Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1860
(1860)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEen geldbus op een doodkist.
| |
[pagina 577]
| |
taar er op te schrijven is overbodig. De hooge humor toch, (want ironie is hier te zwak) het diep tragische, ik zou haast zeggen shakespear-achtige, waardoor deze novellette zich onderscheidt en met onweerstaanbare kracht de aandacht van den lezer trekt, boeit en vasthoudt tot den einde toe, laat zich beter gevoelen dan beschrijven. Toch leze men dit verhaal niet bloot als kunstproduct, maar beschouwe het als eene belangrijke bijdrage tot kennis van het leven, van het leven in al zijn eigenaardige verschijnselen, raadselen, diepten en schauderhafte verborgenheden die niemand weet te peilen dan één, de kenner der harten. Dan wij laten den schrijver zelven aan het woord. Ik geef het volgend verhaal bijna woordelijk weder ‘zoo als het mij is medegedeeld;’ ik heb er weinig aan toegevoegd en niets overdreven. De namen zijn om goede redenen veranderd. De feiten - want het zijn feiten - waarop deze geschiedenis berust, troffen mij, wijl zij zoozeer het karakter dragen van wat de overleden samuël taylor coleridge plagt te noemen: zielkundige zeldzaamheden. Het geheel is eenvoudig eene bijdrage ter kenschetsing van die zonderlinge tegenstrijdigheden die wij iederen dag, ja ieder uur opmerken in de nòg zonderlinger mengeling van goede en kwade eigenschappen, van grootheid en laagheid, van opregtheid en geveinsdheid, van mildheid en hebzucht, waaruit het karakter is zamengesteld van het wezen - mensch. Met schrikwekkende kracht zal men hier de waarheid zien bevestigd van de goddelijke uitspraak: ‘Arglistig is het hart des menschen, meer dan eenig ding en ijzingwekkend boosGa naar voetnoot(1). | |
I.
| |
[pagina 578]
| |
op wie niemand iets te zeggen heeft, of wier oor door geen enkel kwaadsprekend gerucht ten hunnen nadeele wordt getroffen. - Gij zoudt echter vrij iedere straat, steeg, markt of elk plein van het kwaadsprekend en praatziek stadje B., ja zelfs tien mijlen in den omtrek nog daarbij, al de drie honderd dagen van het jaar, hebben kunnen doorkruisen, en niets dan luide, met geestdrift geuitte, hartelijk gemeende lofspraken hebben vernomen op lady durbar. - De armen vergoodden haar in den letterlijken zin van het woord. - Door de Voorzienigheid met een overvloed van tijdelijke middelen gezegend, bragt zij vrede in menig lijdend gemoed, en vreugde in menig treurend gezin. - Niet tevreden met tot die zekere op het land bij de dames aangenomen wijze van weldoen zich te bepalen - die bestaat in de uitreiking van een klein aantal dekens met bijvoeging van een vracht goedkoope traktaatjes - was onze weldoende lady onuitputtelijk in het aanwenden van allerlei middelen, waardoor zij den nood van haren armen medemensch kon verligten. Er heerscht vrij wat armoede in B., - of Belgravian, zoo als het door de badgasten werd genoemd, - en zoo werd dan ook menig verblijf vol onreinheid en morsigheid, gebrek en honger, dierlijkheid en ongebondenheid door onze lady in den loop harer ‘barmhartige’ wandelingen bezocht en bestraald door den gloed van haar liefdevol en mededoogend hart. Hutten en stulpen, waarin de protestantsche leeraar gehuiverd zou hebben den voet te zetten, ja die ook de Roomsche priester zou hebben geaarzeld binnen te treden, schrikten lady durbar niet af. Nooit bleef zij bij eenige jammerklagt onverschillig of ongeroerd, nooit riep iemand zonder vrucht den bijstand in van haar beurs of voorspraak. Het spreekt van zelf dat men haar zeer dikwijls bedroog. Verscheidene leelijke huidziekten werden, bepaald met het doel om haar te misleiden, door allerlei kunstmiddeltjes nog iets meer afzigtelijk gemaakt dan gewoonlijk. Teringlijders (zoover gaat het bedrog in de wereld) hoestten tweemaal zoo luid en akelig, als haar welbekende gedaante zich op den dorpel vertoonde. - Kleine kinderen zagen er bepaald hongeriger uit. - Smerige oude wijven trokken nog meer rillend van koude, hunne lompen om zich heen; - arbeiders, die | |
