aangrijpen, als wij niet bij tijds komen. Voort, beest! voort!’
‘Helaas! goed, gewillig beest! Gij verstaat hem niet, die thans tot u spreekt uit den vollen angst van zijn hart. Slechts weet gij, dat uw vriendelijke meester op uwen rug zit; daarom wilt gij voortsnellen, tot dat de krachten u ontzinken. Dappere, moedige Widderin! denk aan uwe voorvaderen, denk aan den grooten dag, toen uw vader Arcturus voorwaarts stoof en als de wind voorbij suisde, te midden van de verbaasde menigte toeschouwers, en toen eenige dagen later door geheel Engeland de tijding liep: De Arcturus heeft het gewonnen van den Derby. Denk aan den tijd, toen uwe grootmoeder den Sheik Abdullah droeg en in een wervelwind van zand in de woestijn met hem voortrende, de verschrikte karavaan na! Ach! gij weet niets van deze dingen. En toch, God lof! uwe vaart vertraagt niet. Wij zijn nu niet ver meer af, mijn moedig beest. Wij zullen nu haast ons lot kennen. En toch duurt het nog veel te lang. Voort, beest! voort!’
‘Wederom is hij in het bosch en rijdt hij voort langs het diepe, zandige pad, te midden van het varenkruid. Hij hoort het klateren der rivier en weet, dat nu het einde van zijnen togt nadert.’
‘Drink nu niet, goede Widderin! Over een uur kunt gij een emmer vol champagne krijgen, als gij wilt, maar buig nu uwen nek niet naar het frissche, klaterende water. Fladder en plas door het water, maar drink niet. Ginds, twintig schreden hooger op den oever, ginds bij dien kersenboom kunnen wij het huis zien. Dan weet ik mijn lot. Voort, in Gods naam, voort, beest! voort!’
‘En het huis is in 't gezigt, en een wilde kreet van dankbaarheid en onuitsprekelijke vreugde ontsnapt aan zijne borst. Nog ligt daar het huis, te midden van den liefelijken omtrek, even vredig als altijd, en daar bij de volière staat eene bevallige, witte gedaante. Het was Alice, onbewust van het vreeselijk gevaar, dat haar dreigt.’ -
Op deze wijze voortgaande, zouden we nog meer bewijzen kunnen aanvoeren, zoowel van den boeijenden stijl, waarin