| |
List van vrouwen. Oorspronkelijk Blijspel met Zang in één bedrijf, door Servaas de Bruin.
Personen.
1. | Mijnheer Brink, ambenaar. } Hedendaagsche kleeding van fatsoenlijke lieden. |
2. | Mevrouw Brink, zijne echtgenoot. } Hedendaagsche kleeding van fatsoenlijke lieden. |
3. | Jufvrouw Mimi, eene bij hen inwonende nicht } Hedendaagsche kleeding van fatsoenlijke lieden. |
4. | Dienstmaagd. |
5. | Klaas, een welgesteld dorpeling, neef van mijnheer Brink, gekleed als volgt: zwarte rok, breede manchetten, witte handschoenen aan, en wit zijden hoed op van een paar modes terug; zwarte broek, zwart zijden kravat of stropdas met staand halsboordje en een wit vest, over over hetwelk een bred horologie-lint. |
Speelt in eene kamer, waar, een weinig links, eene tafel, op welke eene moderateur-lamp staat te branden, en eenige stoelen; regts twee ramen met gordijnen en daar tusschen eene sofa. Ongeveer midden op het tooneel links is eene zijdeur, en op den achtergrond in het midden de gandeur.
| |
| |
| |
1e Tooneel.
Mevrouw Brink alleen.
(Zij staat bij het raam, dat het meest vooraan is op het tooneel, heeft de gordijn een weinig opgetild en gluurt naar buiten op straat, terwijl zij zegt:)
Ik zie nog niets!
(Nu wendt zij zich van het raam af, komt voor op het tooneel staan. en zegt:)
Het is onbegrijpelijk, bij de algemeene verlichting, dat de menschen op het platteland nog zoo achterlijk zijn.....Maar nu geloof ik toch ook, dat neef Klaas al een van de onnoozelsten is.....Ten minste ik weet wél, als mijn man zulk een houten-Klaas geweest was, dat ik hem nooit genomen had.....Maar Mimi heeft gelijk.....Welk vooruitzigt heeft het arme kind bier?!....Sterfte onder de ambtenaarsvrouwen is er bijna niet; en de weduwnaars, die een goed traktement hebben, zijn zeer dun gezaaid.....Een man, die geld heeft, zoekt geen meisje dat digt naar de dertig loopt en niets bezit - geld zoekt geld! En een ambtenaartje van vijf of zes honderd gulden heeft het al hard genoeg te verantwoorden alleen, en kan niet denken aan trouwen in deze dure tijden - ze zouden wel graag willen, de stumpers, want ze zijn toch ook niet van hout of steen; maar wat helpt het of ze zuchten: de man is niet geschapen om alleen te zijn - door hun mager traktementje zijn ze gedoemd om alleen te blijven, of ze steken zich in armoe!.....En met neef Klaas is zij in eens goed af.....dan zal zij haar leven wel op een dorp moeten slijten, maar zij zal er zich best in kunnen schikken.....Het eenige is maar om het zoover te krijgen!.....Het heeft me moeite gekost eer ik mijn man overgehaald had, hem de kermisweek hier te gast te vragen; en ik heb dat louter gedaan om Mimi - want het lieve kind is een goeden man waard!.....Maar hij logeert nu al zes dagen hier.....het is hem verscheidene malen zoo goed als in den mond gegeven.....meer dan eens, als we over de kermis wandelden, ben ik opzettelijk met mijn man een weinig achtergebleven, zoo, dat hij met Mimi een goed eind vooruit was; maar dan loopt hij of hij geen tien kan tellen.....En overmorgen keert hij naar zijn dorp terug - | |
| |
dus, als de slag mislukt, dien we van avond denken te slaan, dan is alles mislukt!.....
| |
2e Tooneel.
Mevrouw Brink. Mimi.
Mimi (door de zijdeur binnenkomende.)
Vindt ge ook niet, tante! dat het ijselijk lang duurt eer ze thuis komen?
Mevrouw Brink.
Ja, als ik uw oom niet beter kende, zou ik haast denken, dat ze, ná de Variétés, nog naar een koffijhuis of zoo zijn.
Mimi.
Oom zal toch geen lont geroken hebben, dat hij daarom met hem uitblijft, tot het klokje van middernacht voorbij is?
Mevrouw Brink.
Neen, daaromtrent ben ik gerust. Uw oom verbeeldt zich wel dat hij iedereen te slim is; maar, let maar eens op, dat zijn juist de mannen, die men het gemakkelijkst bij den neus kan leiden. Ja, ik zou haast durven zeggen, dat de onnoozelste vrouw, als het er op aankomt, nog slim genoeg is, om den slimsten man te bedotten!
