Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1860
(1860)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 486]
| |
Het Rijk van Christus. Naar het Hoogduitsch van Dr. August Neander, door A. Francken, predikant te Etten. Met eene voorrede van W. Francken Az., predikant te Rotterdam. 2 deelen, klein 8vo. (Te) Rotterdam, (bij) Hoog en Trenité, 1859. 1e deel, 296 bl., 2e deel, 430 bl. Prijs der 2 deelen f 5,00.Een werk van Dr. august neander behoeft zeker niet met vele woorden aangeprezen te worden om in ons vaderland aan velen welkom te zijn. Zijn naam is door menig vertaald geschrift reeds aan velen zeer gunstig bekend. Wij twijfelen geenszins of ook het boek ons door den heer francken aangeboden, zal welgevallig zijn aan vele denkende en belangstellende vrienden des christendoms. Ook hierop kan het woord van professor van gilse toegepast worden: ‘Wij mogen het een verblijdend verschijnsel noemen, dat zoovele van zijne (neanders) werken in onze taal worden overgebragt en alzoo ook onder ons, in dien meer uitgebreiden kring kunnen verspreid worden, voor welken zij door den schrijver werden bestemdGa naar voetnoot(1).’ Want ook hierin zal men de bevestiging vinden van 't geen de genoemde hoogleeraar in hetzelfde voortreffelijke opstel verklaart: ‘Het blijkt uit de geheele manier, waarop neander schrijft, dat hij de literatuur der kerkgeschiedenis in haar geheelen omvang zich had eigen gemaakt.’ En verder: ‘'t Is blijkbaar dat neander met al zijne schriften zich ten doel stelde te stichten, in den zin waarin hij zelf zoo treffend dat bijbelsch woord (οἰϰοδομεῖν) heeft verklaard,... waarbij hij doet opmerken, hoe het gebruik van dit woord, door den apostel paulus in de eigenaardige taal des christendoms ingevoerd, zijn grond heeft in de voorstelling, naar welke het christelijke leven van de gansche gemeente, zoowel als van de afzonderlijke leden wordt vergeleken met een gebouw, met een tempel Gods, die op den eenigen grondslag (1 Cor. III:9, 10) al hooger en hooger wordt opgetrokken en gedurig verder uitgebreid.’ Men vergeve ons deze vrij lange aanhaling! Wij wisten onze ingenomenheid met het werk van neander in het alge- | |
[pagina 487]
| |
meen en ook van het boek, dat wij aankondigen, niet beter uit te drukken, dan met de woorden van den uitstekenden, algemeen hooggeachten en diep betreurden hoogleeraar van gilse. Om nu onze aanbeveling te ondersteunen, willen wij den lezers mededeelen, wat zij in dit werk zullen vinden en hen trachten opmerkzaam te maken op het een en ander daarin, dat naar onze meening vooral de aandacht verdient. De vertaler heeft onderscheidene kleine stukjes van neander uitgekozen en onder eenen algemeenen titel bijeengevoegd; door deze in geregelde volgorde te schikken, heeft hij gezorgd, dat de eenheid ook behouden werd in den inhoud. Het ‘Rijk van christus’ wordt beschouwd, theoretisch en praktisch. Het eerste deel bevat namelijk: ‘algemeene beschouwingen over het rijk van christus’ en is verdeeld in zeven hoofdstukken: I Het woord des koningrijks. II Het wezen en den aard des koningrijks. III. Het komen van den Heer en de teekenen daarvan. IV. Het oude en nieuwe in het rijk van christus. V. Zijne onderdanen in verschillende levensomstandigheden. VI. Verschillende wegen, om tot het rijk van christus te komen. VII. Het rijk van christus bezoedeld door menschelijke dwalingen. Het tweede deel stelt voor: ‘Levensbeelden uit het rijk van christus,’ en daarin worden beschouwd: I. Paulus en jacobus. II. Matthias van janow. III. Hus. IV. Marcus antonius flaminius. V. Wizel. VI. Chillingworth. VII. Richard baxter. VIII. Oberlin, en XI. Wilberforce. Aan het slot van ieder deel vindt men een vrij groot getal aanteekeningen van de hand des vertalers, die tot opheldering van den tekst nuttig zijn. Uit deze eenvoudige inhoudsopgave moet het den lezers blijken, dat de hier behandelde onderwerpen allezins merkwaardig verdienen te heeten. En deze onderwerpen worden hier op zulk eene wijze behandeld, dat wij evenzeer de geleerdheid en den praktischen blik als de onpartijdigheid en de warme liefde voor het christendom, bij den auteur moeten bewonderen. Om den lezer zelv' eenigermate bekend te maken met den geest van het werk, willen wij hier eenige proeven meêdeelen. In het hoofdstuk over het komen van den Heer en de teekenen daarvan, lezen wij: ‘Als het verlangen naar den Verlosser uit diep gevoelde behoefte voortkomt, | |
[pagina 488]
| |