[pagina 579]
| |
geen werk hadden keken nog bedrukter, en hard werkende vrouwen toonden nog meer vermoeidheid en afgematheid dan anders, zoodra lady durbar slechts hunne stulp binnentrad. Ontelbaar was ook het aantal onbarmhartige huisheeren die zij door haar tusschenkomst had afgehouden van het verkoopen van het huisraad harer protégés. - Onnoembaar het aantal woekeraars die zij had voldaan en niet te tellen zeker waren de verpande stukken huisraad of kleeding welke zij had ingelost - ofschoon, wat niet zelden gebeurde, die stukken door haar zelve aan de armen waren geschonken. Ik noem daarbij nog niet eens al de weesjongens die zij op een ambacht had gedaan of de ouderlooze bruiden aan wie zij een uitzet had gegeven. Allerlei giften als dekens, bijbels, brandstof, spek, matrassen, flanel, bessenwijn en sarsaparil vloeiden als in een onuitputtelijken stroom van haar uit; - kortom lady durbar was eene door en door liefdadige dame. Er waren dan ook weinige liefdadige instellingen binnen de drie vereenigde koningrijken of ook zelfs daar buiten van welke zij niet lid was of die zij niet op rijkelijke wijze begunstigde. Weduwen, weezen, soldaten, matrozen, mijnwerkers, blinden, lammen, kreupelen, geraakten, teringlijders trok zij zich allen aan. Zelfs zij die tot andere landen of tot andere religies behoorden, zooals b.v. Turken, Joden of Dissenters, waren van hare mildheid niet uitgesloten. Haar naam prijkte steeds bovenaan op elke lijst ter ondersteuning van zendelingen, en menig bloeddorstig eilandbewoner dankte zijn sierlijk baaien buisje, menig ver verwijderd Indiaan, zijn bedpan, pennemes of stichtelijk gezangboek aan de liefdadigheid van lady durbar. Nu moet men uit het gezegde echter geenszins opmaken, dat zij haar aalmoezen gaf op de wijze der Pharizeën. Hare weldaden geschiedden geheel ter sluiks, ja zelfs bloosde zij als zij hoorde dat ze bekend waren geworden. Evenwel daar zij wist hoeveel het dikwijls tot het welslagen eener goede zaak afdoet, als iemand van naam de anderen voorgaat, zoo vergunde zij ook wel nu en dan, dat men den haren op eene inteekeningslijst plaatste, om zoodoende door haar milde en herhaalde bijdragen hare minder liefdadige kennissen tot meerder geven aan te vuren. | |
[pagina 580]
| |
Over 't algemeen echter vond zij er oneindig veel meer genoegen in om als geefster geheel onbekend te blijven. De beginletters van haar naam - soms deze zelf een weinig omgezet - of ook wel een eenvoudig motto verborgen dikwijls de schenkster van eene waarlijk vorstelijke gift aan een of ander hospitaal, deze of gene school of weldadige inrigting. Op kersmis vloeiden de nieuwsbladen over van korte maar krachtige aankondigingen, vermeldende de ontvangst van inschrijvingen van vijf of tien guinjes ten voordeele van de fondsen der armenkas door zekere d. en soms lady..... Zij teekende in voor door brand ongelukkig geworden arbeiders, behoeftige geestelijken en voor weezen van omgekomen zeelieden. De lijsten ten voordeele van een of andere weduwe van wijlen ‘een hooggeplaatst officier in dienst van H.M.,’ waren altijd vol van inschrijvingen van ‘een Anonymus’ een belangstellende, een vriendin. - Die Anonymus, die belangstellende, die vriendin was altijd - lady durbar. Het laat zich