Mimi.
Ik dacht het soms, omdat hij gisteren zeide, dat hij het een vreemd idee vond, het kleed in de voorkamer te laten opnemen midden in de kermisweek, nadat het met schoonmaken was blijven liggen.
Mevrouw Brink.
Och, dat heeft hij gezeid om maar iets te zeggen.....dat is een zwak van de mannen: ze maken nu en dan gaarne eens eene aanmerking op hetgeen de vrouw doet - dat gebrek hebben zelfs de besten. Maar ze eindigen toch altijd met goed te vinden wat de vrouw goedvindt, en dat is de hoofdzaak.
Mimi.
Dus denkt u, dat hij er niets van gemerkt heeft?
Mevrouw Brink.
O, daarvan ben ik zeker. Ze zijn den ganschen morgen uitgeweest; en de meid heb ik expres vrij-af gegeven tot half drie!.....Om één ure zijn ze thuis gekomen om
| |
| |
koffij te drinken, en lang voor twaalven was de timmerman klaar.....
Mimi.
Als hij nu maar niet te digt bij het luik is als het opengaat; want anders merkt hij hoe de vork in den steel zit.
Mevrouw Brink.
Geen nood! zie eens even hier!
(Zij gaat naar den achtergrond, links van de gandeur. Mimi volgt haar. Mevrouw Brink opent een luik in den vloer, dat opengaat van de gangdeur af, en zegt:)
Ziet ge wel, het gaat zoo gemakkelijk als iets! En als dat nu met een vaart opengaat, hoe zou hij dan iets daarvan merken? het is open eer hij het weet!
Mimi.
Maar om het op dat onderwerp te brengen! want dat dienen we ongezocht te doen.....
Mevrouw Brink.
Laat dat maar eens aan mij over.....dat breng ik ongemerkt in de rede te pas.....St! ik geloof dat ik daar de voordeur open hoor gaan.
| |
3e Tooneel.
De vorigen. Mijnheer Brink.
Mijnheer Brink (een jas aan en zwarten hoed op van gewonen vorm, binnenkomende door de gangdeur, die hij achter zich aanduwt.)
Hier zijn we eindelijk!
Mevrouw Brink.
Waar is neef?
Mijnheer Brink.
Die staat nog even op stoep, om een komplotje beschonkene kermisgasten voorbij te zien trekken.....Hoor maar, daar gaan ze!
(Achter de schemen zingen of schreeuwen eenige manne- en vrouwe-stemmen.)
(Dat zelfde gezang wordt herhaald, maar allengs verder af, derwijze, dat de herhaling maar flaauw gehoord wordt, en men
| |
| |
daarentegen duidelijk verstaan kan wat er op het tooneel gezegd wordt, door:)
Mevrouw Brink.
Welk een zouteloos gebrul!
Mijnheer Brink.
Ja, ik ben een Hollander in mijn hart! maar ons volksgezang doet onze natie geene eer aan. Als het niet zedeloos is, wat ze langs straat zingen, dan is het zouteloos.
Mimi.
Hoe zou dat toch komen?
Mijnheer Brink.
Dat komt doordien er geen dichters zijn, die den volkstoon weten te vatten. Om voor het volk te dichten moet men het volk kennen - en daar hapert het. Een lied van tien of twaalf coupletten, al is het nog zoo mooi, deugt niet voor den gemeenen man. Twee of hoogstens drie coupletjes, met iets aardigs tot onderwerp of met een kwinkslag tot refrein, dat zou ingang vinden. Maar wat helpt het op er prijsvragen uitgeschreven worden om het volksgezang te verbeteren - de zoogenaamde dichters, die strkken inzenden, kennen het volk niet; de beoordeelaars kennen het volk ook niet; en het gevlg is, als er al eenige stukjes bekroond worden, dat ze zeer ernstig of zeer saai zijn, en dat geen mensch ze zingen wil.
Mimi.
Maar er zijn toch wel uitzonderingen.....
Mijnheer Brink.
Zeer wel mogelijk - maar ééne zwaluw maakt nog geen lente!
(De gangdeur gaat open, en neef Klaas verschijnt op den drempel.)
| |
4e. Tooneel.
De vorigen. Neef Klaas.
Neef Klaas (binnentredende, neemt zijn hoed af en houdt dien in de hand.)
