| |
Mr. Isaäc da Costa.
Wij vermeenen de lezers der Vaderlandsche Letteroefeningen, die zich in een honderdjarig bestaan mogen verheugen en de talrijke vereerders van den man, wiens naam aan het hoofd van dit opstel staat vermeld, geene ondienst te doen, zoo wij eenige regelen van dit tijdschrift wijden aan een beknopt berigt van 's mans leven, voor zooverre zulks in onze magt was. Wij gelooven het buitendien ook verschuldigd te zijn aan de nagedachtenis van den grootvorst der Nederlandsche zangers, en hoewel wij hier niet zullen treden in eene beschouwing der verdiensten en deugden van den ‘vurigen zoon van het oosten,’ (gelijk wij hem door Dr. nicolaas beets in eene korte, kernachtige hulde bij zijn geopend graf hoorden noemen), hopen wij toch dat onze korte mededeeling velen in den lande aangenaam zal zijn. Of moet niet een tijdschrift, dat aan de letterkunde is gewijd, ook een woord van hulde brengen, als de mare rondklinkt dat een voortreffelijk letter- | |
| |
kundige, een uitstekend dichter den tol der natuur heeft betaald; moet niet zulk een tijdschrift een woord van deelneming doen hooren, als dit het verlies van een waardigen man, van een schitterend genie geldt, als Neêrlands muze zich in rouwe ziet gedompeld, nu haar hoogepriester niet meer is!
Neêrlands muze in rouw? Ja, want op den 28sten April dezes jaars, des avonds ten 9½ ure, ontviel haar in 62 jarigen ouderdom de grootste dichter van den laatsten tijd; ontviel haar de bezielde zanger, aan wien zij zoo menig schoon voortbrengsel van zijn uitstekend talent heeft te danken, getuige zijn voortreffelijk dichtstuk: de Slag van Nieuwpoort, een zijner meesterstukken en zijn Zwanenzang!
Mr. isaäc da costa, den 14den Januarij 1798 te Amsterdam uit een oud en edel Portugeesch-Israëlitisch geslacht geboren, was de zoon van daniël da costa, een geacht koopman te dezer stede en van rebecca ricardo, eene bloedverwant van den bekenden staathuishoudkundige van dien naam. Ofschoon aan de godsdienstoefeningen en gebruiken zijner kerk den vereischten eerbied en achting bewijzende, was da costa's vader echter geen strenge jood, terwijl ook zijne moeder veel geneigdheid bezat voor het meer opgehelderde, nieuwere Judaïsme; omstandigheden die zeer zeker van grooten invloed zijn geweest op zijn gemoed.
Zijne neiging voor de studie bleek reeds op jeugdigen leeftijd, weshalve hij voor de regtsgeleerdheid bestemd werd, en vlijtig de latijnsche school bezocht, namelijk van het jaar 1806-1811. De gebeurtenissen op staatkundig gebied van dien tijd (want zijn vader was het Huis van Oranje met warmte toegedaan en dus hevig tegen de fransche omwenteling verbitterd, welke gezindheid hij ook den zoon had ingeprent) en de studie der classici hebben de gave der dichtkunst in zijne edele ziel doen ontgloeijen. Zijn eersteling deelde hij aan zijn leermeester in de hebreeuwsche taal mede, die dit product, waarin waarlijk reeds iets goeds gelegen was, onder de oogen van bilderdijk bragt. Men had destijds in de hoofdstad des rijks een genootschap tot Nut en Beschaving, uit beschaafde en met kundigheden toegeruste Israëlieten bestaande, wie de beoefening der algemeene en vaderlandsche geschiedenis, en der letterkunde zeer ter harte
| |
| |
ging. IJverig om van alles partij te trekken wat aan hunne vorming en ontwikkeling op het gebied van wetenschap en letteren kon bevorderlijk zijn, hadden zelfs leden het denkbeeld opgevat om aan beroemde landgenooten, waaronder in de eerste plaats bilderdijk behoorde, het eerelidmaatschap aan te bieden. Da costa's evengenoemde onderwijzer, lid van dat genootschap zijnde, en als zoodanig de eerste dichterlijke voortbrengselen van den aankomenden, veel belovenden jongeling aan Neêrlands grooten zanger hebbende medegedeeld, vroeg hem korten tijd daarna of hij niet gaarne met dien grooten man in kennis zou willen komen. Gelijk te denken was, ontving hij op die vraag een toestemmend antwoord en spoedig daarna werd de jeugdige zanger aan bilderdijk voorgesteld, welk bezoek onuitwischbaar in zijn geheugen bleef gegrift niet alleen, maar dat op zijn gansche volgend leven een beslissenden invloed heeft uitgeoefend. Gretig maakte hij van het aanbod gebruik om die bezoeken te herhalen en gaarne belastte bilderdijk, op aanzoek van da costa's waardigen vader, door een Leijdsch Hoogleeraar ondersteund, zich met zijne geregelde opleiding en onderwijs in onderscheidene vakken, waarvan het hoofdpunt de studie van het romeinsche regt was, waaraan later gesprekken over taal, dichtkunst, geschiedenis en wijsbegeerte niet ontbraken.