maar niet gepaard gaat met heldere kennis, dan wordt men al ligt de prooi van menigvuldige misleidingen en hersenschimmen, zoo dikwijls als zich veel voor christus uitgeeft of Zijne verschijning en de openbaring van Zijnen geest namaakt, wat niet van christus en veeleer in tegenspraak is met den geest, dien het uitwendig voorgeeft te bezitten. Als hemelsche krachten ijverig werkzaam zijn, dan zijn spoedig ook alle helsche krachten in beweging, om het goddelijke werk te bederven en te vernielen. En het gevaar is dan het grootst, als die helsche krachten zich uitwendig voordoen, als krachten des hemels en het goddelijke namaken; als de engelen der duisternis trachten te misleiden, door zich te kleeden als engelen des lichts.’ Verdient die opmerking, gestaafd als zij wordt door historische bewijzen, ook in onze dagen niet in gedachtenis gehouden en in acht genomen te worden? Men denke aan de veel besprokene opwekkingen (revivals, reveils) in onderscheidene landen. Hoogst belangrijk en boeijend is ook het hoofdstuk, getiteld: Verschillende wegen om tot het rijk van christus te komen. Men vindt daarin de verklaring en toepassing der bijbelsche verhalen, van de ontmoeting van jezus met nicodemus, met den rijken jongeling, met de overspelige vrouw, met de Samaritaansche enz. Treffend en waar is de opmerking, die wij lezen in het laatste hoofdstuk des eersten deels: ‘Als wij de heilige mannen Gods, de apostelen - en door hen onzen Heer jezus christus zelven - met het oog op de omstandigheden der gemeenten in hunnen tijd, aanwijzingen hooren doen; wanneer wij hen hooren waarschuwen tegen het kwade, dat in de gemeenten insluipt en als wij hen dat hooren bestraffen, dan hehoeven wij alleen datgene, wat in onzen tijd geschiedt, te vergelijken met hetgeen toen voorviel, en het zal ons zijn alsof wij met betrekking tot den tijd, dien wij beleven, hunne leerende, waarschuwende en bestraffende stemmen vernemen.’ - Het tweede deel bevat geene eigenlijk gezegde biographiën, maar de mannen, die neander ons voorstelt, worden door hem beschouwd in hunne eigenaardige betrekking tot het christendom, terwijl zoowel het prijzenswaardige als het verkeerde in hun werken en streven, duidelijk wordt aangewezen. Zoo leeren wij hier bijv. matthias van janow | |
[pagina 489]
| |
kennen, als den vertegenwoordiger van het beginsel der hervorming, zoo als het zich uit den geschiedkundigen gang van ontwikkeling des christendoms onder een volk van slavonischen oorsprong ontwikkelde, en zoo als het, daar het door ongelukkige gebeurtenissen bij den slavonischen volksstam in zijne verdere ontwikkeling gestuit werd, eene eeuw later door luther, bij den Duitschen volksstam de zegepraal behaalde. - Dat het ook hier niet aan behartigenswaardige wenken en lessen voor onzen tijd ontbreekt, is ligtelijk aan te toonen. Als zoodanig wijzen wij o.a. op een woord van hus, dat hier aangehaald wordt: ‘als de paus zijne vijanden wil overwinnen, dan volge hij christus na, wiens plaatsbekleeder hij zich noemt, dan bidde hij voor zijne vijanden en voor de kerk; dan zegge hij: Mijn rijk is niet van deze wereld, dan doe hij zijnen vijanden wel, dan zegene hij die hem vloeken - dan, ja dan zal de Heer overeenkomstig zijne belofte eene taal en eene wijsheid geven waartegen geen zijner vijanden iets zal vermogen.’ 't Zou geen kwaad zijn, als pius IX dit woord eens in overweging nam. - Niet minder van toepassing op sommige verschijnselen onzer dagen dunkt ons, wat wij lezen in hoofdstuk IV; terwijl gesproken wordt over den godsdienstigen toestand van Italië in den tijd, toen de hervorming in Duitschland begon: ‘eene beschaving des verstands, die zoowel hoogmoedig als oppervlakkig was, meende, terwijl zij het heerschende bijgeloof met het christendom verwarde, den ondergang van het laatste reeds te kunnen voorspellen. - Het was echter altijd een van de teekenen des tijds, die het ontstaan van nieuw leven door het christendom aankondigden, dat deze en gene meenden, het christendom reeds te kunnen missen en zijnen ondergang ook te kunnen aankondigen.’ Doch wij mogen niet voortgaan met citeren, hoezeer ook nog menige schoone plaats, die wij aanteekenden, ons uitlokt; wij houden ze bescheiden terug om niet te veel ruimte voor onze aankondiging te vergen. De getoonde proeven zullen ook, hopen wij, voldoende zijn om onze lezers eene gunstige meening omtrent dit boek te doen opvatten. Die proeven kunnen tevens dienen om den stijl te leeren kennen. Over het algemeen kunnen wij daarover geen aanprijzend oordeel uitspreken; daar is geene losheid, geene gemakkelijk- | |
[pagina 490]
| |
heid in. De vertaler schijnt met angstige naauwgezetheid, getrouw te zijn gebleven aan het oorspronkelijke, zoo zelfs dat hij het meer bevallige van den schrijftrant, aan die getrouwheid heeft opgeofferd. Maar gaarne voegen wij hier de erkentenis bij: het Duitsch van neander is niet gemakkelijk te vertalen. Dat het evenwel in goed Hollandsch overgezet kan worden, bewijst de vertaling van de Kerkgeschiedenis, door den heer mauve. Het uiterlijk van het werk is net; druk en papier zijn goed. Dat wij ook op den omslag van het eerste deel de namen der uitgevers hoog & trenité lezen boven het jaartal 1859; terwijl binnen op het titelblad alleen de uitgever hoog wordt genoemd en het jaar 1857 vermeld staat, is misschien eene vergissing, even als dat in ons exemplaar van het eerste deel van één blad (pag. 177-192) twee afdrukken zijn ingebonden. R. v. |
|