Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1861
(1861)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 454]
| |
de aarde in haar prachtigst gewaad gedost; onwillekeurig voelt de mensch zich opgewekt om gebruik te maken van de gelegenheid tot genieten haar aangeboden door de natuur. De lust ontwaakt om voor eenigen tijd zich te onttrekken aan de dagelijksche werkzaamheden van ambt of beroep, om eens iets anders te zien, dan hetgeen ons altijd omringt. Plannen worden gevormd en afspraken gemaakt om te reizen of uitstapjes te doen. Wel gelukkig, wie dien lust kan bevredigen, wie zich niet terug gehouden en aan de woonplaats gebonden gevoelt door zijn' werkkring of door financiële bezwaren! Ondersteld dat gij zulke bezwaren niet kent, lezer! waarheen zoudt gij dan liefst trekken? 't 1s niet zoo gemakkelijk eene goede keus te doen, vooral indien gij behoort tot hen, die wel eens voor eene enkele maal, maar toch niet telken jare kunnen reizen. De dagbladen berigten u, dat het saisoen geopend is op verschillende badplaatsen, gij hebt veel gelezen van de heerlijkheid van Frankrijks hoofdstad, maar ook de wonderen van het trotsche Londen trekken u aan, en verre van onverschillig zijt gij voor de beroemde natuurtafereelen van Zwitserland, ook het vriendelijke Brussel en zoo menige bekoorlijke streek van Duitschland komen u voor den geest; waarlijk het zou niet te verwonderen zijn, zoo gij iets gevoeldet van l'embarras du choix. Toch, dunkt mij, zoudt gij eenigzins verwonderd opzien, als iemand u voorstelde in dezen zomer eens het Noorden te bezoeken. Het ‘barre Noorden!’ - Wij hebben immers al genoeg geklaagd over ijs en sneeuw, koude en guurheid, wie zal dan nu voor uitspanning, tot genoegen, heengaan naar die streken, waar de wintervorst gebied voert? Hoe verwonderlijk het schijne, daar zijn er evenwel die zoo kiezen, en de heer Keller behoort tot hun getal, de hierboven gestelde titel van zijne reisbeschrijving strekt u tot bewijs. En uit zijn boek blijkt, dat hij geen berouw heeft gehad van zijne keuze. Met dat boek wensch ik u eenigzins bekend te maken. Kan mijne aankondiging niet ten gevolge hebben, dat gij zelf den auteur volgt op zijne route, ik zal tevreden zijn, indien maar uw verlangen is opgewekt om te vernemen, wat hij daar zag en opmerkte en wat hij te verhalen weet van de door hem bereisde landen. Dat Gerard Keller aangenaam en onderhoudend vertellen | |
[pagina 455]
| |
kan, is algemeen bekend. Wie heeft niet ten minste eene enkele van zijne novellen gelezen? Doch wat hij hier schrijft is geene verdichting, maar werkelijkheid, geene geidealiseerde of gegroepeerde, maar nuchtere, ware werkelijkheid. 't Zijn ontmoetingen en opmerkingen, herinneringen en ondervindingen. En dat alles wordt u meêgedeeld op zoo levendige, aanschouwelijke wijze, dat gij onafgebroken naar den verteller luisteren blijft met belangstelling en spijt gevoelt, wanneer hij aan 't einde van zijn verhaal is gekomen. Zeker men reist op verschillende wijzen en met verschillende oogmerken, voor zaken of voor gezondheid, voor de wetenschap of tot uitspanning en van daar ook, dat zoo groot onderscheid moet bestaan tusschen de eene en de andere reisbeschrijving. Maar aan alle pleizier-reizigers, die het publiek bekend willen maken met hetgeen hun in den vreemde merkwaardig en belangrijk is voorgekomen, zouden wij de manier van den heer Keller ten voorbeeld willen stellen. Hij geeft geen dorre geographische lessen, geene voorlezing over land en volkenkunde; hij vermoeit den lezer niet door getallen en statistieke bijzonderheden, die men toch niet kan onthouden, en evenwel levert hij eene vrij duidelijke voorstelling van het land en zijne inwoners, van zeden en gebruiken, kleederdragt