| |
| |
| |
Een zonderling nieuwjaarsgedicht. Novelle. Door P. van de Velde Mz.
I. Oudejaarsavond.
't Was helder, vriezend weêr, de sterren schenen met tooverachtigen gloed op de witte, met sneeuw bedekte daken der huizen, op welker vensterruiten de scherpe noordoostewind eene geheele flora van kristalheldere bloemen had geschilderd. In de straten heerschte een levendig gewoel, niet alleen door de koude, welke de ledematen tot eene versnelde beweging aanspoort, maar ook door de velerlei toebereidselen, die hier en daar gemaakt werden tot viering van een feest, dat op zeer verschillende wijzen zoude herdacht worden. Wanneer de klok hare twaalf slagen te middernacht deed hooren, dan zoude het jaar zijnen loop wederom volbragt hebben, en dat afscheid nemen van het oude en dat welkom heeten van het nieuwe geeft immers aanleiding tot zoo vele zeer uiteenloopende bijeenkomsten. Bij weinigen toch gaat die oudejaarsavond geheel onopgemerkt voorbij. Hoe menig huis, waar men dansend het nieuwe jaar intreedt, terwijl alles wordt aangewend om door schitterende toiletten uit te munten en nieuwe veroveringen te maken. Maar er zijn ook anderen, die dien avond in den huiselijken kring doorbrengen, waar elk lid zich aan onschuldige vrolijkheid overgeeft. Maar er is ook menigeen, die arm en eenzaam in zijne nederige woning zit, en zich aan overpeinzingen overgeeft, welke zich op dien avond menigvuldiger aan zijn gemoed opdringen: nog anderen trachten de zorgen van 't vervlogene jaar in de armen van den slaap te vergeten, en zoo viert of herdenkt of vergeet elk dien avond, al naarmate hij op eenen minderen of meerderen trap van beschaving staat.
| |
| |
In een sierlijk gemeubeleerd vertrek van een huis in de hoofdstraat zat de griffier Leonard Smit, en schreef ingespannen voort. Nu en dan zag hij een oogenblik van zijn papier op, om daarna met des te meer ijver voort te gaan. Eindelijk scheen hij gereed te zijn; een lachje van tevredenheid vertoonde zich op zijn gelaat, toen hij het geschrevene nog eens over las, en de woorden: ‘zoo is het goed!’ ontsnapten zijne lippen.
Daar werd gescheld en eenige oogenblikken later kwam een jong mensch in balkostuum de kamer binnen, terwijl een geur van fijne parfumeriën zich door het vertrek verspreidde. Hij bleef een oogenbliik staan en riep met de grootste verbazing uit:
‘Maar, mijn hemel! zijt ge dan schrijver of dichter geworden, dat gij alles om u heen zóó kunt vergeten? Als geketend aan uwe schrijftafel, wanneer fortuna u uit de oogen der jonge schoonen toelacht! Onbegrijpelijk!’
Gedurebde dien uitroep had Leonard het papier snel weggeworpen, wendde zich daarna tot zijnen bezoeker en zeide:
‘Neem mij niet kwalijk, graaf! Binnen tien minuten ben ik gereed!’
‘Die tien minuten zullen nog al elastiek zijn!’ antwoordde de graaf, terwijl hij bedacht, hoeveel uren hij aan zijn toilet had besteed. Na dat Leonard in een zijvertrek was gegaan, bekeek hij zijne gestalte in den grooten spiegel, trok nog hier en daar een plooitje regt, en wierp toen, door een klein opengebleven plekje in het glas, eenen blik op het tegenoverliggende, schitterend verlichte gebouw. Daar waren hij en zijn vriend, de griffier, geïnviteerd op een groot souper en bal bij den president van het geregtshof, en daarom was hij hem ook komen afhalen. Spoedig wendde hij zich om, toen Leonard à quatre épingles te voorschijn kwam.
‘Dat gaat mijn begrip te boven!’ riep de graaf verbaasd. ‘Mephistopheles zelf moet u geholpen hebben, anders hadt gij zoo spoedig niet gereed kunnen zijn!’
