| |
| |
| |
Stella.
Een Italiaansch verhaal.
I.
Sir john halifax, een Engelsch millionair, is een groot zonderling, maar ook iemand, die teergevoelig, beschroomd en buitengewoon edelmoedig is.
Op zekeren dag een bezoek afleggende in de werkplaats van mariani, de voornaamste schilder van Venetië, viel zijne aandacht op het portret van een Italiaansch meisje van uitnemende schoonheid.
‘Is dit fantazie of naar een levend model genomen?’ vroeg hij met belangstelling aan den kunstenaar.
‘Naar het leven genomen,’ antwoordde deze; ‘het is de beeldtenis der jeugdige en bevallige stella, bij al de schilders in Rome bekend, voor wie zij tevens als model dient. Het is echter nog slechts eene vlugtige schets, welke ik tijdens mijn laatste verblijf aldaar gemaakt heb, maar die ik weldra hoop uit te werken.’
‘Nu!’ hernam sir john, ‘ik koop die schilderij van u, doch onder ééne voorwaarde, namelijk deze: dat gij dezelve dadelijk zult voltooijen en ik ze daarna uit Venetië naar Engeland mag medenemen.’
‘Ik heb u gezegd, sir john, dat ik stella naar het leven wilde schilderen, en zij bevindt zich te Rome.’
‘Laat haar dan van Rome herwaarts komen; de kosten van de reis en uwe uitgaven aan haar neem ik voor mijne rekening.’
‘Niets gemakkelijker dan dat,’ zeide mariani. ‘Stella heeft te Venetië bloedverwanten, die zij gaarne zal willen wederzien. Maar wien zullen wij derwaarts zenden, om haar te ontbieden?’
‘Mijn oude bediende; hij is iemand, die zich in alle opzigten weet te kwijten van eene hem opgedragen taak; zonder stella zal hij dus niet terug keeren.’
En sir halifax riep: ‘william.’
Even als een automaat door het drukken op eene geheime veer, verscheen ook william. Zijn heer gaf hem een brief
| |
| |
van mariani en voegde er eene welvoorziene beurs en eene portefeuille met banknoten bij.
‘Gij moet u oogenblikkelijk naar Rome begeven.’
‘Yes, sir!’
‘Waar zich het jonge meisje bevindt, wier portret gij hier ziet en aan wie deze brief is gerigt.’
‘Yes, sir!’
‘Gij zult haar herwaarts verzellen, maar in geen geval zonder haar terug keeren.’
‘Yes, sir!’
| |
II.
Tien dagen later bevond stella zich in de werkplaats van mariani. En hoedanïg had william den hem opgedragen last volbragt? Daaromtrent liet hij zich niet uit en niemand heeft zulks ooit te weten kunnen komen, daar hij nooit anders sprak dan de twee woorden: ‘Yes, sir!’ Dat hij zich echter van zijne taak goed had gekweten, bleek uit de tegenwoordigheid van het bekoorlijke meisje in des schilders werkplaats.
Toen sir halifax haar in persoon zag, ging zijne bewondering in zinsverrukking over, en zoo lang stella zich bij mariani bevond, verliet hij diens woning niet.
Gedurende haar verblijf te Venetië had stella bij hare nicht teresa, eene bloemenverkoopster, haar intrek genomen. Al de wandelaars te Venetië kenden de schoone teresa; trouwens: hare nette taille, haar eenvoudig kleedje met volans, hare schoentjes met rosetten, haar fraaije halsketting en sierlijk bewerkte oorhangers, haar keurig hoedje, smaakvol met lint en kanten gegarneerd - dit alles was wel in staat de aandacht tot zich te trekken.
Sir john liet door zijn getrouwen william, elken morgen een fraaijen bloemruiker bij stella brengen, dien hij in persoon bij teresa kocht, waarbij zij dikwerf een sterrebloempje voegde - het symbool harer nicht - dat zij dan met eigen hand, door het knoopsgat van den Engelschman stak.
Bovendien had sir john met zijn bediende het volgende gesprek:
‘Voortaan zult gij elken morgen bij teresa een bloemruiker gaan koopen en dien met twintig francs betalen.’
| |
| |
‘Yes, sir!’
‘Met dien ruiker begeeft gij u naar signor mariani.’
‘Yes, sir!’
‘En wacht aldaar, tot stella komt.’
‘Yes, sir!’
‘Waarna gij haar den ruiker uit mijnen naam aanbiedt.’
‘Yes, sir!’
