paar collega's woonde Ds. Douwes, de moedige bestrijder van Prof. Scholten, dien gigant onder onze theologen, ze bij. Wij kwalificeren den predikant van Leens aldus, om aan te toonen, dat de Ned. Herv. Kerk op de conferentie waardiglijk was vertegenwoordigd.
Met zeer aangename herinneringen aan hetgeen hij had bijgewoond, kwam Ds. D. uit Emden terug, en het geschrift, dat wij thans aankondigen, moge niet alleen gelden als een bewijs van zijne dankbaarheid voor het genotene, maar ook als een blijk, dat hij niet zonder vrucht heeft deel genomen aan de conferentie.
Het geschrift is opgedragen aan de Duitsche predikanten Neuenhaus, Viëtor en Stähelin, en bevat behalve de inleiding, eene schets der kerkhervorming in Oost-Friesland van Ds. Douwe's hand. Het onderwerp, zoo belangrijk wegens den band die vroeger tusschen onze vaderlandsche hervormden en die van Oostfriesland bestond, is op uitstekende wijze behandeld, zoo compleet als in een zeer klein bestek mogelijk is. Ieder zal deze schets met genoegen en met vrucht lezen, en wij verheugen ons, dat dus ten aanschouwe der Duitsche broeders, de eer van de Nederlandsche beoefenaars der kerkgeschiedenis is opgehouden.
Een tweede hoofdstuk beschrijft den dag welke aan de conferentie vooraf ging en de plegtige opening der eerwaarde vergadering; het behelst verder eene vertaling van de daarna door Ds. Viëtor van Emden gehouden voorlezing over onzen landgenoot Menso Alting.
Het derde hoofdstuk bevat eene zaakrijke vermelding van het verhandelde gedurende de drie zittingen dier conferentie, en de overzetting van eene verhandeling bij de derde zitting gehouden door den licentiaat Stähelin, predikant te Rheinfelden in Zwitserland, over de eigenaardigheden der Hervormde Kerk.
In het vierde en laatste hoofdstuk vinden wij de laatste handelingen der conferentie vermeld, en daarbij eene preek geschetst van den bekenden kanselredenaar Mallet van Bremen.
Ziedaar, lezer, den inhoud van Ds. Douwe's geschrift; zoo door zijn werk, als door zijne vertaling van de verhandelingen der Duitsche redenaars, heeft hij aanspraak op onze dank-