Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1861
(1861)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Mengelwerk.Vijf brieven van Bilderdijk.De uitgave mijner Nadere Bijdrage tot de Lijst van Bilderdijks Werken, in de Letteroeff. van Mei des vorigen jaars heeft ten gevolge gehad, dat van meer dan ééne zijde mij belangrijke stukken werden medegedeeld, van 's Dichters hand afkomstig of hem betreffende. Daaronder ontving ik het onderstaande vijftal brieven. Als gerigt aan eene behuwdzuster en eene behuwdmoeder, kunnen zij meer strekken om ons in het familieleven van den Schrijver in te leiden, dan zulks met de tot hiertoe uitgegevene het geval is. De weinige bijgevoegde aanteekeningen zijn van mij afkomstig. Rott. Nov. 1860. Dr. a. de jager. | |
I.Waarde Zuster! Het is gelijk UE. meldt, mijne Ega is uitgerekend en kan ieder dag bevallen. Ook willen we gaarne onze Louise wederom voor een poosje aan uwe zorg toevertrouwen, edoch mijne vrouw is ditmaal zeer bevreesd voor den kraam en wenscht de kleine bij zich te houden tot zij ten minste wederom wat aan de beter hand zal zijn en 't gevaar te boven. Zie daar waarom ik niet wel aan uw vriendelijk voorstel voldoen kan, en ik twijfel niet of UE. zult dit wettigen, ten minste daarin wel willen berusten. Het kind is voor 't overige altijd tot uw dienst: ik vertrouw dat Gij hiervan verzekerd zijt. Groet Uw Echtgenoot en Nicht van Onna hartelijk van ons en geloof mij oprechtelijk, Waarde Zuster, 's Gravenhage, 21 Aug. 1791. Uw beminnenden Broeder, bilderdijk. | |
[pagina 2]
| |
P.S. Verschoon 't slechte schrift om de haast.
Madame,
Keizersgracht bij de
| |
II.Lieve Zuster! Ik zou dezen brief met uitdrukkingen van dankbaarheid en liefde geheel en al moeten vervullen, wilde ik U eenigzins mijne gevoeligheid afschetsen voor 't zoet, het dierbaar bewijs uwer liefde en oprechte deelneming in mijn lot, dat me uwe lieve letteren, zoo wel als al wat ge voor mij doet, kenteekenen. Ge hebt dan mijne lieve LouiseGa naar voetnoot(2) bij U! Ge wilt haar als uw kind aanmerken! Haar ter Moeder strekken! ô Hoe dankt U mijn vaderlijk hart dat zoo over haar hangt, en haar echter zoo blij- en zoo vrijmoedig aan U overgeeft! Bij U zal zij niet verdrukt worden; geen slachtoffer van ongelukkige luimen worden, niet in ledigheid en werkeloosheid tot verkeerden eigenzin, logen en zelfverveling vervallen! Gij, uw Egâ, gij zult oog en hart over haar wakende houden! God schenke U beiden al de zoetheid van zulk eene weldaad! Ik toch, noch het kind zelve kan ze nooit op deze aarde (wat ons de Algoede ook voor uitkomst geve) vergelden. - Maar ik word week en moet de pen nederleggen. Och mocht | |
[pagina 3]
| |
ik 't kind nogmaals aan mijn boezem drukken, en die haar zoo weldoen, nevens haar! Lieve Zuster, gij gevoelt mijne gevoelens! maar laat uwe liefde niet te verr' loopen als gij aan mij denkt. Ook dit is een kwaad. Uw plaats van Matth. V:10 is verkwikkend, als men ze toepassen mag. Maar wat heeft het in, vervolgd te worden om de gerechtigheid! 't Schijnt groot in het oog van den Christen, als men om een brave en plichtmatige daad, van de menschen in 't onheil gestort wordt; maar schoon dit er de schijn van hebbe, het is toch nog het vervolgd worden om de gerechtigheid niet. 