en levenswijze, van de gesteldheid der natuur en den rijkdom harer verscheidenheid. Maar verdient het onderwerp zulk eene zorgvuldige behandeling? Van ganscher harte moet ik ja zeggen op zulk eene vraag. In zekeren zin verschaft het Noorden rijker en aangenamer stof voor een reisverhaal, dan menig ander deel van Europa. Wat nieuws toch blijft er te zeggen van die streken, die jaarlijks door duizenden bezocht, reeds zoo heel dikwijls beschreven zijn? Hier daarentegen, wat is er niet nieuw voor het grootste deel des publieks, van alles wat men ziet en waarneemt? De wat onbepaalde benaming het Noorden beteekent hier Zweden en Noorwegen. De reiziger (wij begrijpen niet waarom de heer Keller bij voorkeur het woord tourist bezigt) begint zijn verhaal met de aankomst te Kalmar en eindigt het bij 't vertrek van Gothenburg, de laatste plaats van Noorwegen, die hij bezocht. Op allerlei zaken en personen vestigt hij de aandacht der lezers. Hier op de voornaamste gebouwen van | |
[pagina 456]
| |
het prachtige Stokholm, eene van de drie schoonste steden der wereld; daar op de met eeuwige sneeuw bedekte bergen, de trotsche watervallen of de kalme, indrukwekkende fjorden. Waar het pas geeft deelt hij enkele geschiedkundige herinneringen mede en maakt u bekend met het een en ander uit de Noordsche mythologie en de letterkunde van Scandinavie. Aanschouwelijk stelt hij de menschen u voor, met wie hij in aanraking kwam; Engelsche reizigers en half wilde Finnen, eenvoudige bewoners van Dalarne en hoog beschaafde burgers van Christiania. Maar ik wil niet voortgaan met optellen. Dat er toch veel merkwaardigs in dit werk te vinden is zal ieder verwachten, die eenige kennis heeft van de gelukkige opmerkingsgave des heeren Keller. Wij hebben straks gesproken van pleizier-reizigers, doch niemand meene daarom dat wij onzen auteur tellen onder degenen, die in den vreemde enkel verstrooijing en genot zoeken, als de Engelsche spleen-lijders. Zulk eene bewering zou dadelijk gelogenstraft worden door den inhoud van zijn boek. Hoezeer wij overtuigd zijn, dat hij op dezen togt veel genoten heeft, en in de herinnering daarvan nog lang eene bron van genot bezitten zal; even zeker gelooven wij, dat hij de reis ondernomen heeft met het bepaalde doel om bouwstoffen te verzamelen voor een boek. Met dat doel voor oogen heeft hij zich veel moeite getroost, heeft hij inspanning en bezwaren getrotseerd, waaraan een gewoon pleizier-reiziger zich niet gaarne zou blootstellen. Maar hij is ook uitnemend geslaagd en heeft een reisverhaal geleverd, dat als eene aanwinst voor onze letterkunde verdient gewaardeerd te worden. Als eene bijzondere eigenschap of deugd van zijn werk verdient nog dit vermelding, dat hier alles op natuurlijken toon vermeld wordt, zonder dat men ergens stuit op platte uitdrukkingen of flaauwe aardigheden. Ook waar de schrijver ons den indruk meêdeelt door de natuurtooneelen en reis-ontmoetingen op hem gemaakt, ons beschrijft wat hij in verschillende omstandigheden dacht en gevoelde, bezigt hij geene hoogdravende uitdrukkingen noch opgewonden phrases, maar blijft bedaard; en de lezer erkent onwillekeurig, dat hij zelf in dien toestand dezelfde gewaarwording zou hebben gevoeld. Wij hopen dat Gerard Keller gelegenheid zal vinden om | |
[pagina 457]
| |
het plan, waarvan in dit boek gesproken wordt, te volvoeren en ook Spanje te bezoeken. Mogt het gebeuren, dan houden wij ons zeer aanbevolen voor de beschrijving van hetgeen het Zuiden hem ‘te zien en te denken’ geeft. De uitgever heeft gezorgd, dat het uitwendige in overeenstemming is met den inhoud. De druk is net en helder, het papier goed, en de groote, uitslaande platen zijn fraai. Ongetwijfeld zal het boek vele lezers vinden. R. V. |
|