Lagchend ging de griffier naar zijne schrijftafel, nam snel een toegevouwen papier, deed het in een couvert en zeide, terwijl hij het adres schreef:
‘Ach, beste vriend! 't is alles zeer natuurlijk! reeds voor een uur was ik bijna geheel gekleed, want ik had mijnen
| |
| |
oppasser verlof gegeven, om den oudejaarsavond bij zijne familie door te brengen. Ziedaar de reden, waarom ik zoo spoedig gereed ben.’
‘Ge zijt de edelmoedigheid in persoon!’ zeide de graaf, ‘daar gij uwen onderhoorige verlof geeft, zich te vermaken en daardoor zelf voor uw toilet kunt zorgen; hieraan heb ik het dan ook zeker te danken, dat uwe hospita mij aanzag met den blik van een Medusahoofd, zoodat ik van schrik bijna in een zoutpilaar was veranderd!’
‘Nu!’ hernam zijn vriend vrolijk, ‘de kracht dezer Medusa schijnt op u nog geen invloed uitgeoefend te hebben, want ik vind, dat gij vreeselijk druk en bewegelijk zijt. Maar, dat is waar ook, wie zal nu dezen brief op den post brengen?’
‘Nu nog mooijer!’ riep de graaf lagchend, ‘denkt ge dan, dat de post, u ten gevalle, om middernacht nog open is? Zend hem morgen vroeg door uwen oppasser.’
‘Ja maar men moet niet weten van waar de brief komt!’ antwoordde de griffier verlegen.
‘Ah zoo! ik raad het reeds, een nieuwjaarswensch in poëzij! Nu, als gij dien aan mij wilt toevertrouwen, zal ik de bezorging wel zóó inrigten, dan men niets kan vermoeden.’
Hij nam den brief aan; door nieuwsgierigheid gedreven, wierp hij een' blik op 't adres, ontstelde, verbleekte, en stak den brief schielijk in den zak van zijn' rok.
Smit had de ontroering van den graaf niet opgemerkt; hij was naar het raam gegaan en zijne oogen rigtten zich naar het tegenoverliggende huis, welks verlichte ramen het vieren van een feest verrieden. Dat huis was voor hem het doel zijner wenschen; spoedig wendde hij zich tot den ongeduldig wordenden vriend, vloog met hem den trap af en zij verlieten de woning. Toen het geluid hunner voetstappen was weggestorven, sloot de oude hospita de deur, deed het licht op de kamer van den griffier uit en strompelde toen naar haar eigen vertrek.
‘Hè! wat is 't buiten koud! hoe gelukkig dat ik bij mijn kagchel kan blijven!’ Na deze stichtelijke overdenking ging zij naast den kagchel in haren leuningstoel zitten, en spoedig had Morpheus haar in 't rijk der droomen gevoerd, en op haar rimpelig gelaat nu en dan een lachje getooverd.
| |
| |
| |
II. Familiebetrekkingen.
Leonard Smit was de zoon van eenen koopman, wiens groot vermogen hij eens met een' broeder en eene zuster moest deelen. Hoewel hij zich alle gemakken des levens kon verschaffen, was hij eenvoudig en leefde zeer matig. Tot verkwistens toe mild voor anderen, was hij jegens zich zelven spaarzaam. Onder de leiding eener uitmuntende moeder had hij eene voortreffelijke opvoeding genoten en zijn jeugdig gemoed had den smaak voor het schoone en goede behouden. Zijn verstand had zich gunstig ontwikkeld en men mogt de schoonste verwachtingen van hem koesteren. Na afloop zijner studiën kwam hij in de hoofdstad, waar de bekenden zijner ouders hem gaarne in hunnen kring opnamen.
De verstrooijingen en genoegens der hoofdstad sleepten ook hem in hunnen kring mede, zonder evenwel eenen merkbaren invloed op hem uit te oefenen. Onder vele jonge lieden uit de eerste familien, welke zijne vriendschap trachtten te winnen, gelukte dit vooral aan den jongen graaf Kasimir van Renkum. Met eenen beminnenswaardigen humor begiftigd, wist deze al de kleine onaangenaamheden des levens schertsend te behandelen, en zijne geestige invallen en gezegden maakten langzamerhand eenen aangenamen indruk op den meer ernstigen Leonard. Maar de graaf was daarenboven in de hoogste mate ligtzinnig, zoodat hij dikwijls meer uitgaf, dan zijne middelem hem veroorloofden. Reeds meer dan eens had Leonard hem uit eene pijnlijke verlegenheid gered, zonder dat Kasimir zijne uitgaven daarom scheen te verminderen. Hij hoopte, even als zoo vele anderen, op een rijk huwelijk, en meende reeds eene conquète gemaakt te hebben in de dochter van den president van het geregtshof.