't Is somtijds een loutere bezoeking, een straf van God, voor andere, voor vroegere ongerechtigheden; somtijds zelfs voor de menschelijke beweeggronden van die rechte en plichtlijke daad. En zou de Heiland dan dit, zoo zaligend, zoo volstrekt zaligend noemen? Neen, mijne Waarde, 't is den ter zaligheid uitverkorene tot zaligheid, maar den verworpenen, niet; en ook dezen kan 't overkomen. - God-alleen weet, wie waarlijk om de gerechtigheid vervolgd worden; dat is, uit hoofde van de waarachtige, eenige, en in 't hart alleen bepalende godvrucht en godsliefde, welke de gerechtigheid is, die het Euangelie dus noemt: en Hij, de Algoede, zij mij, zij ons allen, genadig! Zelfgevlei, lieve Zuster, is zelfbedrog, is niet uit God, en bidden wij, dat Hij mijne daad, dat Hij mijn lijden daaruit ontstaan, genadig aan mijn hart heilige, maar passen wij geene onderstellende beloften ooit op ons toe, als of wij of zelve aan 't onderstelde voldaan hadden of in dat geval geplaatst waren. Vergeef mij dien uitstap; maar het doet mij te veel aan, als ik illusien van dien aart verneme. Zij zijn hedendaags zoo algemeen. Edoch, oordeel zelve! Sommige plaatsen bekruipen ons echter (want dus noem ik dat.) Maar ook velen zijn allerverkwikkendst. Ik sla genoegzaam den bijbel niet op, of vind zulke. Wij gebruiken in onze kerk het Bremensch Gezangboek, bestaande in een keus van psalmen en verscheiden meest zeer goede liederen. Ik heb nog geen gezang aangetroffen, dat mij niet door zijn bijzonderen nadruk omtrent mijn gesteltenis, hooglijk bemoedigde en verkwikte. Wij hebben hier ééne gereformeerde kerk (niet meer); en zeer klein, maar voor de gemeente nog veel te groot. - De | |
[pagina 4]
| |
overigen zijn bij de Lutherschen in gebruik of (want er zijn er al te veel en daaronder zeer schoone oude gebouwen) vervallen en storten in. De Luthersche predikanten preêken met een oud-Spaansche kraag. Zoo dragen ook de Raadsheeren (bij ons Schepens) met een wonderlijk slag van korten zwarten tabbard, prachtig, maar gantsch niet welstandig versierd. Nog een woord (daar mij iets invalt) van 't vorige. 't Woord gerechtigheid drukt in onze taal het recht, rechtmatig handelen. en die daad in 't afgetrokkene, uit: ook een samenhang van zulke daden, en dit laatste is (geloof ik) wel de uiterste beteekenis. Maar het Grieksche woord, door de Onzen met gerechtigheid vertaald, zou eigenlijk zijn (als ik dit woord nu ophalen mag) gerechtzaamheid: dat is (zoo als lijdzaamheid, deugdzaamheid, vreedzaamheid enz.) eene doorgaande gesteltenis van 't gemoed overeenkomstig 't gerechtige of rechtaartige: en dus drukt het de gesteltenis uit die uit de recht-vaardigmaking voorvloeit, of deze onderstelt. Gij begrijpt mij, hoop ik; en de aanmerking kan U meer te pas komen. Drijf den spot vrij met mijn zwarten, afzichtelijken kop. Gij weet niet, hoe veel Groningsche Dames mijn silhouette hebben moeten hebben. En Zusjen-lief, hoe weinig ik ook beloove, ik interesseer de sexe nog al. Hier word ik ook vrij wat aan die zijde gefêteert, en men betwist mij malkander somwijlen voor den eenen of anderen middag. Zeker, ce n'est pas pour l'amour de mes beaux yeux, zoo men in 't fransch zegt; noch ook om mijn diep over 't hoofd zittende pruik. Maar wil ik 't U eens uitleggen? - Durf ik? - Welaan dan! Omdat ik de Dames op zekeren afstand hou, en dit dadelijk gevoelen doe. Dat is vreemd in dezen tijd, en wekt opmerking, en daardoor interesseert het. Voor dezen deden de vrouwen dat ons; maar daartoe is men thands te galant geworden. Ook, recht uit gezegd, betaamt het den man, wien (zoo dan al geen heerschappij, want op dat woord heb ik 't ook juist niet zeer) zekerlijk het bewind over de wareld gegeven is, bij alle minzaamheid die hem eigen of door hem aangenomen moge zijn, als hij met een vrouw is, voor haar waakzaam te zijn tegen al wat de gehechtheid aan plichten verzwakken kan. Met één woord, hem betaamt (gij begrijpt wel dat ik 't mij niet toeëigene, daar is mijn zwak | |
