ziel,
Met wie de blijdschap leeft, wat ook ons zelv' ontviel!
O Panden, door Gods Zoon, tot heil ons opgedragen;
Gij, wier geluk alleen ons kracht geeft, zelfs in dagen
Waar rampsped drukt, kweekt nimmer vruchten aan
In vorm uitlokkend schoon, maar in de kern vergaan!...
| |
[pagina 478]
| |
Wie onzer noemt het loon voor onvermoeide zorgen,
Voor werken over dag, voor waken tot den morgen?
Zegt! Is 't slechts zoete vreugd, waarnaar het hart verlangt,
Te worden door ons kind gestreeld met zachte hand?
Verteederd door 't geluid der schuldelooze klanken,
Verrukt het aan te zien?...Het met een' kus te danken,
Wen 't op de teentjes staat, met Moeders lokken speelt,
Van 't Vaderlijk gelaat de rimpels effen streelt,
Terwijl 't onschuldig oog, wijd open, schijnt te vragen,
Of 't kozen, op dien stond, den Ouders kan behagen?...
De bronâar van 't gevoel der Ouders voor hun Kind
Is meer omvattend, grootsch, heeft een' veel ruim'ren kring!...
Vooruitgang, snel en juist, in ligchaam, breinvermogen,
Ontwikk'ling dag aan dag, zelfs zigtbaar voor hun' oogen,
Beschaving van 't verstand, geleiden tot de Deugd:
Dit slechts baart rein genot, schept onbeschrijfb're vreugd.
Verflaauwt niet in uw'taak! - Dan, Ouders, moogt gij prijken
Wanneer ge uw' spruiten ziet, die voor geen'arbeid wijken,
Tot Boomen groe'n, belaân met rijpe en schoone vrucht,
Hun' kruin met statigheid hoog zwaaijend in de lucht.
De wenschen van uw hart, de hoop van al uw zwoegen,
Zijn dier aan 't Vaderland: het dankt u met genoegen
Voor Zonen sterk en eêl, voor Dochters schoon en rein,
Voor Burgers vroom en vroed.
De dood koom' met zijn zein!Ga naar voetnoot(1)
Zoo wacht gij welgemoed het einde van uw leven,
Dewijl ge in Jezus hand uw Kroost kunt overgeven,
En 't Zoon- en Dochtrental, dat u voortleven doet,
Niet door de zonde viel, maar God diende in 't gemoed.
Zutphen, 1862. |
|