beschouwd, maar 't is immers ondoenlijk om op katechisaties dieper door te dringen; en de leerlingen in te wijden, in den sfeer der definities van wezen en personen is immers onmogelijk. En toch zal het leerstuk voor hen een fundamentum fideï moeten zijn!
Wat moeten de katechisanten begrijpen van eene woordenschermerij over de twee naturen des Verlossers als deze:
Vr. 25. Gelooft gij niet dat Hij (Christus) ook mensch is geworden?
Antw. Ja ik, want Hij is ontvangen van den H. Geest, en geboren uit de maagd Maria.
Vr. 26. Is dan zijne Godheid veranderd in de menschheid?
Antw. Neen, want de Godheid is onveranderlijk.
Vr. 27. Hoe is hij dan mensch geworden?
Antw. Door aanneming der menschheid in eenigheid zijns persoons.
Ref. laat de teksten door Ds. B. hierbij gesleept onaangeroerd, en vraagt in gemoede aan ieder verstandig mensch, of eene katechisatie waar zulke wartaal wordt gedebiteerd met eenige mogelijkheid vrucht kan dragen.
Curieus, maar treurig is ook het volgende staaltjen van Blankhart's onderwijstrant:
Vr. 33. In welke natuur heeft Hij (Chr.) dit geleden?
Antw. Alleen in zijne menschelijke natuur, dat is: in zijne ziel en ligchaam.
Matth. XXVI: 28 en 1 Petr. II: 24 moeten de waarheid van dit antwoord bewijzen, waaruit de zonderlinge conclusie kan worden getrokken, dat zoo men zich Christus maar kan voorstellen zonder ziel en ligchaam, men zich ook een juist denkbeeld van zijne goddelijke natuur kan vormen.
Vr. 34. Wat heeft dan zijne godheid hiertoe gedaan?
Antw. Zijne godheid heeft door hare kracht de aangenomene menschheid alzoo gesterkt, dat zij den last des toorn(?) Gods tegen de zonden heeft kunnen verdragen, en ons daarvan verlossen?
Wie zal nu ontkennen, dat dit klinklare onzin is: Christus godheid de menschheid sterkende, opdat deze den last van den toorn Gods zou kunnen verdragen - wie het begrijpen kan begrijpe het, en make ons met een bekend, op welk succes er te rekenen valt, wanneer men zulk een non-