[pagina 5]
| |
hart en verward hoofd te groot eene wederspraak meê) het oog, 't geen ik Adelhilde in de Bloempjens heb willen doen aanduiden, maar aldaar met een verliefd penceel geschilderd is, waar echter de grondschets, volgens mij, in de waarheid is. Ik schreef u, uit Embden van den varkenssnuit van vader CatsGa naar voetnoot(1), (de varianten moet Feith in zijne uitgaven hebben); maar hoe was ik 's morgens verwonderd, bij 't daglicht op den muur eene inscriptie te lezen van dezen inhoud: ‘qui veut voiager en Allemagne’ - maar ik heb het in mijne Ellendige WaarnemingenGa naar voetnoot(2) (of Buitenlandsche Opmerkingen, zoo gij 't verkiest) opgeschreven, en zal u een blaadtjen daarvan insluiten, waar 't op staat. Bij gelegenheid verzoek ik 't terug; want, bedenk, mijn geheele reisboek zou geschonden zijn: en wat jammer, daar 't zoo interessant is! Maar het hield mij bezig in oogenblikken van ongeschiktheid tot alle verrichting. De Julie van Rousseau, Zuster? - Gij denkt er wel om; de man heeft zelf in een van zijn werkjens gezegd, dat zoo een meisjen 't boek of een bladzijde daarvan leest, zij verloren is. En ik twijfel of hij 't zelfs niet tot waarschouwing in de Voorreden van dat boek zegt. En zal dat nu een volmaakt model van zedenkunde opleveren? Ja, zedenkunde! Maar van wat aart? als die van verscheiden Fantastiquen geweest is, die van zuiverheid van ziel spraken, terwijl zij de ongebondenheid deden oefenen. De verbeelding bederven, 't verstand bedwelmen, 't hart ongeneeslijk kwetsen en het een verëttering voorbereiden, die (verhoedt Gods tusschenkomst het niet) in een volslagen dadelijken en lijdelijken gruwelstaat losbarsten moet; zie daar wat dit stuk moet uitwerken. Ik gaf een meisjen veel liever de Lettres persanes van Montesquieu in de hand, dan dit boek vol van schoonen onzin, van harmonieerende wanspraak, en van als deugden opgesierde waarlijk God- en de natuur onteerende gevoelens. - Maar is 't der moeite waard, vraagt gij, het met een Woordenboek in de hand te lezen? Ja, 't is het. Het boezemt belang in en verbindt; maar echter wat zult ge er aan gehad hebben? | |
[pagina 6]
| |
Gij moogt wel voor de Medische faculteit in de bresse springen. De Fransche Emigrés die hier in aantal zijn, en waaronder veel zieken, maken wij genoegzaam tegen wil en dank tot Medicus. Ik weet niet, wat geest ze naar mij toezendt, maar of ik wil of niet, ik moet pols voelen en Recepten schrijven. Nu, ik zal hen niet om hals brengen, dat is zeker. Maar als zij van zelfs ook niet genezen, dan zal ik er niet veel aan doen. Eén van mijne patienten (gij begrijpt toch wel, dat het alle pro deo klanten zijn?) en dat wel een Procureur generaal van Lorraine, had ik onlangs een purgatie voorgeschreven, om daar om 't uur een kleine theekop van te nemen tot drie toe, zoo er eerder geen werking van kwam. De drank moest na 2 en 4 dagen nog eens gebruikt worden. Maar mijn goede