een nabijgelegen slot tot een feestmaal uitnoodigde, waarbij ook Carpezan tegenwoordig was. De wijn stroomde er natuurlijk volop en toen deszelfs kracht zich bij de drinkers deed gevoelen, begonnen eenige bejaarde wapenbroeders, die de ijverzucht van Carpezan maar al te wel kenden, hem te plagen en een hunner verklaarde zelfs te weten, dat de schoone echtgenoote meermalen teedere woorden met den graaf had gewisseld, ja met hem in goede verstandhouding stond. Carpezan verbleekte bij dat gezegde, verhief zich, zonder een woord te spreken, van zijne plaats en begaf zich naar den, aan het andere einde van de tafel zittenden en evenzeer beschonken graaf.
‘Gestrenge graaf!’ vroeg hem de overste, ‘is het waarheid dat gij de boeleerder mijner vrouw zijt?’
De graaf begon te lagchen. ‘En als dit zoo ware, edele jonker!’ antwoordde hij, ‘dan geloof ik nog niet, dat dit voorregt mij alleen is ten deel gevallen.’
Carpezan verliet woedend het vertrek, beval zijn strijdros voor te brengen en keerde huiswaarts. Onmiddelijk daarna zond hij om den geestelijke van die plaats en beval tevens om dadelijk den regiments-beul te doen ontbieden. Toen beiden aanwezig waren, deelde hij hun mede dat reeds in het volgend oogenblik de teregtstelling zijner trouwelooze gade zou plaats vinden, en verwijderde zich daarna om haar te halen. Wanhopend wierp zich de ongelukkige vrouw aan de voeten van den van woede gloeijenden man en bezwoer hem hare onschuld; de onmenschelijke overste bleef echter koud voor hare beden. Toen ook de pogingen van den dienaar Gods te vergeefs waren en hem niet konden vermurwen, bereidde hij haar ter dood voor en gaf de beklagenswaardige echtgenoote zijnen zegen.
De beul echter weigerde standvastig om haar het hoofd af te slaan, daar bij dit niet zonder regtspraak durfde en wilde doen. Toen beval Carpezan haar neder te knielen, ontblootte den hals van het bevende offer, rukte den beul het zwaard uit de schede, om zelf de teregtstelling te voltrekken; uit vrees voor zijn eigen leven verklaarde de scherpregter thans zijn ambt te zullen verrigten en scheidde met één houw het hoofd der ongelukkige vrouw van het ligchaam.