| |
De tonijn-visscherij. (Een Siciliaansch levensbeeld.)
De phantasie, de dagbladen, de harten en gesprekken van Europa, houden zich reeds maanden lang bezig met de daden, het lijden en de lotgevallen van Sicilië, dat aan de zuidelijke punt van Europa, met zijne palmen en rotsen, olijven en graanvelden als eene noordelijke voorpost der tropische gewesten uit de blaauwe wateren der Middellandsche zee uitsteekt. Van hieraf gezien, is het eene ontzagchelijke massa
| |
| |
van ruwe phantastische rotsblokken, wier kruinen zich hemelhoog verheffen. Uitwendig, is het moeijelijk te gissen dat deze geweldige rotsen, de vruchtbaarste vlakten en dalen verbergen, rijk aan koorn, olie en wijn, nog rijker aan vreeselijke vervloekingen, aan gevangenissen vol geraamten en stervenden, in wier vleesch de zware ijzeren ketens diep ingegroefd zijn. Dit hebben de togtgenooten van garibaldi gezien, toen zij de gevangenissen openbraken. De bevrijder is gekomen, maar helaas niet voor die ontelbare duizenden die reeds aan den Moloch zijn geofferd geworden! - Doch wij kunnen weinig of niets van de schouwplaats van den laatsten bevrijdings-oorlog mededeelen, daar slechts logenachtige en elkander tegensprekende berigten van de zonnige kusten komen, wier bewoners hun jaarlijksch moordfeest vierden, om weder een jaar te kunnen leven. De ‘koornschuren van Rome,’ gelijk het oude Sicilië of Trinacria heette en was, kan nu niet half zooveel menschen voeden als vóór duizend jaren. En deze helft zou welligt ook nu nog gemist moeten worden, wanneer niet de jaarlijksche oogst uit de zee, weder goed maakte wat de Bourbonsche heerschappij, politie-mannen en priesters, tot diep in den bodem onvruchtbaar gemaakt hebben door vervloekingen, bijgeloof, bespiedingen, listen en lagen van allerlei soort.
Waar de tropische zon nog vruchtbaar werkt op Sicilië, dáár bloeijen en rijpen het geheele jaar door, de oranje-appelen en olijven, en de vijgen en druiven bedekken de heuvels dikwijls tot aan de zee. Tusschen de wijnbergen groeit koorn, dat zeer goed brood, maar niet meer toereikend levert. Rots-hellingen en verbazende steenmassa's zijn bedekt met Indische vijgen, eene phantastische reusachtige soort cactus met enorme bladeren en perzik-achtige vruchten, waarvan de arme Siciliaan dikwijls maanden lang moet leven, daar hij het brood slechts als eene versnapering kan eten. Voor het vee wast er niets, hoogstens zoeken eenige geiten een karig voedsel uit de rotskloven en leveren de benoodigde melk. Rundvee, wordt grootendeels van gedroogde bladeren der Indische vijg en Turksche tarwe gevoederd en geeft den rijken slechts een mager en erbarmelijk vleesch. Op de vleeschmarkt van Palermo worden er geheele hoopen van tuinslakken en een soort polypen verkocht. Boonen eet men
| |
| |
er raauw. In den winter komt er zeer duur kalfsvleesch uit Napels. Arme lieden moeten zich jaar uit, jaar in, met de vruchten van den cactus, maccaroni, raauwe boonen en verschillende wortelen behelpen. Vleesch kunnen zij zelden betalen, hoogstens visch.
De hoofd-oogst onder de bewoners van de toenmalige ‘koornschuren van Rome,’ ten minste van de kustbewoners is daarom de visscherij. En hier is dus niets eigenaardigers dan het jaarlijksche moordfeest, waartoe de tonijn of de tonijn-vischvangst aanleiding geeft. De tonijn door linnaeus ‘scomber thynnus’ genoemd, is een in troepen zwemmende roofvisch, die dikwijls 5-7 voet lang wordt. Van April af komen zij in groote scholen uit den Atlantischen Oceaan door de Straat van Gibraltar en trekken langs de kusten heen, waar zij sardynen, ansjovis en zeegewassen tot hunne voeding vinden en onderweg aan de Sardinische stranden gevangen worden, tot dat zij in de Straat van Messina door de Scylla en Charybdis verontrust, langs de kusten van Sicilië heen in rustiger water, dat zij liever hebben, den weg naar hunne zomerverblijven in de Zwarte zee vervolgen. Op dezen omweg nu geraken zij in de ‘kamers des doods,’ die men voor hun vervaardigd heeft, om onder de steken en stooten van jubelende, bloedgierige, dweepzieke menschen te sterven, en den Sicilianen te voeden met hun vleesch, dat veel op kalfsvleesch gelijkt.