De president had eene dochter, Blanca geheeten. Hare ouders vergoodden haar; en, wat men wel eens anders ziet, toch had zij die gebreken niet, welke voorgetrokkene lievelingen bezitten. Evenwel had zij één gebrek, namelijk eene groote neiging tot verkwisting, hetwelk zij, zoo als haar vader dikwijls zuchtend opmerkte, van hare moeder had geërfd. De president was gelukkig niet blind voor dit ge- | |
| |
brek, en juist daarom droeg hij zorg, om eene al te intime kennismaking met graaf van Renkum te voorkomen, want hij was overtuigd, dat deze karakters volstrekt niet voor elkander geschikt waren.
Graaf van Renkum had zijnen vriend bij deze familie geïntroduceerd, en bemerkte spoedig, dat de president hem met veel voorkomendheid, ja zelfs met onderscheiding behandelde. Zijne ligtzinnigheid deed hem evenwel dit dreigend gevaar over het hoofd zien; daarenboven was hij verzekerd, dat de moeder van Blanca te zeer aristocraat was, om een mogelijk aanzoek van iemand uit den koopmansstand te begunstigen.
Blanca gaf aan niemand de voorkeur; jegens ieder was zij vriendelijk en voorkomend. De jonge dandy's waren verrukt over hare lieftalligheid, maar niemand kon zich beroemen, dat hij met hare bijzondere opmerkzaamheid was vereerd geworden. Leonard's gestalte, bedaardheid en ingetogenheid maakten evenwel indruk op haar. Hij was iemand van een schoon voorkomen. Zijne donker blaauwe oogen, vol uitdrukking en diepen ernst, rustten somwijlen heimelijk op de lieftallige gedaante en....zij bemerkte het. Maar het oog der ijverzucht had het ook bemerkt. Kasimir, die eveneens een schoon man was, en daarenboven den naam had van zeer rijk te zijn, werd door moeders van huwbare dochters als eene zeer gewenschte partij beschouwd.
Ook hij was geboeid door de schoone Blanca. De hulde, die Leonard haar bewees, was hem dus alles behalve aangenaam. Maar met zijne gewone zorgeloosheid dacht hij dat die medeminnaar wel onschadelijk zoude blijven. De brief, welken hij voor Leonard zoude bezorgen, was aan Blanca gerigt. Deze ontdekking maakte eenen pijnlijken indruk, doch hij had te veel in de wereld verkeerd, om zulks niet te kunnen bedwingen.
Zoo stonden de zaken, toen de oudejaars-avond de beide vrienden in het salon van den president te zamen bragt.
| |
III. De soirée.
Voor het huis van den president stond eene massa men- | |
| |
schen, die met nieuwsgierigheid en bewondering de rijk uitgedoschte menschen aangaapten, die uit de schitterende equipages stegen. Van daar vlogen hunne blikken naar de hel verlichte ramen, om zoo mogelijk iets van al die pracht en heerlijkheid te ontwaren.
In de zalen scheen de avond in vollen dag veranderd te zijn, zoo vele lichten waren er aangestoken. De fonkelende juweelen en edelgesteenten der dames weerkaatsten die lichtstralen duizendvoud, en in de hooge, prachtige spiegels verdubbelde zich die tooverachtige glans. Allerlei rijke uniformen wedijverden met de kostbare toiletten der oudere en jonge dames. Bedienden liepen onafgebroken heen en weder, om de aangekomene gasten allerlei ververschingen toe te dienen, terwijl eene heerlijke muziek zich deed hooren.
