Zoo onnoozel en onbeduidend is het niet geweest, dat schering en inslag van alles dat presidentschap kan geweest zijn. A priori is die onderstelling dwaas, gewettigd wordt ze bovendien, naar ik weet, door niets. De schrijver wettigt haar dan ook niet: immers men verwacht, dat de ontknooping (en daarom vind ik tevens de novelle als novelle berispelijk), om niet te zeggen in verband gestaan, eenigermate althans met de intrigue zamengehangen zou hebben; maar neen, de ministerpresident valt om de bekende reden van 't presidentschap (in den ministerraad namelijk), de andere ministers werden, omdat ze zonder hoofd waren, voor levenloos verklaard; aan 't presidentschap van Nebraska denken ze geen van alleen een enkel oogenblik.
En daaraan hadden ze toch zonder eenigen twijfel moeten denken, als het steeds te voren hunne lievelings-gedachte geweest was, daaraan had de novellist ze moeten laten denken, had hij niet willen zondigen tegen de regelen der romantiek, ofschoon het niet te ontkennen valt, dat alsdan zijne novelle in heftigen strijd met de werkelijke politiek zou geweest zijn.
Zoo veel wat mijne hoofdbedenkingen betreft, met een paar kleinigheden besluit ik. Vraagt iemand, of er in het boekje dan niets te prijzen is, mij dunkt, dat zoo iets geenszins uit het bovenstaande volgt: er zijn heel veel boeken, waarvan de logica niet houdbaar en de vorm uit een aesthetiesch oogpunt af te keuren is, en die zich niet tegenstaande dat pecfert laten lezen, ja zelfs met genoegen en belangstelling. Zoo is 't mij met ‘Hoog Spel’ gegaan, 't heeft me een uurtje alleraangenaamst bezig gehouden, maar dat neemt niet weg, dat bij eene tweede lezing wel eens een en ander komt kijken. Op stijl en taal is dan ook niets aan te merken, beide zijn zeer goed, de voorstelling is levendig en boeijend, hier en daar geestig. Ziedaar reeds vele goede, bijna schreef ik, zeldzame hoedanigheden. Maar ter zake. Bij 't lezen hinderde mij, wat ik vind op bladz. 12, ‘dat de meerderheid onverschillig is, omtrent den toestand van de volkplanting’: dat is bepaald onjuist, ik geloof weleer, dat 't een allezins verblijdend verschijnsel is, dat 't volk van Lohn-Lohenheim (Nederland) meer en meer in koloniale zaken begint belang te stellen, iets wat trouwens kan blijken