Goeden avond, tante! Goeden avond, nicht!.....Dacht ge niet dat we van nacht uit zouden blijven?
Mevrouw Brink.
Ten minste, ik herinner me niet, dat de Variétés nog ooit zoo laat uitgegaan zijn.
| |
| |
Neef Klaas.
Ja, en wil u wel gelooven, dat ik er gaarne ingebleven zou zijn al had het den geheelen nacht geduurd?
Mevrouw Brink.
Dus, dan zoudt ge ons maar hebben laten zitten wachten.....(glimlagchend:) Ik moet zeggen: dat is zeer galant van u gedacht!
Mimi.
Ja, tante! maar zóó meent neef het niet.....Neef is galant genoeg voor de dames.
Neef Klaas.
Ja, al zeg ik het zelf, dat zegt iedereen bij ons op het dorp ook.....Hier is het iets anders, want hier ben ik eigen.....maar anders, met dames zet ik altijd mijn beste beentje voor. (Hij maakt eene potsielijke buiging voor tante en nicht.)
Mijnheer Brink (lagchend.)
Kom, willen we nu een boterhammetje gaan gebruiken, en dan zachtjes aan naar bed - want morgen komt er weer een dag.
Mevrouw Brink.
Nu, een kwartiertje zal toch waarlijk den nacht niet bederven. We zullen eerst hier een glaasje ponsch drinken, en dan gaan we naar binnen.
Mijnheer Brink (tot Klaas gewend.)
Maar neef drinkt immers geen sterken drank?
Mevrouw Brink.
Kom, kom! één glaasje ponsch.....dat is immers geen jenever!.....
Neef Klaas.
Neen, een glaasje ponsch laat zich wel gebruiken; maar jenever drink ik nooit!.....(lagchend:) Weet u hoe de scholmeester bij ons op het dorp den jenever noemt?
Mijnheer Brink.
Nu?
Neef Klaas (lagchend.)
Die noemt het: dat goed, daar de boeren zoo van vloeken!
Mijnheer Brink (lagchend.)
En ponsch is dat goed, daar de dames zoo pleizierig van worden.
| |
| |
Mevrouw Brink (op haren man wijzende, tegen neef Klaas.)
En daar de heeren zoo vast van slapen, dat ze 's morgens niet wakker te krijgen zijn, vooral als ze ponsch gedronken hebben op oudejaars-avond.....(tegen Mimi.) Och, haal de ponsch even hier, en zeg dat de meid het water hier brengt en de glazen.
(Mimi gaat door de zijdeur of.)
| |
5e. Tooneel.
Mijnheer Brink. Neef Klaas. Mevrouw Brink.
Mijnheer Brink (eer nog zijne vrouw tegen Mimi geheel uitgesproken heeft, lagchend tegen neef Klaas.)
Dat kan uwe tante maar niet vergeten; maar het mooiste verzwijgt ze altijd - verbeeld u: omdat ik eensjes eens een ochtend zoo gezond sliep als ik nog ooit in mijn trouwdag geslapen had, stuurde ze in allerijl, nota bene, om den dokter; en toen de esculaap eindelijk kwam, zat de patiënt, zoo frisch als een hoen, aan het ontbijt.
Neef Klaas (tot mevrouw Brink.)
En wat zeide u toen tegen den dokter?
Mevrouw Brink.
Wat ik toen gezegd heb, herinner ik me niet meer; want wat ik eigentlijk gedacht had, durfde ik hemniet zeggenl: ik weet zeker, dat hijme uitgelagchen zou hebben!.....Ik heb dat ook nog nooit aan mijn man gezegd, want die is ook al zoo ongeloovig.
Mijnheer Brink (met bevreemding.)
Ge maakt me wezentlijk nieuwsgierig! Wat hadt ge dan gedacht?
Neef Klaas (lagchend.)
Ja, tante! dat dient u nu toch te zeggen!
Mevrow Brink (tot neef Klaas.)
Nu, als ge 't dan weten wilt: ik dacht niet anders of uw oom was betooverd!
Mijnheer Brink en Neef Klaas (beiden te gelijk.)
Betooverd! (En beiden beginnen schaterend te lagchen.)
Mevrouw Brink.
Ja, of ge nu lacht of niet - ik herinner me altijd maar die jufvrouw, die verwenscht was, en die zeven jaren aan één stuk doorgeslapen heeft.
| |
| |
Mijnheer Brink (schouder-ophalend en lagchend tegen neef Klaas.)