Te midden van die schitterende assemblée bevond zich de algemeen gevierde dochter des huizes, die vol lieftalligheid en bevalligheid de honneurs waarnam. In hare golvende gazen robe met zilveren sterren en haar bekoorlijk kapsel in het rijke, blonde haar, zweefde zij van de eene vriendin naar de andere, terwijl zij voor ieder een vriendelijk woord gereed had.
De vrouw van den president, eene nog zeer schoone vrouw, wist met bevalligheid en gepaste waardigheid de eer van het huis op te houden. Zij ontving hare gasten met dien tact, welken den menschen uit de groote wereld zoo eigen is. Het kostbare, zware kleed van damast, met kanten omzet, en de diamanten, die haar versierden, gaven haar een koninklijk aanzien. Vrij van stijfheid en gemaaktheid, bewoog zij zich hoogst gemakkelijk, te midden van al die pracht en die menigte gasten.
De president, een zeer hupsch en beschaafd mensch, had spoedig na de gewone begroeting de heeren aan de l'hombretafel geleid, waar men zich tot spelen nederzette. Zijne vrouw noodigde de oudere dames uit, om dit voorbeeld te volgen. Zij, die geene dochters medegebragt hadden, namen dit aanbod gretig aan, de anderen vonden er meer genoegen in, om toezigt te houden over hare dochters, en zich te verheugen, wanneer een straal van hoop hare toekomst verlichtte.
| |
| |
Ongeduldig wachtten de jongelieden op het teeken tot den dans, toen onze beide vrienden binnenkwamen. Na de wederzijdsche begroetingen en de gewone voorstellingen, schikte men zich eindelijk tot den dans, en eindelijk vlogen de zoo lang in toom gehoudene paren op de toonen der ruischende muziek.
‘Zeg mij toch,’ vroeg mevrouw van Namen aan de baronnes d'Ivon, ‘zeg mij toch, wie is dat lange jonge mensch met donker haar, die met mijne Mathilda danst?’
‘'t Is de griffier Smit, antwoordde de aangesprokene.
‘Tot welke familie behoort hij?’ vroeg de belangstellende dame.
‘Hij is de zoon van eenen koopman!’
‘Hoe? en brengt men dan zoo iemand op onze soirées?’
‘Wel zeker, lieve! en waarom ook niet? Eene ton gouds weegt tegenwoordig op tegen de oudste brieven van adeldom. Zijne moeder, eene nicht mijns vaders, dacht er ook zoo over, toen zij, de arme freule, de vergulde hand van den rijken minnaar aannam. Na verloop van eenige jaren, kwam haar oom van moeders zijde, die jaren lang afwezig was geweest, uit de West-Indiën terug, benoemde haar tot universele erfgenaam, en zoo bragt zij haren man bijna even zoo veel ten huwelijk, als hij reeds bezat!’
‘Dat verandert!’ antwoordde mevrouw van Namen, ‘gij zult mij genoegen doen, hem bij ons te introduceren, misschien kan mijn echtgenoot nog wel iets voor hem doen, en daar hij een bloedverwant van u is, wil ik mij de belangen van dat jonge mensch wel aantrekken!’
Terwijl dit gesprek over Leonard gehouden werd, had Kasimir gelegenheid gevonden, om met Blanca een gesprek aan te knoopen, al was dit dan ook van eenen geheel anderen inhoud. Gedurende eene pauze, terwijl er ververschingen werden rondgediend, bemerkte hij, dat er eene roos van haar kleed viel. Spoedig raapte hij ze op, en zeide, terwijl hij haar die terug gaf:
‘Hoe benijdenswaardig is de gelukkige, wien het eens vergund zal zijn, uw levenspad met bloemen te versieren!’
‘En als die bloemen eens in doornen veranderden?’ hernam zij.
| |
| |
‘Als gij zulk eene ongelukkige keus deedt, dan doodde ik den verwoester van uw geluk!’
‘Bloedvergieten is onnoodig!’ riep Blanca lagchend, ‘daarmede zoudt gij mij geene dienst bewijzen! Waarom zoudt gij uw leven ook in gevaar brengen?’
‘Waarom? Welk eene vraag! Omdat mijn leven u toebehoort, en slechts aan u is toegewijd!’
