in alle landen tot het eenstemmige besluit komen, dat de vermindering der armoede alleen een gevolg kan zijn van vermeerdering van zedelijke en maatschappelijke beschaving, indien ook de schrijver dit in het geschrift, dat wij aankondigen, op zijne wijze, dat is helder, onpartijdig en sierlijk aantoont, dan mag hierin wel eene aanwijzing zijn gelegen, om zich met meerdere inspanning toe te leggen op de vermeerdering van kennis en zedelijkheid, - en zoo ligt dan ook in het einddoel onzer wezenlijke bestemming, het raadsel van onze stoffelijke welvaart.
Helderheid, onpartijdigheid, sierlijkheid...wij gaven hiermede reeds de hoofdverdiensten te kennen, waardoor dit werkje zich in onze oogen aanbeveelt. Vooral is het den schrijver uitmuntend gelukt in zijne voorstellingen, zoowel wat gedachte als vorm betreft, dien eenvoud, die natuurlijkheid te bewaren, welke onwillekeurig medesleept door gevoel en door waarheid. Indien het eerste gedeelte (het historische) zich door grondige geleerdheid kenmerkt, het tweede gedeelte van het geschrift (het exegetische) onderscheidt zich wel het meest hierdoor, dat de schrijver kennelijk niet slechts heeft geschreven met het oog, geopend voor de kwalen onzer maatschappij, maar ook met het hart, geopend om al zijne volheid over de ongelukkigen uit te storten, die zooveel minder werden bedeeld dan hunne natuurgenooten, met een gemoed, vervuld van die zelfopofferende liefde, welke hij in zijne laatste bladzijde schetste en welke het hoofdkenmerk moet zijn der ware philantropie. Voorwaar, indien onze Beets met de hem eigene kernachtigheid, volksschrijver noemde hem, wiens woorden waren van den mensch tot den mensch, de Bosch Kemper heeft alleen door dit geschrift reeds die aanspraak verworven.
Doch het is niet slechts een woord van troost, een woord van opwekking, hetwelk de schrijver tot de schamele gemeente heeft gesproken, - niet slechts een woord van ernstige vermaning vooral tot hen, die eensklaps uit den diepen staat van armoede opgeheven, door verkeerd gebruik te maken van hun vermogen, nog dieper nederstorten in den afgrond; - het is vooral ook een woord van gemoedelijke aansporing tot de rijke lediggangers dezer aarde, die in onnutte verteringen niet slechts hun eigen geluk verwoesten, maar