| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
La crise religieuse en Hollande. Souvenirs et impressions. Par D. Chantepie de la Saussaye, l'un des Pasteurs de l'église Wallonne de Leyde. Leyde, de Breuk & Smits, 1860. Prix ƒ 2,00.
Er is in den laatsten tijd nog al wat gedaan om het buitenland op de hoogte te brengen van den strijd der theologen in Nederland. Dr. A. Réville en de heer Trottet, predikanten bij de Waalsche gemeenten te Rotterdam en te 's Hage, hebben, de eerste in de Revue des deux mondes, de laatste in de Revue Chrétienne, verslagen geleverd van den staat der zaken, welke geducht uiteenloopen, terwijl Mr. G. Groen van Prinsterer in den Chrétien évangelique van Lausanne een gedeelte der godgeleerde twisten in zijn vaderland behandelde. En nu heeft de bekende Leidsche predikant Chantepie de la Saussaye de pen opgevat om den vreemdeling te helpen inlichten, die mogt belang stellen in den hier zoo veel gerucht makenden strijd. Evenwel is dit niet het eenig doel van den schrijver. Hij zelf heeft een werkzaam aandeel gehad in gemelden strijd, en meent dat van de verslaggevers Dr. Réville, maar vooral Mr. Groen hem schromelijk miskend hebben. Evenzeer gevoelt hij zich beleedigd door den heer C. Sepp die hem, in de door Teyler's godgeleerd genootschap bekroonde geschiedenis der theologie in ons vaderland, niet zeer gunstig beoordeelde. De hoogleeraar A.D. Loman beoordeelde des schrijvers standpunt in ‘de Gids’ wel zeer beleefd, humaan, maar toch niet naar den zin van dezen. Eindelijk - de hardnekkige strijd van den schrijver tegen Prof. Scholten, heeft, gelijk bekend is, meer dan eens de tegenspraak van dezen in 't leven geroepen, en wederom meent de heer C.d.l.S. zich miskend. Naar het heet, heeft vooral het schrijven van Mr. Groen deze ‘herinneringen en indrukken’ uitgelokt (pag. 10), en ik wil gaarne gelooven, dat van alle mogelijke miskenningen, die welke de schrijver van voormalige vrienden ondervond,
| |
| |
de meest onaangename waren. Tegen alle deze - volgens den schrijver verkeerde - beoordeelingen, zijn de souvenirs et impressions gerigt, en meer nog dan de menschlievende begeerte om den vreemdeling in te lichten, heeft de zucht tot zelfverdediging de pen van den schrijver bestuurd. Hij wil eene apologie van zijn eigen veel aangevallen standpunt leveren, welke tevens den lezer in staat zal stellen zich een overzigt van la crise religieuse en Hollande te verschaffen. Niemand kon zeker zoo goed het een doen en het ander niet nalaten als de heer Chantepie. Hij toch is in strijd met alle bestaande partijen onder de Nederlandsche theologen. Hij heeft den mannen van den vooruitgang den handschoen toegeworpen, en is door de mannen des behouds verlaten. Hij behoort noch tot de liberalen, tot dezen zelfs allerminst, maar ook niet tot de regtzinnigen; niemand zal hem onder de revolutionairen rekenen, en met de anti-revolutionairen heeft hij gebroken, ja ontkent dat hij ooit tot hen heeft behoord. De Leidsche school is hem eene ergernis, de empiristen zijn hem een doorn in 't oog, met de overigen ligt hij overhoop. Prof. Scholten heeft beweerd, dat ds. Chantepie veel van hem heeft overgenomen, en deze ontkent het; mr. Groen noemt hem een afvallige, en niet dan met verontwaardiging wordt dit door den Leidschen predikant vernomen. Hij is in één woord, zoo als dr. Loman hem heeft gesignaleerd: een alleenstaand strijder, een ‘lutteur solitaire.’ Wat kan men nu verwachten van een verslag, betreffende den stand der zaken, geleverd door zulk een man? Meer dan van de andere verslagen, welke ik reeds noemde? Aan dr. Reville wordt door den schrijver op niet zeer kiesche wijze verweten, dat zijn artikel in de Revue des deux Mondes wel naar den vorm een objectief oordeel bevat, maar eigentlijk niet veel meer is, dan eene dankzegging aan de Leidsche faculteit, welke hem honoris
