heel vast te houden en zich te herinneren, dan wanneer de redenaar door het noemen der hoofddeelen, die orde aanwijst.
De vierde preek is geleverd door Ds. C.W. van der Pot. Als oratorisch product stellen wij haar boven al de andere, die hier verzameld zijn. Gaarne betuigen wij onze bewondering voor den dichterlijken vorm, den schoonen stijl. Die prediker weet ongetwijfeld zijne hoorders te boeijen. De inhoud echter voldeed ons minder. Niet omdat wij de denkbeelden van den auteur onjuist of verkeerd achten; integendeel wij gelooven dat hij volkomen gelijk heeft, als hij Christus, de hoop der volkeren, de vervulling hunner verwachting van een beteren tijd, noemt. Maar omdat wij deze gedachte vooreerst te algemeen zouden noemen en ten andere betwijfelen of zij den wezenlijken inhoud uitdrukt der tekstwoorden. Dat het menschdom niet anders bevrediging kan vinden voor zijne ware en hoogste behoefte, dan door den geest van Christus in zich op te nemen, is eene onloochenbare waarheid, maar die niet juist uitgesproken wordt in den gekozen tekst.
Ds. Maronier behandelt in de vijfde preek Johann. VI: 29. Het geloof het werk Gods. Veel belangrijks wordt door hem gezegd. De stijl is eenvoudig en net, de denkbeelden zijn goed ontwikkeld en helder voorgesteld. Het onderwerp verdient zeker de aandachtige overweging zeer. Wij meenen echter ééne aanmerking te moeten maken op een gedeelte van de tekstverklaring, wij lezen daar: ‘wij zouden de woorden verkeerd verstaan, wanneer wij ze alleen in dezen zin opvatteden, dat het geloof hier door den Heer als eene daad, een werk wordt voorgesteld?’ Wij twijfelen aan de juistheid dezer uitspraak, gelijk wij in het algemeen gaarne den hermeneutischen regel volgen, die leert: aan de woorden de eenvoudige, natuurlijke beteekenis toe te kennen. En waarom moeten wij hier van dien regel afwijken? Hooren wij Maronier zelv': ‘ik denk aan dat schoone woord - - - -: dit is het eeuwige leven, dat zij u kennen,’ enz. Joh. XVII: 3. ‘Niemand zal meenen dat hier de kennis van God en Christus en het eeuwige leven als woorden van ééne beteekenis worden voorgesteld. Neen kennis is geen leven, maar schenkt leven! Even zoo is het hier.’ - Zou dat waar zijn? Neen, naar onze bescheiden meening, niet. Het geloof is een werk,