dan nu zeer gemakkelijk begrijpen, dat zij uitermate werd bemind door een ieder die haar kende. Het noemen van haren hoogvereerden naam alleen was voldoende om een storm van toejuichingen te verwekken bij gelegenheid van meeting's of liefdadige soirées. Bezorgde vrienden verdrongen zich voor haar deur en overstroomden haren conçierge met kondoleantie-kaartjes, wanneer zij slechts de minste onpasselijkheid gevoelde. Ja het gerucht liep zelfs, dat Mr. pix de waardige predikant van B. zoozeer getroffen was door hare veelvuldige deugden, dat hij zijn voornemen opentlijk te kennen gaf om, op een of anderen Zondag, voor de gansche gemeente eene leerrede te houden ‘over de verdiensten van lady durbar.’ Het kwam er evenwel nooit toe, omdat hij waarschijnlijk te veel te doen had met den strijd waarin hij gewikkeld was met Mr. patten, den geestelijke van een ander kerspel, over het lot dat jonggeboren kindertjes te wachten stond in een toekomend leven. Maar ik ben zoo opgewonden geraakt door het verhalen van al het goede dat lady durbar tot stand bragt, dat ik geheel vergeten heb u bekend te maken met de bron waaruit al de schatten waren voortgevloeid van welke zij zulk een bewonderingswaardig gebruik maakte. Ook had ik u noodzakelijk iets moeten zeggen over haar uiterlijk, hare manieren en de | |
[pagina 581]
| |
menschen met welke zij omging. Ik haast mij dus om zoo spoedig mogelijk dit verzuim te herstellen. Lady durbar dan was de eenige dochter van een rijk O.I. bankier en agent, die een onmetelijk fortuin had bijeen vergaderd in die, voor den fortuinzoeker in Indië zoo gezegende dagen, toen men den goudboom nog slechts even behoefde te schudden om zich de schatten te zien toevloeijen, en toen de naam Nabob nog niet, gelijk nu, in het rijk der fabelen te huis behoorde. - Daar hij een rijk, een zéér rijk man was, kon hij natuurlijk onmogelijk zijne zaken anders dan op een grooten voet drijven. Maar toen hij dan ook in de groote catastrophe van 18... bankroet ging, waren het niet een armzalige 40,000 pond, maar een goede anderhalf millioen, die hij er bij inschoot. Het gaf eene vreesselijke opschudding in de stad en op de beurs, toen het bekend werd dat de groote firma van mango chutnee, cholopp, chowringee-chobahawder en co. was ‘fout’ gegaan. Een geheel oploopje van menschen verdrong zich in Old-broad straat, en keek naar de gesloten deuren en de digte vensters van des bankroetier's huis. De vader van onze heldin, sir john mango, maakte zoo spoedig mogelijk dat hij weg kwam naar Indië, zoo het heette om daar pogingen aan te wenden, ten einde de zaken van het Huis te Calcutta weer in orde te brengen. Wij willen dan ook gaarne gelooven, dat hij daar aangekomen alle pogingen er toe in het werk heeft gesteld; - zeker echter is het dat hij er verder stilletjes is gebleven, en met uitzondering van een enkel berigt, dat hij daar later getrouwd, en in het beheer was geraakt van de goederen van een inlandschen vorst, heeft men nooit meer iets van hem gezien of gehoord. Fanny mango, toen 17 jaren oud, een zeer schoon en talentvol meisje, zag nu slechts drie wegen voor zich geopend, alle even weinig uitlokkend: òf een gouvernantesplaats te zoeken, òf haar intrek te nemen bij een paar doove, kribbige tantes te Brixton, óf te trouwen. Ik wil hiermede volstrekt niet beweren dat ‘trouwen’ voor de meeste jonge meisjes nu juist zulk een onaangename uitweg is, maar ongelukkiger wijze was de eenige die destijds aanzoek deed om de hand van de dochter des voortvlugtigen bankroetiers, een zekere sir hugh durbar, generaal in dienst der compagnie | |
[pagina 582]
| |