‘Uwe bewering is vrij stout!’ antwoordde zij, ‘ik hoop evenwel, ‘dat gij mij niet voor zoo arrogant zult houden, om zulk een offer van u aan te nemen. Maar hoe vindt gij die schilderij, welke mijn vader op de tentoonstelling heeft gekocht?’ vroeg zij, om aan 't gesprek eene andere wending te geven.
De schilderij stelde Herkules voor, die, buiten zich zelven van smart, zich in eenen afgrond stort. ‘O!’ antwoordde de graaf, ‘de draden van het lot eens minnaars vereenigen zich dikwijls tot een weefsel, dat hem, die het draagt, nog heviger foltert dan het gewaad van Deïanira!’
‘Dan is 't eene dwaasheid, om te beminnen!’ hernam Blanca blozend en stond op; juist werd het teeken tot den dans gegeven en het gesprek afgebroken. Het gelukte Kasimir niet, om weder op dat onderwerp terug te komen, zelfs niet aan tafel, hoewel hij naast haar was geplaatst.
In den morgenstond kwam hij te huis met het bewustzijn, dat hij geen voet breed gronds gewonnen had. Leonard bemerkte wel, toen hij afscheid nam van zijnen vriend, dat deze zeer koel was, doch zijn hart was te zeer vervuld met het beeld van haar, aan wie hij noch door woorden, noch door blikken zijnen toestand had verraden, dan dat hij over andere dingen kon denken.
In hevige opgewondenheid kwam de graaf op zijne kamer, en liep die driftig op en neder. De ontevredenheid over de gedane ontdekking, dat Leonard aan Blanca niet onverschillig was, gevoegd bij de uitwerking van den in ruime mate gebruikten wijn, had zijn bloed in eene hevige gisting gebragt. Hij beschouwde den brief, welks bezorging hij op zich had genomen, en in een oogenblik kwam de gedachte bij hem op, om den brief te vernietigen. In weerwil van alle ligtzinnigheid was zijne inborst nog te goed, om zulk eene gedachte niet dadelijk te verwerpen. Daar herinnerde
| |
| |
hij zich de overeenkomst van zijn schrift met dat van Leonard, en dit deed hem op eenen anderen inval komen.
Hij riep zijnen knecht, gaf hem den brief en gelastte hem, om dien den volgenden morgen om negen uur bij den president te bezorgen, en zich op de eene of andere wijze te laten ontvallen, dat zijn meester de schrijver van den brief was. De knecht doorgrondde spoedig, wat zijn meester begeerde, en beloofde, dat hij voor alles zou zorgen.
| |
IV. De nieuwjaars-morgen.
De prachtige pendule in de huiskamer van den president had zoo even negen geslagen; de heer des huizes zat in zijnen leuningstoel, blies den blaauwen rook van de geurige havanna voor zich uit en dronk met langzame teugen den aromatischen drank, die de Levant ons oplevert. Zijne echtgenoot, in een elegant morgengewaad gedost, diende hem den heerlijken drank uit de zilveren koffijvaas toe, en vergat daarbij niet, zich zelve gedurig te bedienen.
‘Ik kan mij het gedrag van Blanca niet verklaren!’ sprak zij, het stilzwijgen afbrekende. ‘Kasimir is zulk een beschaafd en aangenaam mensch, en toch schijnt hij geen' indruk op haar te maken!’
‘O, dat is zeer goed,’ antwoordde haar echtgenoot, ‘zij heeft waarlijk nog zoo'n haast niet!’
‘Dat bedoel ik ook niet, maar ik moet bekennen, dat ik den graaf gaarne als schoonzoon zoude aannemen.’
‘Hm!’ zeide de president met een bedenkelijk gezigt, ‘ik niet!’
‘Hoe! Gij niet? En waarom niet?’
‘Dat zal ik u zeggen, beste vrouw. De man, die onze Blanca gelukkig zal maken, moet een vast karakter hebben; hij moet met zachten ernst hare gebreken verbeteren, en vooral zelf vrij zijn van die gebreken!’
‘Ons kind gebreken!’ riep zijne vrouw, ‘gij ziet toch al zeer scherp!’