Reeds maanden te voren waren honderde van menschen bezig om de ‘kamers des doods’ met de behoorlijke voorkamers in orde te brengen. Deze bestaan uit verbazend groote netten, die tot vier wanden worden aaneengesloten en zelfs een bodem hebben. Deze netten worden door de bewoners vervaardigd uit sparto of Spaansch zeegras, en Napelsche hennep tot op 1500 voet lengte, 500 voet breedte en 50-100 voet diepte, en wel de draden of touwen daartoe onmiddelijk in Palermo, terwijl ze tot netwerk in Solanto geweven worden. Solanto is eene met visschershutten bedekte, rotsachtig vooruitspringende landtong met een kasteel in het midden, dat door den tegenwoordigen eigenaar der Tonnara of tonijn-visscherij bewoond wordt.
Het verheft zich op eene vooruitspringende rots zóó ver, dat men van de balcons de visschen in het heldere water kan zien zwemmen.
| |
| |
Van Maart tot Julij is hier alles in de grootste beweging. De arbeiders krijgen hun bepaald dagloon en daaraan evenredig aandeel van den oogst, voor wier welgelukken zij dien ten gevolge alle hunne krachten inspannen. Met het invallend warme weder, slapen zij open en dikwijls half naakt op het zand der zeekusten en van de aangename lucht beter en warmer gedekt dan wij op onze donzen bedden.
In het begin van April zijn de netten klaar en worden in groote booten met eene behoorlijke menigte groote steenen en kurken gereed gehouden, tot dat het water stil en helder is. Vooral moet de zee van de veelvuldig voorkomende rema's of onderstroomingen bevrijd zijn, dewijl de netten anders niet, gelijk behoort, loodregt kunnen zakken. Eenige wakers moeten onafgebroken in booten, op de zee, op hun buik liggen en de onderste bewegingen van het water gadeslaan, tot dat zij het stil vinden. Nu roept een teeken alle wachtende booten op, die zoo wat ¼ mijl van het strand de netten laten zinken en tot verschillende geslotene kamers vereenigen. Openingen, die uit de eene in de andere voeren, kunnen door het optrekken van eenig netwerk van boven gesloten worden. Dit geschiedt, om de visschen uit de eene in de andere kamer te laten, achter hen te sluiten en de eerste, voor nieuwe aankomelingen weder te openen. Zijn een behoorlijk aantal eindelijk in de ‘leva,’ de laatste der ‘kamers des doods,’ verzameld, zoo wordt de onder dezen aangebragte sterke bodem naar boven getrokken, te gelijk met de gevangenen.
Doch zóó ver zijn wij nog niet. Wanneer de netten in behoorlijke orde gezonken, verdeeld en gesloten zijn, wordt eerst de heilige antonius als bijzondere beschermheilige der visschers (die eens te vergeefs den heidenen predikte, zoodat hij de visschen in de zee aanriep, die dan ook tot hem op het land kwamen, hem aandachtig aanhoorden, en zeer gesticht (!) weder in het water gingen) aangeroepen, en de zegen der kerk over de netten uitgesproken. Een in de kerk gewijde, reusachtige olijftak wordt in het midden der tonnara of van het netwerk bevestigd en een geestelijke, in de boot van den een naar den ander gevaren, om den zegen uit te spreken. Nu is het tijd om te wachten en te waken. Over den openen ingang tot de eerste netkamer liggen de wakers
| |
| |
in hunne booten, onder een beschermend dekkleed op hun buik, tusschenbeide olie op de oppervlakte gietende, om ze helder en rustig te houden en de blaauwe diepte te doorzien, tot dat zij gevangenen aanmelden, den eersten ingang sluiten en de buit van de eene kamer naar de andere laten gaan. Verscheidene dagen lang, worden zij zóó om de drie uren afgelost, voordat ‘de kamer des doods’ behoorlijk gevuld is. Vervolgens wordt het na eene lange rust des te levendiger en woester. Een teeken van de wakers wordt op eens aan de geheele volksmassa gegeven, die zich van verre in een kring op booten, gondels en schepen van allerlei aard bevinden, welk teeken bestaat in eene roode vlag op de torenspits van het kasteel. ‘Bandiera a Solanto!’ (vlag op Solanto) schreeuwt en juicht het nu ver over de zonnige zee en langs het strand, dat de rotsen weergalmen: ‘Bandiera a Solanto!’