Confrère neemt alles in eens, gaat 49 en een half maal ter selle, wordt vijfmaal flaauw en blijft halfdood van afmatting en uitputting. Daar, dacht ik, ligt mijn Medicinale reputatie; maar neen, er waren lieden bij mijn voorschrijven van de dosis tegenwoordig geweest, en ik kreeg geen schuld. Ik moest weêr wat ordonneeren; en wijl de man toch beter daar onder wierd, had ik een merveille gedaan. Zie, zoo gaat het met de menschen. Gisteren kwam mij een vreemde Graaf consuleren, waar N.B. de ziel zit? - Sommigen vertellen dat ik alle dingen weet; en de hemel weet of men eerstdaags niet bij mij komt om gestolen zaken weder recht te wijzen; want van nu af ben ik reeds meer dan een halve toovenaar. Ach, Zuster, wat is de wareld toch zot. En hoe licht is 't, zich met bedrog te verrijken als men slechts laag genoeg daar toe gevoelt: - misschien mag ik er bijvoegen, hoe zwaar daar tegen, 't noodige te vinden, als men 't aan geen verschalkingen of bedrog, aan geen blind ascendant dat men op sommige lieden heeft, en aan niets, dat onwaardig aan ons character is, verschuldigd wil zijn. - Ik wacht nu op 't schrijven van den Prins. Bezwaarde 't het briefport niet te veel, ik zou de Copie van mijn' brief aan Hem hier bijvoegen. Eer ik zijn andwoord heb, kan ik niet besluiten. Buitenlandsche omstandigheden loopen mijne eerste plans tegen; en men kan mij thans in D. niet wel ontfangen; en, kom ik er onbekend, zoo is de weg tot 't geen ik zocht niet zoo wel te openen. Licht, dat ik naar Engeland moet! Hoe 't zij, ik verlang naar uitsluitsel. | |
[pagina 7]
| |
Thans zou ik U gaarne nog iets van Hamburg verhalen, maar de tijd begint mij te ontschieten, doordien ik nog aan de Gravinne van Schulenburg (Deensche Dame) eenen ampelen brief over de Monaden moet schrijven. Ik ontmoet aan Haar huis veel vriendelijkheid, en zij is een vrouw van verdienste. Haar gemaal is Oud-Envoyé van het Hof van Denemarken en woont thands hier. - Er zijn hier 20000 à 30000 Fransche en Hollandsche uitgewekenen, oordeel of het hier vol moet zijn! Ik heb met den vorigen post een brief tot Amsterdam moeten doen franqueeren, en men brengt mij daarvoor 38 schellingen in Rekening. Ik hou dus mijne Ellendige Waarnemingen t' huis, want zij zijn geen 38 duiten waard. Maar zie hier liever de inscriptie, zoo ik ze gevonden heb! ‘Pour voiager en Allemagne il faut avoir beaucoup d'argent, un tempérament fort, de la patience extraordinaire, et point de délicatesse.’ Veel geld, weet gij, heb ik niet; mijn gestel is vrij zwak en aandoenlijk; het geduld is mijn fort niet en ik val vrij vies en gemaklijk. En oordeel derhalve hoe mij 't reizen ter hand staat. Er was met een andere hand onder geschreven: ‘Allez en Hollande, c'est là qu'on écorche les gens.’ Ja, in Embden (zuchtte ik) kan men 't ook wel, terwijl ik den Hospes betaalde. Maar laat, Lieve Zuster! 't geen ik daar gemeld heb, u niet weêrhouden mij dikwijls en hoe meer zoo liever te schrijven. 't Port van een brief op zich zelfs is niet duur; maar 't minst dat er in zit, als men franqueeren moet, moet als wissels betaald worden naar een hoogen tax. Misschien doet het franqueeren, aanteekenen en recif geven, dit. Hoe 't zij, veiligst de papieren hier gehouden tot ik volkomen onderricht ben. Hoe hoog in Holland het port zij, weet ik niet. Vaarwel, lieve Zuster, verzeker uwen Ega van mijne oprechte liefde en teederheid en groet Nicht. Ik ben steeds met geheel mijn hart