Daar stella ten minste eene maand lang voor den schilder moest zitten, kan men zich gereedelijk voorstellen, welk een aantal bouquetten - schier een geheelen bloemtuin - zij ontving; waarbij men zich kan verzekerd houden, dat de gesprekken van den Engelschman met stella en den schilder niet minder bloemrijk waren. Bovendien hadden zij het voordeel, zich in twee talen verstaanbaar jegens elkander te kunnen uitdrukken, namelijk in het Italiaansch, dat sir john even vlug sprak als het Fransch, en het Fransch, dat stella en signor mariani even goed spraken als hunne moedertaal.
| |
III.
Toen het portret gereed, en wij kunnen er bijvoegen: ook keurig bewerkt was, trad sir halifax op zekeren morgen de werkplaats des schilders binnen en zeide op hoog ernstigen toon:
‘Ik neem niet alleen het portret, signor! ik wil ook het oorspronkelijk model koopen.’
‘Stella koopen!’ riep mariani verwonderd; ‘maar wij zijn hier niet in Engeland noch in de Indiën, sir john. De Italiaansche vrouwen zijn geene koopwaar, - en, tenzij gij weduwenaar zijt of vrijgezel......’
‘O, o!’ ik ben nog vrijgezel, en zou zonder stella niet meer kunnen leven. Zij bezit geene fortuin en voorziet in het noodige voor haar onderhoud, met uwe collega's als model te dienen; hoeveel denkt gij wel, dat ik haar zou moeten aanbieden om mij naar Londen te volgen? Zij zal er prachtig en geheel onafhankelijk kunnen leven; het eenige wat ik daarvoor van haar als vergoeding zal eischen, is dit: dat ik haar eenmaal daags mag zien, gelijk ik haar in uwe werkplaats zag.’
‘Dat is grootmoedig, dat is ridderlijk gesproken, op mijn
| |
| |
woord, sir john; maar hier te lande niet gebruikelijk. Doch ik raad u, haar dien voorslag zelf te doen.’
‘Ik zal zien of ik daartoe den moed heb,’ zeide de Engelschman zuchtende; ‘indien zij echter weigert, zal ik voor hare beeldtenis een einde aan mijn leven maken.’
| |
IV.
Sir john bragt twee volle dagen door, met over dit plan na te denken en een brief aan haar op te stellen.
Den derden dag riep hij zijn bediende en zeide:
‘William! luister eens.’
‘Yes, sir!’
‘Gij moet bij teresa een ruiker gaan koopen, die nog tienmaal fraaijer is dan al de overigen.’
‘Yes, sir!’
‘Dien ruiker zult gij weder aan stella brengen, maar ditmaal in hare woning.’
‘Yes, sir!’
‘Met die bouquet zult gij haar dezen brief en deze portefeuille ter hand stellen.’
‘Yes, sir!’
‘En gij moogt niet wederkeeren, zonder mij een eigenhandig geschreven antwoord van haar terug te brengen.’
‘Yes, sir!’
| |
V.
Een kwartier uur later bevond william zich reeds bij stella. Zij was juist met hare nicht uitgegaan; gelijk een schildwacht wachtte hij dus tot des avonds voor de deur harer kamer.
Toen zij eindelijk, na daar zeven uren lang onbewegelijk te hebben vertoefd, terugkeerde, volgde hij haar onmiddelijk, bood haar den ruiker aan en overhandigde tevens den brief en de portefeuille.
De brief bevatte het voorstel zich te Londen te gaan vestigen, waar ook sir halifax woonde, benevens de eed, na verloop van twee dagen een einde aan zijn leven te zullen maken, indien zij mogt weigeren. In de portefeuille bevond zich eene som van niet minder dan 8000 pond sterling (200,000 francs).
Stella behield den ruiker en den brief, de portefeuille gaf zij echter aan william terug.
| |
| |
‘Ik verwacht uw eigenhandig geschreven antwoord,’ sprak de trouwe knecht zeer lakonisch, en ging dood bedaard op den trap zitten.
Stella begaf zich naar hare kamer, daar zij meende dat hij wel zou vertrekken zonder het gevraagde.
Toen zij zich echter ter ruste wilde begeven, hoorde zij en hare bloedverwanten een groot geraas en verscheidene verwarde stemmen in de nabijheid harer kamerdeur, en nieuwsgierig om te weten wat er gaande was, gingen zij derwaarts.
Het waren de overige bewoners van het huis, die, een onbekenden Engelschman ziende, die op den trap had post gevat, hem goedschiks of met geweld poogden te verwijderen.