‘Zeker doe ik dat, beste vrouw. Ik ben niet blind voor de gebreken van mijne dochter. De graaf is niet geschikt, om haar een leidsman, een raadsman op den levensweg te zijn.’
| |
| |
Zijne vrouw bezat te veel tact, om hem bepaald tegen te spreken; zij vergenoegde zich dus, met zachtjes het hoofd te schudden, hetwelk gewoonlijk een bewijs was, dat zij niet met zijne denkwijze overeenstemde. In dit oogenblik ging de deur open en Blanca trad binnen. De rozen der gezondheid bloeiden op haar gelaat. Zij groette hare ouders, hernieuwde nogmaals haren wensch, bij de intrede van den nieuwen jaarkring uitgesproken, en werd met de grootste teederheid door hen ontvangen.
‘Wat komt die langslaapster laat!’ zeide haar vader lagchend.
‘Nu!’ voegde de moeder er bij, en gaf Blanca een tikje op de wang, ‘wij zullen het ontbijt maar wat langer laten duren, 't is nieuwjaars-morgen!’
‘Wat brengt Marie daar toch?’ vroeg de president, die de kamenier zag binnenkomen, en daarop iets aan Blanca overreiken.
‘Van wien komt die brief?’ vroeg Blanca.
‘De knecht wilde het eerst niet zeggen, maar eindelijk wist ik er toch achter te komen. De brief komt van graaf van Renkum.’
De vrouw van den president lachte en haar echtgenoot deed een sterken trek aan zijne sigaar.
Nadat Blanca het adres naauwkeurig had bezien, brak zij den brief open. De blikken harer ouders hingen letterlijk aan hare gelaatstrekken. Zij ontvouwde een papier en sprakeloos zonken hare handen in haren schoot.
‘Wat is dat?’ vroeg haar vader schielijk.
Blanca gaf hem het papier, en barstte te gelijk in een luid lagchen uit. De president en zijne vrouw lazen het ook en zagen toen elkander vragend aan, want het papier, dat Blanca's lachlust zoo zeer had opgewekt, was eene kleermakersrekening aan den heer Smit.
‘Wat moet dat beteekenen?’ vroeg de moeder van Blanca aan haren man.
‘'t Moet eene vergissing zijn,’ hernam deze, ‘maar hoe komt de graaf er toe, om dit aan ons te zenden?’
‘Hm! dat zal de tijd wel ophelderen. 't Is nu tijd, om ons te gaan kleeden!’ Moeder en dochter stonden op.
‘Adieu, papa!’ riep Blanca, haren vader omarmende, en
| |
| |
verliet vrolijk de kamer, gevolgd door hare moeder, die niet zoo tevreden scheen als zij.
| |
V. De verklaring.
Zwijgend, en in diepe gedachten verzonken, stond Leonard voor het raam zijner studeerkamer, en hield het oog gevestigd op het tegenover liggende huis, dat een voor hem dierbaar wezen bevatte. Blanca's oog had hem vol liefde toegelagchen, de zoete hoop straalde hem daaruit tegen en zijn hart klopte hoorbaar bij die gedachte. In dit oogenblik drongen de stralen der winterzon zegevierend door den morgennevel in de kamer en schiepen duizenden gouden sterretjes op de bevrorene glasruiten. Spoedig had de weldadige warmte het ijs gesmolten; de schitterende sterren verdwenen en vielen als druppelen langs de ruiten neder. Zou zijne hoop even zoo vernietigd worden?
Eindelijk brak hij zijne overpeinzing af en zeide tot zich zelven: ‘Hoe vreemd, dat Kasimir nog niet hier is! Het is hoog tijd om aan den overkant eene visite te maken, en hij had afgesproken, mij te zullen afhalen!’
Wederom voor de ramen staande, zag hij tot zijne groote verbazing, hoe Kasimir juist bij den president het huis inging. Deze handelwijze was zoo vreemd, dat hij zich daardoor hoogst onaangenaam gestemd gevoelde.