causa het doctoraat schonk (pag. 15). Aangaande het schrijven van ds. Trottet beweert hij, dat het - nl. een antwoord van dezen aan mr. Groen - de grenzen van eene apologie personnelle niet overtreedt. En wat de verhandeling van den heer Sepp betreft, welke door S. met zoo onverdiende minachting wordt bejegend, - haar schrijver is ‘ chaud partisan de M. Scholten,’ en niet onduidelijk wordt hem gezegd, dat hij als ‘pasteur mennonite’
| |
| |
zich liever niet met de zaken had moeten inlaten, omdat het mogelijk is dat hij in de ontwikkeling van de Nederl. Herv. Kerk geen belang stelt (pag. 127). Waarlijk had S. beweerd, dat de heer Sepp prof. Scholten met vleitaal om den doctorstitel bedelde, hij had het niet veel erger gemaakt! Nu wordt niet meer of niet minder van den degelijken arbeid des doopsgezinden leeraars gezegd, dat die, door de bekrooning van Teijlers genootschap, eene soort van beteekenis gekregen heeft, welke men hem anders niet zou toekennen (pag. 168), en geeft de schrijver aan de misschien wel wat hoog gestemde, maar toch zoo ligt verklaarbare betuigingen van eerbied en bewondering, welke de heer Sepp voor den grootsten Nederlandschen theoloog onzer dagen ten beste heeft, den weinig vleijenden naam van fanfaronnades (pag. 128). - Doch om op de vragen terug te komen, welke ik zoo even stelde: zal de heer Chantepie ons een verslag van den stand van zaken geven met meer onpartijdigheid dan hij aan dr. Reville, met meer talent dan hij aan ds. Sepp toekent? Zal hij dit kunnen doen, geheel onbevooroordeeld, omdat hij een ‘alleenstaand strijder’ is? Op het gevaar af van het aantal der miskenners van den schrijver te vergrooten, moet ik gulweg erkennen, dat ik zoo groot eene verwachting van de Souvenirs et impresions niet had, toen ik ze ter lecture opnam. Zonder toch geringe gedachten te hebben van de bekwaamheid, en allerminst van de gemoedelijkheid des heeren Chantepie, wist ik toch van hem, dat hij, hoewel zich aan geene der bestaande partijen willende aansluiten, zich het regt arrogeerde, om alleen eene partij te zijn, zoodat ik geen reden had van hem meer onpartijdigheid dan van iemand anders te verwachten. Ik las, en vond wat ik meende te zullen vinden: grootendeels eene apologie personnelle, al beweegt zich die dan ook op uitgebreider terrein dan de genoemde van ds. Trottet, een compte rendu van schrijvers
eenzaam en verlaten standpunt. Er is in deze beschouwingen al zeer weinig objectiefs te vinden, en ik zou niemand in gemoede kunnen aanraden den heer Chantepie als historieschrijver te raadplegen. Wie eenig licht verlangen in de duisternis welke schrijvers standpunt omsluijert - zij kunnen in deze herinneringen en indrukken zoeken, doch ik vrees te vergeefs. Wat de man eigentlijk wil, heb ik tot
| |
| |