een rijk, maar driftig, knorrig, slecht gehumeurd en vijf en zeventig jarig man. 't Is zoo, er was, behalve hem, ook nog een neef van fanny, zekere fred elton, een jong, krachtig, vrolijk en knap jongman - maar hij was zoo arm als een kantoorklerk maar wezen kan, met tachtig pond 's jaars inkomen en een bedlegerige moeder er bij om te onderhouden. Aan een huwelijk met hem viel dus natuurlijk in 't geheel niet te denken. Sir hugh was directeur en aandeelhouder er bij van ik weet niet hoeveel banken en indigo-huizen. Hij bezat een huis in Park-lane en een buiten te Twickenham; om kort te gaan: een jaar of daaromtrent na de vlugt van haren vader, werd fanny mango lady durbar. Al spoedig had zij reden om deze kwalijk passende echtvereeniging bitter te betreuren. Haar echtgenoot liet haar gedurende de twaalf jaren die zij nog met hem doorbragt, wat men noemt, een waar ‘hondenleven’ leiden. Een doorgaand slecht humeur - een altoos lijdende gezondheid, gemeene behandeling, die niet zelden tot feitelijke mishandeling zijner vrouw oversloeg, ziedaar de meest in 't oog springende eigenheden van sir hugh durbar. Zijne vrouw verdroeg alles met engelen geduld. De zachtmoedigheid en gelatenheid die zij aan den dag legde onder haar lijden, wekten ieders verbazing en bewondering: - zij omzwachtelde zijn jichtige voeten, gaf hem zijn drankjes in, en verdroeg zijne stompen en vloeken met onuitputtelijke onderworpenheid en liefde. Plotseling kreeg sir hugh het in zijn hoofd om te gaan reizen op het vaste land en wel geheel onverzeld. Zijne vrouw, altoos teederlijk voor hem bezorgd, drong er op aan dat zij hem zou mogen vergezellen tot B... in welke bekoorlijke badplaats hij eene huizing bezat. Daar bleef zij, zijne terugkomst afwachtende, eene terugkomst intusschen die nimmer plaats vond. Want sir hugh durbar stierf te Civita Vechia aan jicht in de maag, juist zes maanden na zijn vertrek van B..., en liet zijne zoo slecht door hem behandelde vrouw, 't moet tot zijn eer hem worden nagegeven, achter in het volle bezit van zijn uitgebreid vermogen, zonder eenige beperking of voorbehoud. De tijding van het overlijden van haren echtgenoot trof lady durbar diep. - Gedurende een lang tijdsverloop was zij volstrekt ontroostbaar, en opentlijk gaf zij haar besluit te ken- | |
[pagina 583]
| |
nen, om zoo lang zij leefde, den rouw over den gestorvene te blijven dragen. Van dien tijd af onttrok zij zich aan al de pracht en de ijdelheden der wereld. Zij zag geen vrolijk gezelschap meer; ging naar bals noch partijen, maar wijdde zich geheel en uitsluitend aan de beoefening van liefdadigheid en goede werken. Laat mij u eene beknopte beschrijving geven van hare woning en van haar zelve. Zij bewoonde een rood baksteenen huis, eenvoudig en hecht, maar van een hoogst somber aanzien. De huiskamer was ruim en ouderwetsch en bedekt met een turksch tapijt; zware gordijnen hingen voor de vensters. De meubelen hadden een dof, eenigzins versleten aanzien. In het midden van het vertrek stond eene magahonijhouten tafel, overladen met godsdienstige boeken en traktaatjes, met half afgewerkte kleedingstukken, pakjes thee en suiker, werkdoozen, schrijfbehoeften, liassen, brieventassen, visitekaartjes, gedrukte circulaires, saaietwerk enz. Verbeeld u gezeten aan die tafel een dame van ontzag inboezemende gestalte, en die eens ook in diezelfde verhouding schoon moet zijn geweest. Daar ligt eene onbeschrijfbare mengeling van zachtheid en droefgeestigheid, van gelatenheid en langdurig lijden in den kwijnenden opslag van haar groot peinzend oog en om de trekken van haar mond. Zij is gekleed in zwart fluweel en draagt een weduwen-muts, ofschoon haar echtgenoot, sir hugh, nu reeds twintig