Uw beminnende Broeder,
Hamburg, den 9 Junij 1795. | |
[pagina 8]
| |
III.Den 22 Augs. (1795). Lieve enz............Mijn hart dringt mij, om U te schrijven, maar wat ik U schrijven zal, weet ik niet. Van mijn verblijf U veel te verhalen, zou een eindeloos werk zijn. En wat anders blijft mij over, daar ik in zoo veel tijds geen taal of teeken van U gehad heb, en de brieven mijner vrouw hoe langer hoe wonderlijker worden? Ei lieve, schrijf mij toch ietwes! Ik smeek het U. Schrijf mij Uwlieder welzijn en dat van mijn dierbaar kind, 't geen gij weldoet. En kunt ge, voeg er bij, dat mijn vrouw en zoontjen wel zijn. Vertroost mij hiermede, niet als in onze betrekking staande, maar uit menschelijk en christlijk mededoogen. Nogmaals, ik smeek het U. Kon ik met twintig, ja al ware 't met driehonderd woorden, U mijn tegenwoordige levenswijs afschetsen, ik deed het; want, alles is hier zoo vreemd en zonderling voor een Hollander, dat het verbazing geeft. Zeker zoudt gij mij, bij een onvoorzien ontmoeten, niet herkennen, gekleed en toegerust als ik ben. En ge moest mij dan op zijn Engelsch zien zitten eeten! - Helaas! ik kan op die wijze nog vorst van een Horde Tartaren worden, als ik mij zoo naar alles leer voegen. - Ondertusschen, 't is hier net als overal: alleen weet men hier mijn' naam goed uit te spreken. In Hamburg noemden de Fransche Emigrés mij, Belvedére, en de Hamburgers: Belderbeck, maar de Engelschman zegt, rechtschapen, B - k. Ook hier is mijn naam en mijn historie mij vooruit gevlogen, en de geheele wareld kent mij; en men schrijft mij zoo veel wijsheid, kundigheden en bekwaamheden toe, dat ieder die wat weet, mij benijdt, en die niets weet, mij voor een voorwerp van halve adoratie, en niet van hulp of meêlijden, neemt. Heel fraai, zoo men niet noodig had te eeten, en verders aan 't achtergelaten deel van ons-zelven te denken. - Van mijne ontmoetingen, verblijf etc. in Hamptoncourt zal ik U niet melden, dan alleen dat ik ziek van aandoening ben. Ach! hadt ge 't goede hart van den ouden Pr. gezien, en de tranen zien rollen, die ik gezien en gevoeld heb! - Ik heb daar ook den Koning en de Koninglijke familie gezien, die er ontbijten kwam. Allerminzaamst en gespraakzaamst. Een ander had mooglijk daar partij van | |
[pagina 9]
| |
getrokken; maar ben ik in staat om aan mij-zelf te denken, als ik een voorwerp zie, dat mij aandoet? En zoo lang het lot van mijn vaderland onbeslist is, kan ik aan een etablissement in een vreemd land denken? Heb ik er niet te veel bloed, en te veel goed in laten zitten, om er zoo van af te stappen? - Ware 't eenmaal gered naar mijn wenschen, ja, dan zou mijn hart gerust ademhalen, en de Engelsche grond mij misschien de aangenaamste in Europa zijn. De voortreffelijkheden van het land zijn onbeschrijflijk; Londen, een onbegrijplijke wareld, waar in, en in wiens overvloed, men zich verliest. 