nu toe niet begrepen, zelfs niet na de lezing van het geschrift dat ik thans aankondig. Ik zal niet pogen dit na te vorschen, omdat ik mij zelven niet bekwaam genoeg reken om iemand te begrijpen, die er van overtuigd moet zijn, na al wat hij ondervonden heeft, dat niemand hem begrijpt. Alleen dit maak ik uit zijn schrijven op, dat zijn afkeer tegen de zoogenaamde moderne theologie verbazend groot is, zoo groot dat hij daardoor zelfs tot beleedigen en schelden zich heeft laten verleiden. Zoo spreekt hij (pag. 191) onder anderen de voorstanders der moderne theologie op deze opbeurende en liefelijke manier toe: ‘Zij die zich tot uwe rigting laten overhalen, zijn over 't algemeen te vinden noch onder de geleerden, noch onder de ernstige lieden. Uwe adepten, het zijn jonge studenten, die het zeer gemakkelijk vinden, dat zij bij den aanvang hunner studie in eenige negative formules de oplossing vinden van problemen, om welke op te lossen zij zich zelven nu geene moeite behoeven te geven. Uwe adepten, het zijn wereldsgezinde vrouwen, die weten dat het wansmaak verraadt, wanneer de vrouw voor een esprit fort doorgaat, maar die zich toch met vrouwelijken ijver verzetten tegen een evangelie, dat de ernstige werkelijkheden des eeuwigen levens verkondigt, en hier op aarde de vernieuwing des harten, en de verloochening der wereld vordert. Uwe adepten, het zijn eenige burgerlieden, die ontevreden met de nederige plaats welke zij in de maatschappij bekleeden, zich in eigen oog en in dat van anderen meenen te verheffen, wanneer zij de vooroordeelen hunner kindschheid en de overleveringen der kerk verwerpen. Uwe adepten eindelijk, zij behooren in de steden waar de meerderheid op uwe hand is, tot die groote menigte, welke altijd de rigting der meerderheid is toegedaan, onverschillig of deze orthodox of liberaal, ja zelfs Joodsch of Turksch is.’ Lezer, wanneer de schrijver van zulke liefelijkheden op andere bladzijden (b.v. pag. 199) van
hetzelfde boek met eene soort van Gamaliëls vertrouwen spreekt over het voorbijgaand karakter der rigting welke hij bestrijdt, zou het hem dan wel ernst kunnen wezen?
Evenwel, laat ons aan een diep ingeworteld vooroordeel toeschrijven, wat bij onzen schrijver niet op rekening kan worden gesteld van gebrek aan ernst. Zulk een vooroordeel
| |
| |
kan blind en doof maken, ja leiden tot eene bepaalde manie. De heer Chantepie heeft overigens blijken genoeg gegeven van ernst in den strijd, waarvoor hij schijnt te leven, zoodat ik niet zou kunnen gelooven, dat die hem thans zou hebben begeven.
Ik heb den lezer van dit tijdschrift eenige opmerkingen medegedeeld, tot welke de lezing van het geschrift van den heer Chantepie de la Saussaye mij aanleiding gaf. Zij betroffen grootendeels den vorm der brochure. Den inhoud laat ik onaangeroerd, niet omdat die niets bevat, dat niet tot velerlei opmerking zou aanleiding geven, niet omdat ik in de details niet veel te laken of te prijzen zou vinden, maar omdat ik geene kans zie mijn lezers op de hoogte te brengen van 't geen de schrijver eigentlijk wil. Ik zou wel kunnen zeggen, dat ik op vele plaatsen met hem van gevoelen verschil, en het omtrent sommige dingen met hem eens ben, - maar mede te deelen welk zijn systeem is, het is mij onmogelijk. Heeft hij een systeem? Misschien zullen geleerde referenten in onze godgeleerde tijdschriften het uitvinden. Ik voor mij zou den heer Chantepie gaarne van het tooneel des theologischen strijds in ons vaderland zien verdwijnen; want zooveel arbeid en moeite zonder eenige vrucht hoegenaamd te zien aanwenden - ik mag het niet gaarne zien. En dan zoo goede bedoelingen en zoo grove miskenning!
Er is veel zelfverloochening toe noodig om zoo den strijd vol te houden, en 't laat zich aanzien dat de heer Chantepie dit zal willen - tenzij hij weldra inzien mogt, dat er met talenten als de zijne, velerlei arbeid kan verrigt worden, welke beter vrucht afwerpt, dat hem welligt meer aanleg geschonken is om te stichten dan om te strijden. Dat dit spoedig gebeure, wensch ik den ijverigen man van harte toe.
D. |
|