jaren dood is. Haar hair is dik en glanzig, en nog verre van grijs. Dit is lady durbar. Zij staat te zes uur op zomer en winter, en verrigt te 8 uur in de eetzaal voor de verzamelde dienstboden de morgendienst. Van het ontbijt tot twaalf uur is zij bezig met schrijven, of leest ernstige boeken, of vervaardigt even als dorcas kleedingstukken voor de armen: van twaalf tot drie ure 's namiddags ontvangt zij de afgevaardigden van liefdadige inrigtingen ten gehoore. Dan rijdt zij uit tot vijf uur in haar deftig en eenvoudig rijtuig, gaande van het eene verblijf der ellende naar het andere, en brengt verligting en troost overal waar zij komt. Dan - naar huis, waar een eenvoudig voedzaam middagmaal haar wacht. - Vervolgens, of een rustig, zedig kopje thee, of een partij schaak met den predikant; soms ook komt haar zaakwaarnemer of de dokter haar be- | |
[pagina 584]
| |
zoeken. Als dit gedaan is, bestuurt zij weer de avondgodsdienstoefening, en als de klok half tien heeft geslagen, is er geen enkel licht meer aan eenig venster van lady durbar's huis te bespeuren. - Zoo ging de stroom van haar leven daarheen. Zoo bragt zij, in een reuk van vroomheid en liefdadigheid, de twintig jaren door die op den dood van haren echtgenoot volgden. Maar ay di me: wat zeide de Trappist: ‘Broeders, wij moeten sterven.’ Lady durbar werd ziek. | |
II.
| |
[pagina 585]
| |
had den geheelen dag door zwaar gesneeuwd en de sneeuw zich vermengende met de run voor de deur, gaf er een somber aanzien aan van kwade beduidenis. Toen de nacht inviel, begon het er bij te regenen, en blies er een scherpe oostewind. Het was zes uur in den avond. Twee rijtuigen stonden voor de deur, dat van philby den dokter, en dat van den eerw. Mr. pix den predikant. - Vergun mij van het voorregt, dat den romanschrijver eigen is, gebruik makende, het huis binnen te gaan en u den trap op te leiden. In de huiskamer zien wij vijf personen bijeen. Voor het vuur staande, de panden van zijn rok wijd uitgespreid om de koesterende vlam te genieten, stond Mr. squills, lady durbar's gewone apotheker; Dokter philby, was voor dit bijzonder geval geroepen, en bevond zich thans boven bij de kranke. Naast den apotheker, in een leunstoel, de handen stemmig over den buik gevouwen, zat Mr. pix. Aan de tafel, nu en dan ter loops een teug wijn nemende, (zij hadden in de haast wat gegeten) waren twee jonge lieden gezeten, de een, naar zijn zwarten rok en witten halsdoek te oordeelen, waarschijnlijk een geestelijke; de andere, forsch, krachtig en gezet, geheel het model van een landedelman. Een derde jongman, gekleed in de klein-tenue uniform van een kavallerie officier - hij was juist spoorslags van de kazerne te Lewes Road komen rijden - liep met veel gedruisch de kamer op en neêr, terwijl zijn kletterende sporen en zijn geheele voorkomen, een zeldzaam kontrast vormden met de algemeene stilte die rondom heerschte. Deze drie jongelieden waren de neven van lady durbar. In de gespannen plegtige stilte waarin deze vijf personen verkeerden, lag iets akeligs en veelbeteekenends. Hoewel krachtige mannen, durfden zij toch naar het scheen, geen van allen te spreken, noch hadden zij den moed, om een van die dagelijksche, onbeduidende beleefdheids-gesprekken aan te knoopen, waarmede men gewoonlijk in zulke gevallen den tijd aanvult. Ieders ziel was op dit oogenblik geheel vervuld, met de gedachte aan eene zekere slaapkamer, aan den voorgevel op de tweede verdieping. In ieders geest had het denkbeeld de overhand, dat in die slaapkamer de zandlooper des levens spoedig zou zijn afgeloopen, - dat een ligchaam | |
[pagina 586]
| |
