andere rijken te spreken, in vroegeren tijd, in ons vaderland, ten minste voor zooveel de Hervormde Kerk aangaat, bestond. Mogten er zijn, die de afscheiding betreuren en huiveren van de formule: l'état athée; wij zouden hun gaarne het boekje van Ds. de Veer in handen willen geven. Uit de daarin meêgedeelde historische gebeurtenissen zouden zij leeren, wat hun stellig tot dusver onbekend was gebleven, hoe de naauwe vereeniging van kerk en staat de oorzaak is geweest van botsingen, tusschen de wereldlijke magt en het kerkelijk gezag, waarvan de dreuning gevoeld werd in de verschillende kringen der maatschappij, ja zelfs in het huiselijke leven. Maar is nu de uitgave van dit werkje daardoor geregtvaardigd, dat het duidelijk blijken moet, hoezeer in dit opzigt de tegenwoordige toestand te verkiezen is boven de voormalige? Wij zouden het betwijfelen. Met groot genoegen zouden wij de hier in het licht gegeven stukken aangetroffen hebben in een wetenschappelijk tijdschrift of bijv. in het Nederl. Archief voor Kerkel. Geschiedenis. Maar als afzonderlijk boek, in den vorm, dien de auteur heeft gekozen, behaagt het ons niet. Het boekje heeft nu een tweeslachtig karakter. De titel doet ons eene novelle; ofschoon dan ook eene historische novelle verwachten, en werkelijk heeft de heer de Veer ook, blijkens zijne inleiding en enkele tusschenvoegselen van zijne hand, zoo iets getracht te leveren. De inkleeding echter, daartoe dienende, is zeer mager en zeker niet voldoende om de belangstelling levendig te houden van lezers, die geen lust hebben, om oude officiëele bescheiden van langdradigen stijl en vol stadhuiswoorden door te snuffelen; terwijl voor liefhebbers van oudheidkunde en beoefenaars der geschiedenis de geheele inkleeding overtollig is. Om eenig denkbeeld van den inhoud te geven, nemen wij de eerste regels over uit de voorrede. De schrijver heeft daarin zeer bescheiden en zeer juist de waarheid uitgesproken: ‘Wat den
belangstellenden lezer in de volgende bladzijden verteld wordt, heeft welligt eenige waarde voor den oudheidkenner (hoewel hij zich teleurgesteld zal vinden, bij zoo weinig koorn onder 't kaf), voor den kerkhistoricus (hoewel ook hij 't weinige voor lief zal moeten nemen), voor den psycholoog (ofschoon ook hem een schralen oogst wacht), voor het publiek dat in