Aan al zulke fabelen gelooft uwe tante - aan tooverij, aan spokerij; en aan al zulk gerij wil ze hebben dat ik ook gelooven zal - maar ik pas!
Neef Klaas (met zekere professorale deftigheid)
In de vrouwen, die over het algemeen levendiger van verbeelding zijn dan wij, kan ik dat vergeven; maar voor een man zou ik het, bij de tegenwoordige beschaving en verlichting, eene groote schande vinden als hij aan zulke ongerijmde dingen geloof hechtte.
| |
6e. Tooneel.
De vorigen. Mimi.
Mimi (binnentredende, hoort de laatste woorden. Zij heeft eene flesch in de hand, zet die op tafel, en zegt:)
Aan welke ongerijmde dingen gelooft u niet, neer?
Neef Klaas (met eenigen ophef.)
Aan geene tooverij, nicht! en aan geen spoken, en.....
Mimi (hem in de rde vallendd.)
Aan geen spoken ook?
Neef Klaas.
Neen, aan spoken het allerminst!
Mimi.
Dus zou u 's nachts alleen durven blijven in eene kamer waar het spookt?
Neef Klaas.
Zoo gerust als ik nu straks gerust naar bed hoop te gaan!
Mevrouw Brink.
Goed, neef! ik hou u aan uw woord.....(de gangdeur op den achtergrond gaat open.) O, daar is de meid met het water!
| |
7e. Tooneel.
De vorigen. Dienstmaagd.
(De dienstmaagd komt binnen met een blaadje, waarop vier glazen, in de eene hand, en eene theestoof, in welke een ketel kokend water, in de andere hand. Hare komst breekt het gesprek af.)
Mijnheer Brink (tot neef Klaas en tot de dames.)
Maar we vergeten, dat we even goed zittende kunnen
| |
| |
spreken als staande. (Hij zet zijn hoed op een stoel, neef Klaas doet eveneens; en terwijl de dienstmaagd het blaadje met glazen o de tafel plaatst en de teeestoof naast jufurouw Mimi nederzet, nemen ze alle vier plaats aan de tafel.)
Dienstmaagd (tegen jufurouw Mimi.)
Heeft u nog iets noodig?
Mimi.
Neen, het is goed nu.
(De dienstmaagd gaat door de gangdeur af.)
| |
8e. Tooneel.
Neef Klaas. Mijnheer Brink. Mevrouw Brink. Mimi.
(Mimi schekt de 4 glaasjes ponsch in.)
Mevrouw Brink (tegen veef Klaas.)
Maar verel ons nu toch eerst eens, hoe het u van avond bevallen is?
Neef Klaas (zijne handschoenen uittrekkende.)
O, uitermate! Ik weet niet dat ik nog ooit in mijn leven zoo gelagchen heb als van avond. (Hij lacht smakelijk.) Er kwam er éér in het stuk.....(tot mijnheer Brink gewend) is het niet waar, oom?.....(tot meurouw die dan eigentlijk voor den jaloerschen man seelde.....kijk, tante! die maakte me al aan het algchen eer hij ng zijn mond open gedaan had. (Hij lacht nogmaals smakelijk.)
Mijngeer Brink.
Ja, hij zag er ook meer dan gek uit.
Neef Klaas.
Onder anderen verbeeld u: zoo wat o het laatst kwam hij weer op het tooneel, op zijne teenen, met zijn hoed achterover in zijn nek, en een bril op zijn neus; hij hield den regterwijsvinger voor den mond en keek links en regts, en toen dit een oogenblik geduurd had begon hij te zijgen.....(tot mijnheer Brink) niet waar, oom? telkens met dat groote krankzinnigen-gesticht bij Haarlem achteraan.....(tot de dames) Ik weet het vog woord voor woord; ik zou het hem na kunnen zingen.
Mimi.
O, dat moeten we hooren!
Merouw Brink.
Ja, neer! wwe zullen eerst eens drinken, maar dan moet
| |
| |
ge ons daarop vergasten!
(Ze drinken alle vier.)
Neef Klaas.
Dat wil ik met pleizier; maar dan zal ik het hem nadoen ook, want dat is er eigentlijk het ware van!.....(Zijne nicht aanziende.) Hebt ge bij geval ook even een bril voor me?
Mevrouw Brink (schertsend.)
Wel foei, neef! hoe kunt ge da aan uw nichtje vragen! Ge begrijpt toch wel, dat die er nog geen bril op nahoudt!
Neef Klaas.
Neen, dat begrijp ik - maar ik dacht soms een bril van u!
