den schoolmeester? Juist door hetzelfde, dat ons bij de portretten van den kweekeling, waarop ze veel gelijken, trof: door het gemis van ‘al die fijne trekken, die geestige schakeringen, dat fantastisch-geniaal spel van licht en bruin, waarin juist de verdienste van den Schoolmeester-schilder bestaat.’ Van daar dat ook deze portretten, even als die van den kweekeling, een faux air de famille met de portretten des meesters vertoonen, waarvan ze toch, bij nader onderzoek, zoo zeer blijken te verschillen.
De lezer vordere niet van ons dat wij deze galerij rondwandelen. Hij zou er veel vinden, dat hem reeds meer of minder bekend is, weinig oorspronkelijks of dat de moeite der wandeling voldoende zou loonen. Het is jammer dat iemand, die blijkens sommige verzen in dit boekje, werkelijk talent bezit, en, getuige de aanteekeningen, geen vreemdeling is op letterkundig gebied; - dat zoo iemand, zeggen wij, bezweken is voor de verzoeking, om nu juist in dit genre zijne krachten te beproeven. Hij bedenke dat slechts voor zeer weinigen, die er zich aan wagen, de spreuk van horatius niet gelden zou, juist omdat het zoo hoogst eigenaardig, zoo bij uitnemendheid subjectief is.
Wij eindigen deze aankondiging, met andermaal den opregten wensch uit te spreken, dat het boekje van den ‘Schoolmeester’ zonder verdere navolgers blijven zal; en dat het voorbeeld der schipbreuk van twee gansch niet onervarenen, heilzaam waarschuwend voor anderen moge zijn.