De visschers of slagters die tot nu toe van verre wachteden, schieten met woest getier toe. Hunne spiessen of harpoenen flikkeren, even als hunne oogen in de bruine gezigten ter wille van de weddenschap. De booten, schepen, gondels van Palermo en de kustplaatsen vereenigen zich allen in een engen kring. Men schertst en lacht en klimt van de eene boot in de andere. Alles is opgewonden, vol leven en vuur. ‘Tonnara’ is voor de Sicilianen wat voor de Spanjaarden de stierengevechten, voor de Engelschen de ‘derby-dag’ is, waarop wij welligt eerlang terugkomen.
De beweegbare net-bodem in de ‘kamer des doods’ wordt hoe langer hoe hooger opgetrokken. De half naakte, bruine, gespierde slagters staan boven in hunne booten en schreeuwen en zwaaijen met hunne harpoenen als bezetenen. Met opgewonden vreugde zien zij hunne offers in vertwijfeling slaan en plassen en telkens hooger komen. Nu en dan, springen wel eens eenige vliegende visschen er uit, en trachten door de lucht te ontkomen, maar worden door het groote zwemmende amphiteater van toeschouwers gevangen. De netbodem wordt eindelijk 6-8 voet onder de oppervlakte vastgemaakt. Het water daarboven bedekt zich met een wit schuim; zóó vreeselijk plassen en zweepen de gevangenen met hunne staarten. Het witte schuim wordt bloedrood. De helder blaauwe zee rondom, wordt hoe langer hoe meer eene bloedzee. Alles brult, schreeuwt, raast en tiert, en zwaait
| |
| |
hoeden, doeken en vlaggen. Als afzigtelijke duivels steken en stooten de visschers in de booten, blindelings op hunne offers aan en worden menigmaal door de vertwijfelde kracht der sterke visschen in het water getrokken, tot dat twee of drie mannen zich van hem bemagtigen en hem er weder uittrekken. De tonijnen zijn verbazend sterk in het water, inzonderheid in de laatste oogenblikken, als wanneer zij water en bloed, ver en hoog wegspuiten. Aan de lucht, in de boot geworpen, sterven zij zeer spoedig na eenige gevaarlijke slagen, maar niet, zonder hunne moordenaren vooraf met bloed overdekt te hebben, die niet ophouden zoo lang mogelijk met hunne harpoenen te steken en te treffen. En toch wordt dit doelloos moorden en bloedvergieten door een dweepzieken kring van tierende toeschouwers met vreeselijke gebaarden toegejuicht. Een wreed, eigendommelijk jagtbeeld, dat de oogen die daaraan niet gewoon zijn, inderdaad weemoedig aandoet!
De eerste vangst van dit jaar, bestaande uit 16 visschen, werd in Palermo met meer dan 1500 gulden (Holl. court.) betaald. Maar tot op den 29sten Junij, wordt bijna elken dag eene nieuwe vangst gedaan, en niet alleen vóór Solanto (ofschoon de hoofdplaats, wegens de golf en de nabijheid van Palermo) maar ook aan ontelbare kustplaatsen, zoodat arme lieden het pond tonijnvisch niet zelden voor een stuiver kunnen koopen. Zwaardvisschen, die er zich soms ook onder bevinden, worden aan harpoenen in het water aan land getrokken. Hun vleesch moet eene lekkernij zijn, doch vooral de kuit. De St. Pieter- en Paulusdag (29 Junij) is de laatste dag der Siciliaansche tonijnvisch-oogst.
Nn., Sept. 1860.
j.s.
|
|