Mevrouw Brink (lagchen.)
Van mij?!.....Ik ben toch waarlijk ook nog zoo oud niet!
Neef Klaas (verlegen.)
Neem me dan niet kwalijk...ik...ik...
Mijnheer Brink (opstaande.)
Wacht! ik zal u misschien kunnen helpen - ik geloof dat ik nog een bril heb van mijne grootmoeder.....een familiestuk! maar de glazen zijn er uit!
(Hij gaat af door de zijdeur.)
| |
9e. Tooneel.
Neef Klaas. Mevrouw Brink. Mimi.
Mevrouw Brink.
Zeg eens, neef! daareven hebt ge gezegd, dat ge gerust alleen in eene kamer zoudt durven blijven waar het spookt.
Neef Klaas.
Ja, zeker, tante! want er zijn immers geen spoken!
Mevrouw Brink.
Nu, ik wil het niet zeggen in bijzijn van uw oom, want die zou me uitlagschem; maar in deze kamer spookt het originel, hoor!
Neef Klaas (een paar groote oogen opzettende.)
Och kom!
Mimi.
Ziet ge wel, tante! ook al een held met den mond! Hij wordt nu al bang!
Neef Klaas.
Bang?! Ik?! Voor geen honderd spoken: want ik geloof er niet aan voor dat ik ze zelf zie!
| |
| |
Dus, ge durft straks in deze kamer alleen blijven, met de lamp zeer, zeer laag gedraaid....bij voorbeeld tot één ure van nacht?
Neef Klaas.
Ja, gerust!
Mimi.
Nu, ik ben nieuwsgierig hoe ge dat maken zult - want ik deed het voor geen geld!
Mevrouw Brink.
Maar belooft ge me, dat ge me eerlijk zult vertellen wat ge gezien hebt?
Neef Klaas.
En als ik nu eens niets zie?
Mevrouw Brink.
Wees verzekerd dat ge tusschen twaalven en half een wel iets zien zult.....St.! Daar is uw oom!
| |
10e. Tooneel
De vorigen. Mijnheer Brink.
Mijnheer Brink (door de zijdeur binnentredende met eenen grooten ouderwetschen bril zonder glazen in de kand.)
Hier neef! hier heb ik er een uit de oude doos!
Neef Klaas (den bril aannemende.)
Zie zoo! Nu zullen we dat geheele tooneel uit den ‘Jaloerschen Man’ eens nabootsen...(opstaande.) Als u me maar niet aan het lagchen maakt. (Hij wil zijn hoed nemen.)
Mimi.
Maar, neef! drink eeerst uw glas leeg.
Neef Klaas.
Ja, dat kan ik wel doen! (Hij ledigt zijn glas; neemt zijn hoed, en zegt:) Nu zal ik even in den gang gaan om me klaar te maken, en dan kom ik binnen, juist zoo als de jaloersche man op het tooneel kwam. (Hij gaat door de gangdeur af.)
| |
11e. Tooneel
Mijnheer Brink. Mevrouw Brink. Mimi.
Mevrouw Brink (half fluisterend tot haren man.)
Ge moet me straks niet tegenspreken, hoor! We zullen eens eene kleine grap met neef hebben. We hebben hem
| |
| |
wijsgemaakt, dat het in deze kamer spookt, en hij zal tot één ure op het spook blijven waken.....St! daar is hij al!
| |
12e. Tooneel.
De vorien. Neef Klaas.
Neef Klaas (opent de deur op den achtergrond, en verschijnt op den drempel met den bril zonder glazen op zijn neus, en met den hoed achterover in zijn nek. Hij brengt den regter-wijsvinger voor den mond, kijkt links en regts, en komt, aanhoudend links en regts kijkende, als iemand die iets bespieden wil, o de teenen voorwaarts. Ver genoeg op den voorgrond gekomen, blijft hij stil staan, wrijft zich de handen, en begint te zingen:)
't Is mis! ja, 'k dacht het wel, 't is mis!
Ik ben een gek, een kwast!...
Hebt gij een vrouw, die eerlijk is,
Die niets doet, dat niet past -
O, als ge dan die vrouw verdenkt,
Dan zijt gij in uw brein gekrenkt
En rijp voor ‘Meer-en-Berg.’
Nooit luister ik naar laster weer!
Ik heb ik een brave vrouw:
Al lacht ze, zij staat op hare eer,
Al scherts zij, ze is mij trouw.