William verdedigde zich echter met eene énergie en spierkracht, hercules waardig. Vier der aanvallers had hij reeds den trap afgeworpen en op al de verzoeken of bedreigingen, welke men hem deed, antwoordde hij op vasten en onverstoorbaren toon:
‘Yes, sir! ik zal gaan, zoodra ik het geschreven antwoord heb.’
Stella dacht nog altijd dat hij zich wel zou verwijderen en liet william, als overwinnaar over zijne vijanden, in zijn mantel gehuld en zonder zich verder om hem te bekommeren, op de eerste trede van den trap zitten. Teresa had echter medelijden met den man, die eene zoo vaste wilskracht toonde, en veronderstellende dat hij welligt nog niet gegeten had, vroeg zij hem of hij honger had.
‘Oh, yes!’ antwoordde william droogjes.
Zij bragt hem daarna eene flesch wijn, een groot brood, een stuk schapenbout, ham, vruchten, kaas en een karafje met brandewijn.
‘Oh, yes!’ zeide hij om haar te bedanken.
Even als de voorwerpen bij een goochelaar, verdween een en ander in de hongerige maag van den athleet, die alleen de beenen en de ledige flesschen overliet. De milde geefster daarna met zijn gewoon: ‘oh, yes!’ bedankende, wikkelde hij zich in zijn mantel, strekte zich op den grond uit, viel in een diepen slaap en snorkte weldra dat men hem door de geheele woning kon hooren.
Den volgenden morgen vond stella hem nog op dezelfde
| |
| |
plaats, haar de portefeuille aanbiedende en herhalende: ‘oh; yes, het geschreven antwoord.’
Daar zij zich stellig had voorgenomen niet te antwoorden, dacht zij voor goed, aan deze nieuwe soort van belegering een einde te zullen maken, door zich met hare bloedverwanten naar de vroegmis te begeven. Toen zij van daar terugkwamen, was william er nog, de eene hand uitstekende om te geven en de andere geopend om te ontvangen.
Teresa, die zich de honderd bouquetten en even zooveel louis herinnerde, verschafte den koenen belegeraar nogmaals eten en drinken, zoodat deze op nieuw zijne stelling innam en dus blijk gaf zijne blokkade tot het uiterste vol te houden.
| |
VI.
Des anderen daags vroeg herinnerde stella zich met schrik, het naschrift van den brief van sir halifax: ‘na verloop van twee dagen zal ik een einde aan mijn leven maken, zoo gij mijn aanbod weigert.’
Zij begaf zich dus naar william en vroeg hem met bevende stem:
‘Is uw heer iemand, die in staat zou zijn zulk eene bedreiging ten uitvoer te brengen?’
‘Oh, yes!’ antwoordde hij, altijd de portefeuille en de hand uitstrekkende.
Stella zag hoe laat het was en sidderde over haar gansche ligchaam. Na een hevigen, inwendigen strijd, die ook op haar schoon gelaat zigtbaar was, nam zij eene pen en schreef in der haast:
‘Ik wacht u, sir john! maak geen einde aan uw leven!’
Zij gaf william dit briefje, nam de portefeuille en knielde voor een madonnabeeld, om haar kracht af te smeeken in deze moeijelijke omstandigheid.
Met zijn gewoon! ‘oh, yes!’ was hij, na een stijven groet verdwenen en snelde, gelijk een pijl uit een boog, door Venetië.
Hij vond sir john bezig met voor het portret van stella eene pistool te laden.
| |
VII.
Verheugd als een kind, dat men een klein geschenk heeft
| |
| |
gegeven, trad de zonderlinge Engelschman een half uur later stella's kamer binnen, die eene beweging van blijdschap niet kon weêrhouden, toen zij hem zag, zoo beangst had zij zich gemaakt, dat haar antwoord welligt te laat was gekomen!
Sir john was bleek als een doode en had, door aandoening, slechts zooveel magt de hand van het jonge meisje te drukken; plaats nemende, zeide hij op geroerden toon: ‘hartelijk dank!’
‘En,’ vroeg hij eenige minuten later, na tot zich zelven te zijn gekomen, ‘wanneer vertrekken wij naar Londen?’
‘Wij zullen eerst eene wandeling door Venetië doen,’ antwoordde stella. ‘Gij hadt het voornemen een einde aan uw leven te maken, sir john! maar ik zal u toonen, hoeveel waarde dat leven voor u heeft. Wij kennen elkander niet, doch in een uur tijds zullen wij beide voor elkander weten, wie wij zijn.’
Zonder haar te begrijpen en schier werktuigelijk, volgde hij het aanvallige meisje; zelfs tot aan het einde der wereld zou hij dat gedaan hebben.