De omgang werd langzamerhand vertrouwelijk en da costa weldra een vriend, neen als het ware een kind des huizes, welke omgang werd voortgezet, toen bilderdijk in 1817 zijn domicilium van Amsterdam naar Leijden overbragt, werwaarts da costa zich reeds ettelijke maanden vroeger had begeven, ter voltooijing zijner studiën. Bilderdijks omgang bleef niet zonder invloed op da costa's staatkundige en godsdienstige begrippen, en geen wonder dat hij, de leerling, de vriend van bilderdijk, ook diens gelukkige opvolger werd.
Den 7den December 1818 verwierf hij den doctoralen graad in de regten en den 21sten Junij 1821 behaalde hij dien in de letteren.
Gelijk men weet, was da costa van israëlietische afkomst; zijne bekeering tot het christendom was echter reeds in de maand October 1820 voorbereid, in welk jaar da costa verloofd werd aan zijne volle nicht, Jonkvrouwe Hanna bel- | |
| |
monte, die niet alleen hare opvoeding in een christelijk instituut ontvangen, maar ook tevens aan het christelijk onderwijs deelgenomen had. Hunne huwelijksverbindtenis had op den 11den Julij 1821 plaats, terwijl de beide echtelingen, uit innige overtuiging, den 20sten October van het daarop volgend jaar 1822 tot het Christendom overgingen, hetwelk eveneens met den boezemvriend van da costa, den waardigen Dr. a. capadose, den opregten Christen gelijk hij, plaats had, waarna zij allen te Leijden door den christelijken doop in dat kerkgenootschap werden opgenomen.
Reeds toen, op vier-en-twintigjarigen leeftijd had zich da costa een naam als dichter verworven; zijn roem nam steeds breeder vlugt en weldra werd hij gerangschikt onder het getal dergenen, die de eerste plaats op den Nederlandschen Helikon bekleedden, en hij, de innige vriend van den grooten bilderdijk, was voorzeker wel het meest waardig om ná den dood van zijn onvergetelijken leermeester, die in 1831 van zijn post hier beneden werd opgeroepen, hem als dichtervorst op te volgen.
Uit het onderrigt van en den voortdurenden omgang met bilderdijk kon het niet missen of het gevolg daarvan moest zijn dat da costa diens staatkundige en godsdienstige gevoelens omhelsde en geheel als de zijne aannam, - waaraan hij tot zijn laatsten ademtogt getrouw bleef, en hoewel hij, wat dit punt aangaat, volgens het oordeel van sommigen, daarvan een te getrouw navolger was, ofschoon zijne eenmaal aangenomen beginselen uit ware overtuiging voortsproten, had hij zich toch elks achting waardig gemaakt, zelfs van zijne tegenstanders en van degenen die in zijne gevoelens en meeningen niet deelden.