Stuursch tegen elk zijn voor de leus,
Als 'k dat weer van haar verg,
Dan ben 'k geen knip waard voor mijn ncus
En rijp voor ‘Meer-en-Berg.’
(Hij maakt eene potsierlijke buiging tegen de dames, en wraagt:)
Nu, wat zegt ge daarvan? (Hij zet meteen hoed en bril af.)
Mevrouw Brink.
Dat ge die rol uitmuntend goed nageseeld hebt!
Mimi.
En dat het jammer is, neef! dat ge geen acteur geworden zijt.
Neef Klaas.
Ik zou u hartelijk danken, nicht! Ik geloof dat ik, zoo als het nu is, vrij wat beter af ben. De kunst is een mooi ding; maar...(hij slaat met de hand op zijn broekzak,
| |
| |
zoo, dat men duidelijk geld hoort klinken) dat is beter! Buitendien heb ik alle kans om toekomende jaar de eerste persoon van ons dorp te worden, en dan benijd ik geen een artist - ik voor mij, ik ben liever boeren-burgemeester.
Mijnheer Brink.
Maar als ge toekomende jaar burgemeester hoopt te worden, dient ge toch voor dien tijd wel aan trouwen te denken.
Neef Klaas (verlegen.)
Och, dat heeft nog geen haast, oom!
Merouw Brink.
Zeg eens, neef! als ge eenmaal tot den trouwdat gekomen zijt, zult ge dan ook voor jaloerschen man spelen?
Mimi (lagchend.)
Wel neen, tante! jaloersch zou neef niet zijn, geloof ik.
Neef Klaas (verlegen.)
Dat is te zeggen: een man, die in het gehel niet jaloersch is, heeft ook geene liefde voor zijne vrouw - de jaloerschheid en de liefde behooren bij elkander, zoo als stroop bij spek-pannekoek. (Mimi lacht luid; mijnheer en mevrouw Brink glimlagchen; neef Klaas vervolgt:)...of zoo als mosterd bij stokvisch.
Mimi (nog harder lagchende.)
Heb ik nu ooit zulke vergelijkingen gehoord!
Mijnheer Brink.
Die laatste vergelijking is zoo kwaad niet.
Mimi.
De liefde te vergelijken bij stokvisch?
Mijnheer Brink.
Ja, zeker! want bij stokvisch mist men altijd den kop, en bij de liefde mist men gewoonlijk het hoofd!
Mevrouw Brink.
Maar de jaloerscheid, heeft die dan overeenkomst met mosterd?
Mijnheer Brink.
Ja, natuurlijk! En zeer dikwijls zelfs met mosterd na den maaltijd!
Mevrouw Brink (tot haren man.)
Ik geloof dat de ponsch begint te werken....(opstaande:) Kom, we gaan een boterhammetje eten met een kop koffij!...(Mijnheer Brink en Mimi staan insgelijks op. Mevrouw Brink
| |
| |
vervolgt tot neef Klaas.) Ik zal u een kop koffij met een boterhammetje hier laten brengen.
Neef Klaas.
Dank u, tante! geen brood.....alleen een kop koffij! Mijnheer Brink (tot neef Klaas.)
Blijft gij hier?....(hij lacht eens) Aha! ik begrijp het al: vast een geheimje, dat oom niet weten mag....Pas maar op, neef! dat ge geen ongeluk krijgt, zoo alleen bier midden in den nacht!
(Mijnheer Brink, mevrouw Brink, en Mimi die de theestoof medeneemt, gaan af door de zijdeur.)
| |
13e. Tooneel.
Neef Klaas alleen.
Dat ze in den Haag ook nog niet wijzer zijn! In de negentiede eeuw nog aan spoken te gelooven!....Maar oom ten minste gelooft niet aan zulke malle viezevazen! Het is eene aardigheid van tante en nicht. De vrouwen zijn toch overal eenerlei: die vrees voor voorteekens en spokerijën zit er zoo ingeworteld, dat beschaving en verlichting....(Hij keert zich eensklaps verschrikt om, doch herstelt zich, en zich weder tot het publiek wendende:) Ik dacht waarlijk dat ik iets hoorde!....Om mijn fatsoen te houden kan ik nu misschien een uur of anderhalf hier aalleen koekeloeren...en....ik ben wel niet bang....maar toch....(zich weder verschrikt omkeerende:) Hei! is daar iemand?
| |
14e Tooneel.
Neef Klaas. Mimi.
Mimi (door de zijdeur binnenkomende met een kopje en schteltje in de hana.)