‘Wat mag dat beteekenen?’ vroeg hij aan zich zelven, en besloot niet langer te wachten, maar alleen naar den president te gaan. Op dit oogenblik kwam zijn oppasser en bragt hem eenen brief van den president. Leonard verschrikte, want wat kon de president hem te schrijven hebben? Haastig maakte hij den brief open, en hoe groot was zijne verbazing, toen hij daarin eene rekening van zijn' kleermaker vond, met de volgende regels:
‘Door een zonderling toeval kwam inliggende rekening ons in handen. Ik ben zoo vrij, u deze hierbij terug te zenden.’
Leonard vloog naar zijne schrijftafel, wierp de daarop liggende papieren wild door elkander, en bevond tot zijne verwondering, dat het aan Blanca gerigte gedicht nog op de tafel lag. Door den haast had hij zich vergist en de reke- | |
| |
ning in het couvert gedaan. Hij was gewoon, om op oudejaarsavond alle rekeningen te ontvangen; van daar was de brief bij ongeluk daarmede verwisseld.
Hij gevoelde, dat het beslissende oogenblik nu gekomen was. Hij was den president eene verklaring van deze vreemde zaak schuldig. Het gedicht was eene formele liefdesverklaring, zoodra hij zich dus als den vervaardiger bekend maakte, was ook de teerling gevallen. Hij stak het in zijnen zak en verliet zijne woning. Toen hij het huis van den president binnentrad, kwam Kasimir hem met een van vreugde stralend gelaat voorbij. Lang zag Leonard hem zwijgend na en ging toen verder, terwijl hij bedenkelijk zijn hoofd schudde.
‘Hij was zoo verheugd, dat hij mij niet gezien heeft!’ sprak hij tot zich zelven, en 't werd hem bang om het hart.
Vriendelijk, zoo als altijd, ontving hem de president, en na de gewone gesprekken over wind en weder, wist Leonard door eene behendige wending de vreemde zaak van de rekening op het tapijt te brengen. Rondborstig deelde hij den ouden heer de waarheid mede en met angstige spanning hoorde deze hem aan; vervolgens stelde Leonard hem het gedicht ter hand.
‘Daar het gedicht niet voor mij, maar voor mijne dochter bestemd is, zal ik het ook aan haar ter hand stellen!’ zeide de oude heer met een spotachtig lachje, ‘dan moge zij raden, wie de dichter is!’
‘Hoogst ongelukkig zoude ik mij gevoelen, wanneer uwe dochter mij deze handelwijze ten kwade duidde!’ riep Leonard uit.
‘Dat zullen wij wel later hooren!’ antwoordde de president, ‘voorloopig zullen wij de dames opzoeken.’ Hij bragt hierop den griffier in hare tegenwoordigheid; een blos bedekte Blanca's gelaat, en ook hij gevoelde eene zekere verlegenheid, toen hij hare schoone gestalte voor zich zag.
Koel en deftig werd hij door hare moeder ontvangen, die in haar zwaar, zwart moiré kleed het voorkomen eener koningin had.
Verscheidene heeren verlieten juist het vertrek. Ook hij moest spoedig voor andere bezoekers plaats maken, hoe gaarne hij daar ook den geheelen dag zoude gebleven zijn.
| |
| |
Leonard was zeer bezorgd geweest, dat hij den president te midden van een groot gezelschap zoude vinden, waardoor hij hem de gewenschte verklaring niet zoude kunnen doen; hij wist niet, dat deze bevel gegeven had, om den griffier, zoodra hij aan zijn huis kwam, op zijne kamer te brengen. De president stelde een levendig belang in den jongeling, daar diens geregelde levenswijze en vast karakter zijne goedkeuring in hooge mate opwekten. Hij sloeg Leonard veel opmerkzamer gade, dan deze wel vermoedde.
| |
VI. De zekerheid.
De bezoekers waren vertrokken en het huisgezin had zich aan het diner begeven.
‘'t Is opmerkelijk!’ zeide de president, ‘dat de meeste wonderen op eene zeer natuurlijke wijze kunnen verklaard worden. De vreemde geschiedenis met de kleermakersrekening is ook reeds opgehelderd.’
Ter sluiks wierp hij eenen blik op zijne dochter, op wier gelaat eene hevige spanning te lezen was.
‘Maar kind!’ zeide de president met zacht verwijt, ‘gij laat uwe soep geheel koud worden!’