nu nog krimpend en gevoelig voor pijn, weldra roerloos daar zou liggen; - dat oogen nu nog flikkerend door den laatsten glans van levensvuur, ras zouden zijn uitgedoofd; - dat het wezen 't welk daar nu nog zacht lag te steunen en te hijgen, binnen weinige oogenblikken misschien een prooi zou zijn van afleggers en grafbezorgers, in één woord - dat - de dood hier in huis was. Plotseling ging de deur open en dokter philby trad binnen. ‘Het gaat slecht, vrees ik, mijne heeren,’ sprak hij. ‘Het gaat slecht. Er is, vrees ik, geen hoop voor onze patient.’ ‘Geen hoop!’ riep de jonge officier, de jongste der drie broeders, uit. ‘Geen hoop!’ klonk het als een echo uit den mond van den neef, die het meest van een landedelman had. ‘Geen hoop,’ mompelde de jonge geestelijke. Hij voegde er met eene zachte stem bij: ‘En zij heeft geen testament gemaakt!’ Dit was de sleutel ter verklaring van de angstvolle benaauwdheid der drie neven. Lady durbar was onverwachts ziek geworden, en niet de minste of geringste aanwijzing bestond er, die betrekking had tot eenige uiterste wilsbeschikking. De drie neven waren alle door haar met gelijke liefde en hartelijkheid behandeld. Zij had den geestelijke een behoorlijk inkomen bezorgd; den buitenman eene aanzienlijke pachthoeve, vrij van alle lasten. Wat den jeugdigen officier betreft, zij had hem zijne aanstelling gekocht, en zijne niet onaanzienlijke schulden minstens reeds driemaal betaald. Maar geen van allen had zij tot haren bijzonderen gunsteling verkoren, en de drie neven waren derhalve geheel in 't onzekere, wie van hen het uitgestrekte goed zou erven, 't welk zij zeker wisten, dat (in weêrwil van de ongemeten liefdadigheid hunner tante) toch nog geheel in haar bezit was. Mr. pix daarenboven kon het zich moeielijk ontgeven, dat de woeste Heidenen en Indianen niet op eenigerlei wijs, door hun vorige weldoenster zouden zijn bedacht. De dokter en apotheker vonden het niet onwaarschijnlijk dat hier of daar een gedachtenis in den vorm van een rouwring, een zilveren trekpot of zoo iets hun kon zijn nagelaten. Dus allen te zamen: neven, predikant, dokter, apothe- | |
[pagina 587]
| |
ker, ofschoon natuurlijk innig gehecht aan lady durbar, en ontroostbaar bij de gedachte aan haar naderende ontbinding, zouden zich toch inwendig veel meer op hun gemak hebben gevoeld, bij aldien zij zeker geweten hadden dat Mr. taper, lady durbar's wettige notaris, in 't bezit ware geweest van een zeker verzegeld stuk papier, dat men doorgaans een uitersten wil of testament pleegt te noemen. ‘Misschien,’ dus sprak Mr. pix op zachten toon, en zette aldus het onderhoud voort, 't welk ik door deze kleine uitweiding een weinig onbeleefdelijk heb afgebroken: ‘Misschien heeft HEd. een testament gemaakt, en -’ ‘Misschien ook niet,’ merkte Mr. squills aan. ‘Maar zij zou het nog kunnen doen,’ lispelde de jonge geestelijke zoetsappig. Dr. phillby schudde het hoofd. ‘Zij zou ten minste wel een pen in de hand kunnen houden of iemand zou die voor haar kunnen houden,’ viel hierop de officier wat ruw in. ‘Even gemakkelijk, mijn jonge vriend,’ antwoordde beleefdelijk de dokter, ‘als zij in staat zou zijn die sabel van u in haar stalen schede op te heffen, die, vergun mij dit er bij te voegen, gevoegd bij uw sporen wel wat meer gedruisch maakt, dan juist in de nabijheid van een ziekenkamer passend is.’ ‘Hoort eens: ik zal u eens wat zeggen - viel hierop de neef buitenman in, terwijl hij een geweldig glas portwijn naar binnen sloeg, en met zijn krachtige vuist een zwaren slag op de tafel gaf. ‘Hoort eens: tante fanny is eene veel te verstandige vrouw om geen testament te hebben gemaakt. Maar waarom bepaalt gij, in plaats van er over te suffen of zij er al dan niet een heeft gemaakt, niet veel liever onder elkander wie den moed zal hebben om naar boven te gaan en het haar te vragen. Indien niemand anders zich aanbiedt, dan wil ik het wel doen.’ De dokter schudde andermaal zijn hoofd. ‘Zij kan in 't geheel niet meer spreken, mijn waarde heer.’ ‘Maar zij kan knikken: ja of neen.’ ‘Volkomen ongevoelig voor uitwendige indrukken.’ ‘Stil, stil, zwijg stil, bid ik u mijne jonge vrienden,’ viel hier Mr. pix in. ‘Mij dunkt deze redekaveling over de per- | |