Hier is een kop koffij, neef!....Maar ge moet vooral de lamp goed laag draaijen; want als het niet donker is komt het misschien niet.
Neef Klaas.
Gij moest me maar gezelschap blijven houden.
Mimi.
Voor geen geld van de wereld!....Ik merk het al: ge houdt u goed, maar ge zijt niet op uw gemak...Ik groet u!
(Mimi gaat door de zijdeur af.)
| |
| |
| |
15e. Tooneel.
Neef Klaas alleen.
Hij draait de lamp zeer laag, zoodat hat schemerduister wordt op het tooneel; hij treedt naar voren, en zegt:)
Neen, ik ben niet op mijn gemak: dat is waar! Ik geloof wel niet aan spoken, maar toch.....dat er niets bestaat, weet ik ook niet met zekerheid.....En goedhouden moet ik me, of ik wil of niet; want zij moet geen verkeerden dunk van me opvatten.....welk meisje zou hare hand willen schenken aan een lafaard!....En haar ten huwelijk vragen zal ik, eer ik terugkeer naar mijn dorp.....Als ik maar wist hoe ik het aanleggen zou!....Als ik met haar alleen ben, en ik wil spreken, dan is het of ik zeeziek word, zoo begint alles voor mijne oogen te draaijen....Ik denk voor 't naast, dat ik oom in den arm zal nemen of die een goed woord voor me wil doen!....Als ik dit nu goed er af breng, zal ik misschien wel gelegenheid hebben om een appeltje uit te gooijen.....Maar...(weder kijkt hij eensklaps verschrikt om)...het was juist of ik daar iets hoorde!....Jongen, jongen! als er toch werkelijk eens een spook te voorschijn kwam: ik geloof dat ik het besterven zou!...Trouwens, mijne grootmoeder, die dikwijls van spoken plagt te vertellen, heeft altijd gezeid, dat ze geen kwaad doen. Als men maar vraagt: ‘wat is er van uwe begeerte?’ en men werpt dan het spook maar een witten zakdoek toe...(Hij voelt achter in zijnen rokzak en haalt een witten zakdoek te voorschijn.) Ik zal hem maar in mijne hand houden; als ik hem dan noodig heb, heb ik hem!....(Hij kijkt schuchter om zich heen.) Dat half in den donker zijn, en dan zoo alleen, geeft toch eigentlijk eene akelige gewaarwording.....(Hij zwijgt even, en luistert.) Neen, die stilte is me al te doodsch: als ik spreek, hoor ik ten minste mijne eigene stem.....Ik weet nog beter: ik zal beginnen te zingen - hard durf ik niet,want als ze 't hoorden zouden ze stellig zeggen dat ik zong uit bangheid, en - ik heb al te hard gepocht dat ik niet bang was!
(Hij treedt nog meer voor op het tooneel, en begint, gesticulerend, met eene half en half fluisterende stem te zingen:)
| |
| |
O mogt ieder 't beseffen,
't Staat hem, die het doet,
Als aan honden het keffen;
En menigeen heeft het reeds bitter geleerd:
Hard pogchen is altijd verkeerd!
Op zijn naam, op zijn invloed,
Dat zijn vrouw steeds zijn zin doet,
Is, tien tegen een, overal slechts een nul -
Een pogcher is doorgaans een prul!
Wie, zoo bang als een wezel,
Toch elk op 't gepoch dat hij moed heeft vergast -
Ach, pogchen is 't werk van een kwast!
(Hij begint weder te spreken.)
Dus, laat ik er geen doekjes omwinden: ik ben ook een kwast - ik, de rijke boerenjongen, de aanstaande boeenburgemeester.....
(Het luik in den vloer op den achtergrond wordt met eene vaart open geworpen; er wordt dus een harde slag gehord en neef Klaas springt verschrikt achteruit en kijkt angstig naar den achtergrond.)
| |
16e Tooneel.
Neef Klaas. Het Spooksel.
Uit het geopende luik verrijst langzaam eene spierwitte gedaante. Dat is Mimi, die de rol van spook zal spelen, en natuurlijk zoo besluijerd en behangen is, dat niemand haar herkent.)
Neef Klaas (zoodra hij iets wits gewaar wordt, met angstige stem, ter zijde.)
Lieve genade! Daar is het!
(De oogen van neef Klaas zijn niet meer van de witte gedaante af, en hij komt zoo ver mogelijk voor op het tooneel. In het orkest, of achter de schermen, speelt eene viool zeer zachte toonen. De geest-verschijning komt, langzaam zwevend, voorwaarts; op eenige schreden afstands van neef Klaas blijft zij stil staan.)
| |
| |
Neef Klaas (met bevenile stem.)