Zijne beginselen getrouw, bleef hij voortdurend in die rigting werkzaam, wij kunnen zeggen: nuttig werkzaam, hoewel wij in geen onderzoek willen treden, in hoeverre dit zijne maatschappelijke loopbaan nadeelig was; maar wij brengen hem daarvoor hulde, dat hij het aangenomen beginsel onwrikbaar vast hield, ja daarvoor zelfs strijd en lijden onderging.
Zijne vele geschriften en dusgenaamde politieke gedichten zijn daar, om zijne staatkundige meening te verdedigen; in zijne menigte werken van theologischen aard en in zijne wintervoorlezingen deelde hij onverholen zijne godsdienstige ge- | |
| |
voelens mede. Gedurende de laatste jaren van zijn zoo nuttig leven was hij docent en medebestuurder aan het Seminarium der vrije Schotsche kerk, welke inrigting aan hem zooveel goeds heeft te danken, terwijl hij zich in ruime mate de achting en genegenheid der kweekelingen, waarvan sommigen als evangeliedienaars of zendelingen op verschillende deelen der aarde reeds werkzaam zijn, om zielen voor christus, dien ook da costa opregt en hartelijk als een geloovig discipel lief had, wist te verwerven. De leerlingen van die inrigting hebben dan ook den treurigen pligt vervuld, zijn stoffelijk overschot naar de laatste rustplaats te dragen.
Nog kort vóór het uitbarsten der ziekte, welke hem aan de sponde kluisterde, die hij niet weder levend zou verlaten, mogt het hem gelukken het werk: de Mensch en de Dichter, te voltooijen, waarmede hij, naar zijn vurigen wensch, een onvergankelijk gedenkteeken oprigtte voor den hem zoo dierbaren bilderdijk.
Bij 's mans erkende verdiensten, groot talent, verheven genie en echt wetenschappelijke kennis, moet het ons echter verwonderen, dat betrekkelijk zoo weinig geleerde genootschappen hem het lidmaatschap aanboden. Hij was lid der maatschappij van nederlandsche letterkunde te Leijden, alsmede van het provinciaal Utrechtsen genootschap, hij was voorts eerelid der Hollandsche maatschappij van fraaije letteren te Amsterdam, mitsgaders lid der derde klasse van het voormalig koninklijk Nederlandsch instituut, dat door hem tot het laatste oogenblik van deszelfs bestaan met leeuwenmoed, maar te vergeefs werd verdedigd. Toen genoemd instituut later vervangen werd door eene Academie van Wetenschappen, en men daaraan ook eene afdeeling voor geschied- en letterkunde toevoegde, mogt men billijkerwijze verwachten, dat ook aan den bezielden dichter, aan den navorscher der wetenschap, die haar zoo innig behartigde en zocht te verbreiden, een zetel in het bestuur daarvan zou zijn aangeboden; tot veler bevreemding vond dit echter geen plaats, ja hij bleef daaruit als het ware gebannen.
De ridderlijke tweede willem, met wien hij op vertrouwelijken voet verkeerde en wiens dood hij in een aandoenlijk vers: Rouw en Trouw, destijds in de kolommen van een der geachtste en meest gelezene dagbladen der hoofdstad opge- | |
| |
nomen, herdacht, benoemde hem op den 1sten Januarij 1843 tot ridder der orde van den Nederlandschen leeuw, en zoo iemand, hem, die zulk eene ridderlijke, koninklijke ziel had, mogt teregt eene ridderorde de borst sieren.