Al dadelijk bragt zij hem en hare nicht, die zij haar plan had medegedeeld, naar een naburigen kruisweg, waar zich eene nis met een madonnabeeld bevond. Dit beeld en het kind daarnaast waren ieder met een grooten ruiker versierd.
‘Herkent gij deze bloemen?’ vroeg stella.
Sir john zag haar met verwondering aan.
‘Het zijn,’ hernam zij, ‘de twee eerste ruikers, welke gij mij hebt geschonken. Zij zijn wel verwelkt, maar geheiligd door de koningin der engelen. En nu,’ ging zij voort, het teeken des kruises makende, ‘volg mij verder en zie, hoedanig ik het geld besteed heb, dat gij dagelijks voor deze bloemen hebt uitgegeven.’
Ditmaal bragt teresa hem aan het einde van een smal, donker steegje, in eene armoedige woning, waar eene moeder en een kind van naauwelijks ééne maand oud, op het ziekbed lagen uitgestrekt.
‘Zij lagen op een weinig stroo,’ zeide stella; ‘gij, sir halifax hebt hen echter een bed bereid. Ontvang daarvoor hunne dankzegging en zegenbeden.’
De arme vrouw greep inderdaad de hand van den vreem- | |
| |
deling en bevochtigde die met hare tranen; ook sir john was geroerd door het tooneel, dat stella hem had te aanschouwen gegeven, en heengaande liet hij twee louis op de tafel der ongelukkige moeder achter.
‘Laat ons verder gaan,’ zeide het jonge meisje; ‘gelijk gij weet, hebt gij mij zulk eene menigte ruikers doen geworden......’
‘Hebt ge daarmede even zoovele madonnabeelden versierd?’ riep hij in vervoering uit.
‘En even zoovele ongelukkigen daarmede geholpen in uw naam,’ voegde zij er bij.
‘Ik wil ze allen bezoeken,’ zeide sir halifax, begeesterd door een gevoel, dat hij nog nimmer te voren had ondervonden.
Zij bezochten en doorkruisten alzoo de armoedigste wijken van Venetië, - en van eene nis naar een beeld, van eene kerk naar eene kapel gaande, vonden zij niet alleen overal de ruikers terug, die hij bij teresa had gekocht - maar ook even zoovele zieke werklieden, behoeftige grijsaards, verlaten kinderen, weduwen zonder middel van bestaan en andere ongelukkigen, lijdende door smart en bezocht door kommer, die onwetend door hem waren geholpen, waar hij tranen van dankbaarheid zag vloeijen en zegenbeden van erkentelijkheid hoorde uiten.
Sir john was buiten zich zelven van vreugde; stella scheen hem een engel; de weldadigheid, welke zij zoo goed te beoefenen wist, rees als een liefelijk beeld voor zijnen geest op en boeide zijn hart, met eene onwederstaanbare magt, aan het bekoorlijke Italiaansche meisje.
‘Gij zoekt gelukkig te zijn, sir john!’ zeide zij tot hem; ‘ik ben er trotsch op u althans den weg daartoe te hebben aangewezen. Doch wij zijn nog niet ten einde; laat ons naar de woning mijner nicht terugkeeren.’
| |
VIII.
Toen zij dezelve bereikt hadden, nam stella uit de lade eener kast, de portefeuille met de tweemaal honderd duizend francs, benevens den laatsten ruiker, dien hij haar had geschonken.
‘Dezen ruiker behoud ik voor mij,’ zeide zij, ‘indien gij
| |
| |
ten minste het gebruik goedkeurt, dat ik van den inhoud dezer portefeuille wil maken.
Sir halifax kon zich niet langer bedwingen; hij viel haar te voet, vroeg haar om vergiffenis, dat hij haar niet begrepen en een aanbod had, gedaan zoo zeer boven haar edel hart en hare menschlievende gevoelens verheven; kortom: hij bezwoer haar zijne hand, zijn fortuin, zijn naam te willen aannemen.
‘Een huwelijk aldus!’ sprak stella glimlagchende, hem bij de hand nemende en met bevalligheid opheffende; ‘ik wilde u juist over een huwelijk spreken. Volg mij.’
| |
IX.
Ditmaal bragt zij hem naar een klein vertrek, eene verdieping hooger gelegen dan het hare, waar zich het volgende tafereel aan hem voordeed.
Eene reeds bejaarde vrouw, een bevallig jong meisje en een knap jongeling waren daar vereenigd.