[pagina 588]
| |
soon uwer geëerde naastbestaande, die nog niet eens dood is, is op zijn minst genomen, hoogst onvoegzaam.’ ‘Hm.!’ mompelde de buitenman. ‘Ah!’ zuchtte de geestelijke. De dragonder zeide niets. - Hij had zijn sabel afgedaan en deze dwars over een stoel gelegd, na de berisping van Dr. philby. - Hij zat er thans naast en speelde met de kwasten van de sjerp. Plotseling deed zich het geluid hooren van haastige voetstappen boven hunne hoofden. De dokter en de apotheker met een wenk stilte bevelend, verlieten het vertrek. Daarop werden na verloop van een minuut of vijf, meerdere voetstappen gehoord die de trappen afkwamen, de deur ging open, en de kamenier van lady durbar kwam schielijk de huiskamer binnen. Meestal zag deze kamenier, een rooskleurig meisje, er vrolijk en opgeruimd uit, veel te vrolijk voor de ernstige sombere huishouding van lady durbar, - maar thans was haar gelaat aschwit. ‘O als 't u belieft mijnheer,’ barstte zij uit, het woord rigtend tot Mr. pix. ‘Mevrouw is veel erger - kom schielijk boven als gij haar nog zien wilt.’ Zwijgend en verschrikt gaven de vier mannen aan deze oproeping gehoor en volgden de kamenier naar boven.
‘Zie hoe een christen sterven kan,’ zeide addison tot den jongen graaf van warwick. Lezer, luister naar het verhaal van het einde van lady durbar. De klok had negen geslagen. Hagel en jagtsneeuw sloegen tegen de vensterruiten der slaapkamer aan. De nachtwind blies met wilde en ongeregelde vlagen. De kamer was ruim en fraai gemeubeld, met een dik tapijt en opgevuld met de lucht van een sterk en doordringend Indisch reukwerk, waaraan lady durbar bijzonder gehecht was, en dat zij in weerwil van de tegenstribbelingen der beide geneeskundigen toch steeds volhield te gebruiken. - Het scheen een dwaze gril, iets excentrieks in haar te zijn - want niemand wist waar zij dat reukwerk neêrzette of waarom zij er nooit in eenige andere kamer van het huis gebruik van maakte. Daar stond in het midden van de kamer een groot ledikant | |
[pagina 589]
| |
op vier stijlen, met zware sombere gordijnen. - Hierin lag de stervende. Zij was geheel buiten staat om te spreken en naar het scheen volmaakt gevoelloos. De drie neven stonden aan het voeteneinde van het ledikant, en de geestelijke stond er bij. Aan de eene zijde van de stervende vrouw bevonden zich de artsen, aan de andere zijde de kamenier. - Niemand sprak een woord. - Ontzetting, angst, vreeselijke spanning hadden geheel de overhand. Eene uitzondering hierop evenwel maakte het vuur, dat schitterend en flikkerend door de opgeworpen steenkool en een blok hout, vrolijk knetterde en knapte en zijn roode vlammen en vurigen rook hoog opjoeg, den breeden schoorsteen in. Een prettig vuur! - een gezellig vuur! - een heerlijk vuur! Juist op dat oogenblik sloeg de klok tien, en deed een nog heviger windvlaag de vensters rammelen. Hoog boven den wind uit echter hoorde men het bruisschen van de verbolgen zee. Juist op dat oogenblik, zeer toevallig, vloog een van die gloeijend-roode uitgebrande kolen, die wij om het rammelend geluid dat zij maken, als zij gedoofd zijn geldbusjes, en soms ook om hun zonderlinge