vele ongelukken en rampen te betreuren waren, en wij schreven het veronachtzamen van deze en dergelijke raadgevingen dan ook alleen toe, aan de meerdere of mindere onkunde, of wel aan den soms overdreven godsdienstijver der meeste zeelieden, die een onbeperkten eerbied voor zoogenaamde geheimen en wonderen der natuur koesteren, en niets willen weten van het doordringen in die geheimen of het opsporen daarvan, om zich tegen hunne uitwerkselen te beschermen, of ook, om ze tot voordeel en ten algemeenen nutte aan te wenden!
Wij behoeven hier slechts te herinneren aan het vooroordeel tegen bliksem-afleiders, de inenting der koepokken, enz., waarmede nog zoo vele domme menschen behebt zijn, die aanspraak willen maken op den naam van beschaafd. En gelijk dit nu geldt van menschen uit het dagelijksch leven, zoo zijn deze en dergelijke vooroordeelen ook van toepassing op een groot gedeelte onzer zeelieden, die even als de onbeschaafde landbouwers, niets willen weten van de bemoeijingen die wetenschappelijke en echt practische mannen in het werk gesteld hebben, en waaraan zij zich nog blijven wijden. Of is het niet treurig, als men verneemt dat er zeelieden zijn die den spot drijven met het werk van de commissie tot opsporing van de verschijnselen op den Oceaan, dat er zijn die den draak steken met ‘wetten der orkanen’ enz.? Wij houden ons echter overtuigd, dat het getal derzulken met de jaren, meer en meer zal afnemen, vooral nu men van den zeeman meer theoretische kennis vordert dan vroeger, toen de zeevaartkunde op nog veel lageren trap stond. Gedurende de laatste jaren heeft men inzonderheid veel gedaan om de wetenschappen aan de zeevaartkunde dienstbaar te maken, en hieraan is het toe te schrijven, dat er zoo vele ferme geschriften zijn uitgegeven, die een aangenaam licht verspreiden over veel, wat langen tijd duister en onverklaarbaar geweest is. Mannen als Dove, Maury, Piddington en von Graefe, hebben ons daarvan de bewijzen geleverd. Van den laatsten hebben wij vóór ons liggen, het werkje, waarvan wij boven den titel afschreven, en dat door den heer Meezenbroek in onze taal is overgebragt; wij vertrouwen te regt dat het den jongen zeelieden ter koopvaardij eene goede handleiding zijn zal om daarna, grootere en uitvoerige werken