Was het wonder dat de deelneming in den lande groot, we zouden bijna zeggen algemeen was, toen het berigt weerklonk, dat de man, op wien Nederland met trotschheid kon oogen, wiens edel karakter door een iegelijk erkend en naar waarde geschat werd, die zooveel zielenadel, zooveel geloofsijver en strikte naauwgezetheid in alles bezat, naar hooger sferen was heengegaan! Was het wonder, dat velen, uit alle oorden des lands, waren zaamgekomen om hem de laatste eer te bewijzen en sommigen zijner bijzondere vrienden en vereerders zich genoopt gevoelden bij den geopenden grafkuil woorden van deelneming te spreken, en hem warme hulde te brengen. Wij zullen hier die toespraken niet in hun geheel aanhalen, maar volstaan met te zeggen dat Dr. a. capadose, even als hij, zijn vriend en broeder, zooals hij betuigde er geen tweede op de wereld te hebben, even als hij aan den onvergetelijken bilderdijk verbonden, even als hij aan de voeten van jezus gebragt, even als hij het merkteeken van christus aan het voorhoofd ontvangen hebbende en met zoo teedere banden aan hem verbonden, het eerst sprak en hem als den moedige nen volhardenden strijder voor de waarheid, in al de voortreffelijkheid van zijn karakter, waarvan de grondtrek liefde was, op aandoenlijke wijze schetste, en treffend den zoon des overledenen toesprak, hem o.a. toevoegende: dat hij een naam droeg, geëerd en bemind bij allen, die God in waarheid liefhebben en die zelfs bij de tegenstanders onbesmet en onbezoedeld is gebleven; dat hij dien naam in eere moest blijven dragen en bovenal steeds moest bedenken, dat hem een voorregt boven duizenden ten deel was gevallen, zulk een vader gehad te hebben, en hem aanspoorde om steeds zijn voorbeeld voor den geest te houden, en de voetstappen des onvergetelijken mans te drukken.
Daarna nam de burgemeester der hoofdstad, Mr. j. messchert van vollenhoven het woord, die in warme bewoordingen hulde bragt aan de verdiensten van da dosta jegens het vaderland, den staat en de stad zijner inwoning, en wees er o.a. op, aan hoe weinigen die talenten zijn gege- | |
| |
ven, welke hem door God waren geschonken, maar hoe wij, allen tot hetzelfde geroepen zijnde, met de talenten die ons gegeven zijn, moeten pogen te doen, ja moeten doen, datgene wat da costa deed.
Ook Mr. j.w. van loon, even als de waardige overledene mede-bestuurder en mede-onderwijzer aan het straks genoemde seminarium der vrije Schotsche kerk, voerde het woord en schetste hoofdzakelijk da costa's verdiensten jegens die instelling. Ook Mr. g. groen van prinsterer, die dertig jaren onder zijne vrienden behoorde, bragt hulde aan de nagedachtenis van den strijder, den belijder, en lijder voor de waarheid, die de profetische en apostolische roeping, welke hij in Nederland gehad heeft, vervulde en wiens eenige wensch het was, dat de zegeningen, door hem voor Oranje en Nederland afgesmeekt, in ruime mate verhoord werden!
Dr. nicolaas beets kon evenmin zwijgen bij het graf van den dierbaren kunstbroeder, hij, die zulk een ruim hart, zulk een onuitputtelijken geest had, die zich thans verliezen in de gewesten der volkomene, der onbezoedelde, heilige en eeuwige liefde! - Dr. j.p. hasebroek strooide eveneens eene nederige bloem van dankbare hulde op het graf van da costa, die in de hand van God, voor hem en zoovelen eene brandende fakkel was geweest om hen op den levensweg voor te lichten.
Niet minder dan land- en stadgenooten bragt ook het buitenland, bij monde van Dr. w. jamieson, predikant der Episcopale kerk, hulde aan da costa.
Gelijk te wachten was, bragten ook de leerlingen van het Schotsche seminarium, bij monde van den heer eggenstein, hulde en dankzegging aan den hun ontnomen leermeester; treffend en met diep gevoel herdacht hij zijn onvergetelijk onderwijs, zijn opwekkend voorbeeld, zijne voortreffelijke hoedanigheden van hart en geest.
De beroemde kanselredenaar, Dr. j.j. van oosterzee uit Rotterdam, herwaarts gekomen om gelijk zoovelen de laatste eer te bewijzen aan den man zoo groot en goed, als er zelden een geleefd heeft, was de laatste spreker bij de geopende groeve in 's Heeren tempel.
A., Mei 1860.
x.
|
|