De moeder scheen verpletterd door eene smart, welke hare krachten te boven ging; de beide jonge lieden zochten haar te troosten, maar konden elkander niet aanzien zonder in tranen uit te barsten. Dit tooneel was des te roerender, daar zoowel den jongeling als het meisje, kracht, teederheid en schoonheid kenmerkten. Het meisje geleek sprekend op teresa, maar was nog oneindig schooner en lieftalliger; ook de jongeling was innemend met zijne bleeke, doorschijnende gelaatskleur, zijne groote zwarte oogen, zijne sierlijke gekrulde haarlokken, die hem tot op de schouders reikten en de zeemanskleeding, die hem inderdaad een aangenaam voorkomen gaf.
‘Sir john!’ zeide stella, na eenige oogenblikken; ‘ik heb de eer u mijne tante, mijne nicht en haar bruidegom voor te stellen. Joséfa en mario zouden door hun huwelijk de gelukkigste stervelingen van Venetië zijn geworden, maar zijn vader heeft dat onmogelijk gemaakt, daar hij als bruidschat drie gondels vordert, die niet minder dan tien duizend francs zouden kosten. Mijne tante, behoeftig als zij is, en joséfa, eene eenvoudige handwerkster, kunnen zulk eene aanzienlijke som onmogelijk bij elkander brengen. Mario heeft nu het besluit, genomen om te trachten zich dezelve te verschaf- | |
| |
fen; morgen reeds scheept hij zich, met eenige gelukzoekers in naar Californië; als matroos gaat hij derwaarts, om er bij zijne aankomst goudzoeker te worden en - te sterven of met de gevorderde tien duizend francs weder te keeren. Zoo hij echter sterft, zal mijne nicht hem niet overleven. Wilt gij, sir john, dat ik die beiden red? - Gij dacht een huwelijk te sluiten, dat niet alleen onmogelijk was, maar ook door een ieder zou worden afgekeurd; ziedaar er een, dat volmaakt zal kunnen heeten en waarop zekerlijk de zegen Gods en de goedkeuring der menschen rusten zal. Nog honderd negentig duizend francs blijven u dan over, sir john, en bovendien mijne eeuwige erkentelijkheid,’ besloot stella, den engelschman de portefeuille terug gevende.
‘Maar wanneer zal ik u wederzien?’ vroeg sir halifax, verteederd, geroerd, ja vermeesterd door verrukking over de edelmoedigheid, die het meisje zoo belangeloos toonde.
‘Te Rome bij mijne moeder, die mij wacht en in wier onderhoud ik moet voorzien,’ zeide stella. ‘Ik hoop dat gij nu de christelijke liefdadigheid, op de regte wijze zult geleerd hebben te beoefenen.’
Weldenkend als hij was en geroerd door hetgeen hij had gehoord, gaf sir john de portefeuille met al wat zij bevatte, aan joséfa ten geschenke; dat allen hem dankten en te voet vielen, laat zich gemakkelijk denken. ‘Wees gelukkig met elkander!’ liet hij welgemeend op de milde gift volgen; ‘ik heb althans de zelfvoldoening, door stella twee menschen een hemel op aarde te hebben bereid, alvorens deze plaats te verlaten.’
‘Oh, yes sir!’ zeide william, die juist de deur opende; ‘de rijtuigen zijn gereed en de schilderij van signor mariani is behoorlijk ingepakt, gelijk u heeft bevolen.’
‘Ik heb ten minste haar portret!’ riep de engelschman, in tranen uitbarstende en den trap afsnellende, door zijn bediende gevolgd.
| |
X.
Reeds de daarop volgende maand werd joséfa met mario in den echt verbonden, en - in plaats van drie gondels, kocht hij er nu een zestigtal, welke hij door honderd twintig ongelukkigen doet roeijen, die hij daardoor brood verschaft.
| |
| |
Getrouw aan haar woord; heeft stella den laatsten ruiker van sir john met zich naar Rome genomen, waar zij nog steeds in de behoeften van haar en hare moeder voorziet, door den schilders als model te dienen.
Het is echter meer dan waarschijnlijk, dat zij zich daartoe niet lang meer zal leenen, want in de italiaansche nieuwsbladen las men kortelings het volgende berigt:
‘Er heeft, dezer dagen eene bekeering plaats gehad, die in de eeuwige stad veel opzien verwekt. Een rijke engelschman, sir john halifax, heeft het protestantisme afgezworen en openlijk de katholieke leer omhelsd. Bij den doop had hij als peter signor mariani, de beroemde schilder uit Venetië, en als meter de jeugdige stella, bijgenaamd: de parel van Rome.’
Naar het Fransch.
w.
|
|