Wat is er van uwé begeerte?
Het Spooksel (met holle stem.)
Mijne ziel zal niet eer rusten, voor dat hier, in deze kamer, eene bruiloft wordt gevierd.
(Neef Klaas werpt het spooksel zijn witten zakdoek toe. Het spooksel grijpt dien, keert zich om, verwijdert zich langzaam zwevend naar den achtergrond, en daalt door het luik naar beneden. Zoodra de witte gedaante geheel verdwenen is roept)
Neef Klaas.
Goddank!
(Hij springt naar de tafel en draait de lamp op. Meteen wordt het luik digt getrokken, hetgeen weder een harden slag geeft.)
Neef Klaas (met schrik de zijdeur open werpende.)
Oom!...Tante!...Nicht!...Help! help!help!
| |
17e Tooneel.
Neef Klaas. Mijnheer Brink.
Mijnheer Brink (aansnellende.)
Hier ben ik! Hier ben ik! Wat is het?
Neef Klaas.
Het spookt hier! Ik ben doodelijk ontsteld....Er moet hier, in deze kamer, eene bruiloft gevierd worden - eer kan de schim niet rusten.....Waar is nicht?....Als die mijne vrouw wil worden is alles in orde!
| |
18e Tooneel.
De vorigen. Mevrouw Brink.
Mevrouw Brink (aansnellende.)
Wat hoor ik?...Heb ik het goed verstaan, neeft?
Neef Klaas.
a, ja, tante!...Als nicht Mimi niets tegen me heeft, dan gaan we nog deze week ten aanteekenen....want het spookt hier origineel, dat verzeker ik u!...Waar is nicht?
Mevrouw Brink.
Wacht, ik zal haar roepen!
(Zij gaat door de zijdeur af.)
| |
19e Tooneel.
Neef Klaas. Mijnheer Brink.
| |
| |
Neef Klaas.
U geeft immers uwe toestemming, oom?
Mijnheer Brink.
Als Mimi ‘ja’ zegt, zal ik er gaarne ‘amen’ op zeggen!
Neef Klaas (de hand van zijn oom grijpende.)
O, dank u, oom! dank u!
(De twee dames komen door de zijdeur.)
| |
20e Tooneel.
De vorigen. Mivrouw Brink. Mimi.
Neef Klaas.
De toestemming van oom heb ik reeds!....Gij hebt er immers ook niets tegen, tante?
Mevrouw Brink.
Volstrekt niet - want ik geloof dat gij juist de man zijt om eene goede vrouw gelukkig te maken.
Neef Klaas (tot Mimi.)
Ge hoort het!....Ach, lieve nicht! (hij werpt zich op eene knie voor haar neder, en vat hare hand) wilt ge mijne vrouw worden - wilt ge mij gelukkig maken - wilt ge de vrouw worden van een aanstaanden boeren-burgemeester? - Ge zult de eerste viool spelen op ons dorp - iedereen zal tegen u opzien als tegen eene prinses- en ik, ik zal u op de handen dragen - de grond waar ge gaat zal te koud zijn voor uwe voetjes - ik, die het geheele dorp regeren zal, ik zal me in alles laten regeren door u: want uw wil zal mijn wet zijn!....(Hij kust, in geestvervoering, herhaalde malen hare hand.)
Mijnheer Brink.
Zie zoo!...ze heeft ‘ja’ gezegd....Ik feliciteer u beiden!
Mevrouw Brink.
En ik!....Geef nu uwe bruid maar een kus!
(Neef Klaas staat op, voelt achter in zijn rokzak naar zijn zakdoek; dien niet vindende, neemt hij een der achterpanden van zijn zwarten rok, veegt daarmede zijne lippen af en kust Mimi, Daarop leidt hij haar voor op het tooneel; mijnheer Brink doet eveneens met zijne vrouw.
Maar, Mimi aan de hand houdende, treedt neef Klaas iet of wat meer voor dan de anderen, en zingt alleen op de wijs van ‘Où purt-on être mieux’:)
| |
| |
Wat kan men beter doen } bis.
Wat kanmen beter doen } bis.
Dan eer 't laat is trouwen; } bis.
Want eigen stal gaat bovenal,
En eigen haard is alles waardl
Van 't zoete huwlijkslot!
(Nu valt het volle orkest in, en alle vier zingen het zelfde nog eens in koor.
Het scherm valt.) |
|