't Volk braaf, eerlijk, werkzaam van geest en lichaam, en (hetgeen ik mij gants anders had voorgesteld) minzaam en gedienstig. Het is waar, dat ik thands van de Hamburger buffels kome, en 't onderscheid dus noodwendig toevalt; maar echter is 't in de daad zoo. Getrouwheid en Liefde voor Vorst en Constitutie maakt het heerschende in hun character uit; natuurlijker wijs, dat dit mij in een gunstig licht bij hen stelt; maar al wie ik op straat, of in een of ander dorp ontmoet, kent mij toch niet; en, ik heb mij van elks gedienstigheid evenzeer te bedanken. - Wat maakt men elkander in Holland dan wijs? Binnen kort moet ik weêr over zee. - Ik ben er immers de man wel naar, om zoo te zwerven, niet waar? En echter het moet. Ik verlaat de goede zaak niet, zoo lang God ze niet verlaat. Ieder dag bevestigt mij door zijn gebeurtenissen in mijne verzekerde hoop en verwachting op een aanstaande omkeering over heel de wareld. Wij zijn in de voorbereidsels (dit 's zeker) en mooglijk dat er nog ijslijke dagen te wachten zijn eer die dag koomt aanbreken. Maar hetzij dit gebeure, 't zij alles voortaan ongevoeliger wijze samenloope, de tijd kan niet verr' meer zijn; of (ik moet het zeggen) ons geheel Protestants Systema begint een valsch aanzien te krijgen. En zelfs weet ik dan den loop der tijden en zaken in 't geheel niet meer te vereffenen. - Lieve - onderhoudt ge de kleine Louise wel eens van die heuchlijke en geduchte toekomst? o laat het niet na, indien ge mij liefhebt. Het lieve kind toch, zal dien dag, (hetzij met, hetzij na ons) beleven! God geve 't! Hoe staat het toch met Ibn Doreid (den Arabischen dichter), wiens Elegie door mij nagevolgd en met aanteekeningen verrijkt, | |
[pagina 10]
| |
bij d'Agé in de Hage gedrukt wierd? Sints geruimen tijd vernam ik, dat de man in het spinhuis aldaar zit. Maar is hier de druk meê geschorst of afgebroken? Dat men dan toch voor het manuscript zorge! Ik bid u, laat u daar eenigzins aan gelegen zijn, en schrijf er eens over aan den Heer G. Outhuys, Th. St. te Leijden, van wien ik ook in zoo lang geene narichten heb. Immers is die brave Jongen nog dezelfde? Ik had U nog meer te vragen omtrent mijne achtergelaten MSS., maar voor ditmaal genoeg. 't Zijn harsenkindertjens, is 't dus wonder zoo men er eenig zwak voor heeft? Ik vrees dat ze verstrooid en wegraken zullen. Indien ik U met de bewaring mocht lastig vallen, of slechts met de inventariseering! Maar ik wacht vooraf een lettertjen, dat mij van uw hart en voortdurende liefde verzekert. Er aan te twijfelen, is geen misdaad of verongelijking. Nooit heb ik ze verbeurd, maar God weet, wat in de verwarring van zaken, waarin ik het land verliet, de schijn misschien tegen mij op heeft kunnen werpen, en waarin ik zelfs niet meer dan den blooten naam kan hebben. Vaarwel! Groet wie U en mij waard zijn, en bewaar mij uw liefde. Vaarwel andermaal!
A Madame
| |
IV.Lieve Mama! Uit vreze dat Gy op 't hooren van het ongeluk hier ter stede in dezen namiddag voorgevallen in ongerustheid mocht zijn, schrijf ik U kortlijk dat wy door Gods genadige bewaring wel zijn gebleven en weinig schade geleden hebben. Onze groet hierby, in vliegende haast! Leyden, 12 Jan. 1807. De Uwe
Madame
| |
[pagina 11]
| |
V.Lieve Mama!
Zeer ziek geweest zijnde, ben ik van uwe aanwezigheid hier wellicht niet onkundig geweest, doch zonder daaraan te denken. Heden word ik daar aan herinnerd, en het spijt my, U nog geenen blijk van mijne hartelijkheid te hebben mogen betoonen. Daar ik nog niet in staat ben uit te gaan, kan ik niet anders dan U verzoeken om morgen ons gewoon middagmaal vriendelijk met ons te komen deelen. Doe ons dat genoegen, en wijt ons de fataliteit niet, die my belet heeft den pligt by u te komen afleggen, dien Gy recht hadt van my te wachten. Met het welmeenendste hart teeken ik Uw Dw. bilderdijk. Saturdag namiddag
Madame
|
|