gezien te worden. De broeder der overledene vrouw putte zich uit in lofredenen over de sierlijke inrigting van de kist en hare omgeving, benevens over de aanzienlijke som, welke hij daaraan had ten koste gelegd; over de doode zelve sprak hij echter geen enkel woord. Tallooze waskaarsen, ook in dat vertrek brandende, mengden hunnen walm met den damp van de pijpen en cigaren der omstanders. Zoodra ik deze kamer binnentrad, had ik mijn gelaat in ernstige trekken geplooid, gelijk een Europeaan gewoon is te doen, wanneer hij zich in een sterfhuis bevindt; daar ik echter aldra bemerkte, dat mijne treurige stemming hier niet ter plaatse was, nam ik aan de vreugde en de vervoering deel, waarin zich vooral de broeder der overledene bevond.
Omstreeks tien ure des avonds verliet ik het sterfhuis, en keerde er twee dagen later, des morgens vroeg terug, om de priesters en kinderen, allen in zakken gehuld, hunne voorhoofden in het stof te zien buigen. Zij hadden aan den voet van een opgerigt altaar plaats genomen, waarop een drietal godheden, op papier geschilderd, zigtbaar waren; eene derzelve had witte, de beide anderen zwarte haren.
Zoodra de zingende priesters bemerkten, dat ik mij onledig hield om dezelve af te teekenen, gaven zij daarover hunne vreugde te kennen en kwamen al zingende mijne vlugtige schets beschouwen. Te gelijk raakten de kinderen met hunne voorhoofden den grond; een der kleinen, welke die beweging zeer langzaam verrigtte, werd door een der omstanders op vrij onzachte wijze omver geworpen, ten einde hem aan de behoorlijke maat dier beweging te herinneren.
Aan het eene einde der tafel, waarvan het andere einde door een priester, in een kardinaalskleed getooid, was ingenomen, zat een der aanwezigen op zijn gemak eene pijp te rooken. Door eene geopende deur, welke uitzigt gaf op den tuin, zag ik twee oude bedienden, die, zoo zij al niet hun verdriet door sterke dranken konden verbannen, hetzelve nogtans poogden te smoren in den damp hunner opiumpijp. Twee of drie vrouwen, die opregte smart gevoelden, lieten een klagend geween hooren; de kinderen schenen zich echter hoogst gelukkig te rekenen.
De volgende dag was wel de plegtigste van allen; er werden toen eene menigte klapbussen afgestoken. De vrouwen