de Russen, ‘die er zulke voortreffelijke hebben.’ Deze schaduwzijde onzer literatuur, in vergelijking met de Russische, heeft hij willen wegnemen: daartoe moeten deze ‘soldateske improvisatiën’ dienen. Verder zijn ze bestemd, om niet alleen bij de krijgslieden van beroep, maar ook bij onze schutterijen (alsof het daar nog noodig was!) onze akademieburgers enz. ‘den moed, den martialen zin, den soldatesken geest, de kameraderij, het moreel, wakker te houden of aan te blazen.’ De schrijver wenscht dat deze liederen, die hij als proeve aanbiedt, de triviale liedjes mogen verdringen, die in den mond der soldaten leven; en stelt zich voor den krijgsmansstand te voorzien van een stel gezangen, die zij in de meest verschillende phases van het militaire leven, in vrede en oorlog, tot zelfs bij de taptoe en de parade, vrijelijk zouden kunnen aanheffen. De veertien liederen in dit bundeltjen - meest allen op muziek gezet - dragen voor het meerendeel een zeer oorlogzuchtig karakter: knetetrende musketten, roffelende, ook een enkele maal klinkende, trommels, schetterende trompetten, blinkende zwaarden, knallende kartouwen, vuur en rook en vonken, en wat er verder tot de decoratie van een behoorlijken veldslag mag gerekend worden, dit alles speelt hier eene groote rol. Verder spreekt het van zelve, dat de soldaten, die deze liederen in den mond nemen, steeds overwinnen, hoe groot ook het aantal der vijanden zij en hoe geducht hunne magt; en dat er voor hen allen geene andere keuze denkbaar is, dan sterven of overwinnen. In hoeverre nu deze krijgsliederen bij de soldaten en bij onze manhafte schutterijen (die echter beter zullen doen een volgend, meer vredelievend bundeltjen af te wachten), inderdaad ingang zullen vinden, en al datgene uitwerken, wat de schrijver verlangt: ik weet het niet, als niet voldoende bekend met de esthetische ontwikkeling onzer krijgslieden. Als gedichten, die voor het volk
bestemd zijn, schijnen zij mij toe te weinig den waren toon aan te slaan, omdat de schrijver te veel in uiterlijkheden, in kunstmatige opwinding, in beweging en groote woorden, zijne kracht zoekt. En dit is te begrijpen. Ik wil van harte gelooven, dat Dr. buser, gelijk hij zegt, deze liederen met geestdrift en con amore heeft bewerkt; maar hoogst waarschijnlijk kent hij den oorlog niet dan uit beschrijvingen, en is minstens de helft der hier ge-