hebben opgedaan, dat louter napraten en slaafsch geheugenwerk als de doodsteek van alle wetenschap kan beschouwd worden. Vooral met betrekking tot het onderwijs in de rekenkunst is, in ons oog, de theorie zonder praktijk niets waard, en de praktijk zonder theorie niet veel meer; bij degelijk onderrigt moeten beiden onafscheidelijk gepaard gaan.
Dit eerste stukje bevat theoretische vragen (de schrijver noemt ze Oefeningen) en praktische vraagstukken over de bewerkingen met geheele en gebrokene getallen. Hij behandelt er achtereenvolgens: de getallen en cijfers; de optelling, vermenigvuldiging, aftrekking en deeling met geheele getallen; de vier hoofdregels, ten opzigte van elkander; het gebruik van stelkunstig schrift, met toepassing op de vier hoofdregels; de deelbaarheid der getallen; het vinden van den grootsten gemeenen deeler van twee of meer getallen; het vinden van het kleinste gemeene veelvoud van eenige getallen, de breuken, hare verdeeling, eigenschappen en herleiding; de optelling, vermenigvuldiging, aftrekking en deeling der breuken; de vier hoofdregels met gewone breuken; de tiendeelige breuken en hare eigenschappen; de herleiding van gewone tot tiendeelige breuken; het herleiden van tiendeelige breuken tot gewonen (gewone?); de optelling en aftrekking met tiendeelige breuken; de vermenigvuldiging met tiendeelige breuken; de deeling met tiendeelige breuken; de vier hoofdregels met tiendeelige breuken, en besluit dit gedeelte van zijnen arbeid met oefeningen en vraagstukken over het metriek (metrieke?) stelsel van maten, gewigten en munten, waarna hij nog ruim eene bladzijde wijdt aan de bewerkingen met sommige oude maten, gewigten en munten, alsmede de herleiding daarvan tot nieuwen (nieuwe?), en omgekeerd. - Dit allerlaatste gedeelte van het boekje is, zoo als men ziet, wat schraal uitgevallen.
Begon het den auteur een weinig te vervelen, of was hij misschien door den uitgever aan een zeker, voor de uitgave voordeelig uitkomend getal vellen druks (in dit geval, juist 4½, en voor de antwoorden 2) gebonden?
Wij hebben het werkje van den heer Steijnis met veel genoegen doorgelezen, en er eene menigte doeltreffende vraagstukken in gevonden, zoodat wij het gerustelijk durven