langwerpige gedaante doodkisten plegen te noemen, vloog zeg ik, een daarvan uit het vuur en viel op het haardkleed, waar het voor een oogenblik bleef liggen en zoo het wollen tapijt, dat er onder lag deed zengen. Maar ook voor een oogenblik slechts. De gloeijende kool toch was naauwelijks neergevallen, of de stervende vrouw sprong van haar bed. Hoewel spraak- en schijnbaar gevoelloos, liep zij thans regt op en met vasten stap. Zij nam de tang uit den hoek, trad tot de plaats waar de kool nog lag te rooken en te knappen, vatte haar tusschen de beide uiteinden, wierp haar terug in het vuur en viel toen voorover op den haard neder. - Dood. Dood! En is dit nu de heele geschiedenis? Niet geheel. Toen de eerste aandoeningen van schrik en droefheid waren geweken, het lijk was opgeheven, en men had toegezien dat de droeve zorgen voor de doode behoorlijk waren in acht genomen, vatten de heeren hun gesprek over de zaak van de uiterste wilsbeschikking weêr op. | |
[pagina 590]
| |
Er was intusschen, naar alle waarschijnlijkheid, volstrekt geen testament voorhanden. Mr. taper ondervraagd zijnde, ontkende alle bekendheid met het bestaan van zulk een dokument. Indien lady durbar werkelijk een testament gemaakt had, dan moest zij zulks met haar eigen handen ergens hebben verborgen. De drie neven, de geestelijke, de beide artsen en de regtsgeleerde waren op nieuw bijeen in de sterfkamer. Het lijk lag in de kist en zij waren gekomen om het nog eens voor 't laatst te zien. ‘Er moet een testament zijn,’ gromde de neef dragonder. ‘Wat is dit?’ riep de buitenman uit, ziende naar een klein zwart, rond gat in het haardkleed, vlak onder het hoofdeinde van de doodkist, die op schragen stond. Het was juist de plek waar die andere doodkist - immers 't bleek nu een doodkist en geen geldbusje te zijn geweest - uit het vuur was gevallen. ‘Ik geloof niet aan voorteekenen,’ zeide de dokter rondziende, ‘maar waarlijk het zou mij niet verwonderen als wij onder die plek een testament vonden.’ ‘Haal weg het haardkleed,’ riep de dragonder. ‘Wij zullen het tapijt moeten opligten,’ riep de buitenman uit. Het haardkleed en het tapijt werden opgenomen: de ‘doodkist,’ d.i. de kool, had door beide heen gebrand. ‘Ik geloof waarlijk,’ viel de kamenier hiertusschen in, die op haar teenen de kamer was komen binnensluipen, dat mevrouw daar op die plek een groote doos of iets dergelijks bewaarde, want er is eene soort van uitzetting in het plafond van de huiskamer, - en die is er al jaren geweest - juist onder die plaats. Toen de planken vloer was ontbloot, deed zich eene vrij aanzienlijke kleurverandering bespeuren, een bruinachtige kleur, die zich twee of drie voet ver uitstrekte van het middenpunt, gevormd door het zwarte ronde gat dat de kool had gebrand. ‘Wij moeten den vloer op laten nemen,’ riepen de drie neven uit. Men liet een timmerman halen en deze begon zijn werk. ‘Phoe!’ riep hij uit, terwijl hij even ophield, ‘wat ruikt dat | |
[pagina 591]
| |
Indische goed sterk. Mevrouw hield zoo veel van odeurs.’
Plotseling weêrklonk een gil van afschuw, van vreeselijken afschuw en ontzetting. God weet aan welk naauw kenbaar stukje kleeding, aan welke half zigtbare gelaatstrek, aan welke bijna vergeten beuzeling men het herkende - maar daar lag het... Uit de plek waar de gloeijende kool gevallen was, werd het verrotte lijk gehaald van sir hugh durbar. Was hij ooit te Civita Vecchia geweest, of had hij terugkeerende hier zijn einde gevonden, vermoord in zijne eigene slaapkamer, begraven voor zijn eigen haard? En door wie? Wie weet het? Wie zal het weten tot dat alles zal zijn ontsluijerd en het einde aller dingen zal zijn aangebroken? |
|