Blanca bloosde, en nu ging haar vader voort om de geschiedenis, met eenige grappen vermeerderd, voor te dragen, terwijl hij zijn verhaal besloot, met aan Blanca het gedicht ter hand te stellen.
Aandachtig las zij het gedicht, terwijl hare ouders fluisterend met elkander spraken. De indruk, dien het op haar maakte, ontging haren ouders niet. Na gedane lezing, gaf zij het aan hare moeder, die het vervolgens aan haren man ter hand stelde.
‘Mag ik?’ vroeg de president lagchende aan zijne dochter, terwijl hij eene beweging maakte, alsof hij het wilde lezen.
‘Welk eene vraag, lieve papa!’ was het antwoord.
‘Wel, wel! dat klinkt al zeer poëtisch!’ zeide de president, na het gelezen te hebben; ‘maar hoe komt de man er toe, om u iets te schrijven, dat gelijk staat met eene liefdesverklaring?’
| |
| |
‘Gij vergeet, lieve papa! dat de brief anoniem is!’
‘Maar wij weten, wie de schrijver is, en daarom hoop ik, dat gij hem zult verzoeken, om voortaan van zulke uitstortingen des gevoels verschoond te blijven!’
Blanca verbleekte, hare oogen vulden zich met tranen, en ze drongen van onder de lange wimpers te voorschijn.
‘Kom, kom!’ riep de president, ‘geene tranen op nieuwjaarsdag!’
‘Hebt gij graaf van Renkum heden nog iets van den brief gezegd?’ vroeg de belangstellende moeder.
‘Volstrekt niet!’ hernam de president, ‘ik wilde zijn dienaar in geene ongelegenheid brengen! Gij hebt hem immers vriendelijk ontvangen, en daardoor goed gemaakt, wat Blanca gisteren aan hem misdreven heeft.’
‘Ja, ik wil wel bekennen, dat ik met Kasimir nog al ingenomen ben,’ antwoordde zij.
De president stond vervolgens van zijne tafel op en ging naar zijne kamer. Zoodra hij vertrokken was, nam mevrouw hare dochter eens onder vier oogen, en toen Blanca hare liefde voor Leonard bekende, liet zij zich ook spoedig overhalen, om hare toestemming te geven, want al werd haar plan daardoor verijdeld, zij was te zeer van het doorzigt van haren echtgenoot overtuigd, om niet verzekerd te zijn dat hij eene goede keuze zoude doen.
Nog denzelfden avond kreeg Leonard eene invitatie om de familie van den president naar de opera te geleiden, en daarna en famille te souperen.
Met moeite kon hij het bepaalde uur afwachten, en met een kloppend hart betrad hij het huis. De president reikte hem de hand, mevrouw was vriendelijker dan anders en Blanca lachte hem half verlegen, half schalks toe.
De opera had dien avond voor hem weinig aantrekkelijks; het heerlijk gezang der prima donna ging voor hem verloren; op verscheidene vragen gaf hij een geheel verkeerd antwoord. En toch was die avond voor hem een van de merkwaardingste zijns levens, want in eene der pausen vond hij gelegenheid, om Blanca met zijne gevoelens bekend te maken, en bijna te groot was zijn geluk, toen hij ontwaarde, dat zij die gevoelens beantwoordde.
| |
| |
Die nieuwjaarsdag, die eerste dag des nieuwen jaars, was ook voor hem de eerste dag van een nieuw leven; nog denzelfden avond gaf de president zijne toestemming, terwijl hij zeide:
‘Uw karakter is mij een waarborg voor het geluk mijner dochter. Maak haar dan gelukkig en beschaam onze verwachting niet!’
Het verkeerde nieuwijaarsgedicht had dus de ontknooping verhaast, en zoo had de list van Kasimir eene geheel verkeerde uitwerking gehad.
Wat den graaf betreft, hij zocht afleiding in het reizen en zijne gewone zorgeloosheid en ligtzinnigheid zal hem wel spoedig een middel van troost hebben doen vinden voor het verlies van een meisje, dat een beter lot verdiende, en in Leonard eenen echtgenoot vond, die haar werkelijk gelukkig maakte.
Beek, December 1861. |
|