| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Leer en werken der Jezuiten op godsdiens tig, zedelijk en staatkundig gebied. Eene bekroonde prijsverhandeling van Dr. Henreich Wiskemann. Te Purmerende, bij J. Schuitemaker, 1860. 98 bladz. 8vo. Prijs f 0,90.
Hoe veel prijs de steller dezer regelen ook hecht aan den naam van ijverig Protestant, hoe ongaarne hij zich de beschuldiging van laauwheid op den hals zou halen; hij gevoelt zich gedrongen de verklaring hier af te leggen, dat hij niet zeer ingenomen is met het strijdschrift, waarvan de titel hierboven is afgeschreven en dat als een vrucht van Protestantschen ijver, misschien door velen hoog wordt geprezen. Is dan de polemiek op het gebied der godsdienst af te keuren? Integendeel ik geloof zelfs dat zij niet alleen nuttig, maar volstrekt noodig, onmisbaar is. Ik gevoel hoogachting voor iedereen, die openlijk bestrijdt, wat hij voor dwaling en zonde houdt, die den moed heeft om bedekte zonden en verborgen misdaden te ontsluijeren, in het volle licht te plaatsen en over te geven aan de algemeene verachting. Ik weet dat de christen geroepen is de onvruchtbare werken der duisternis, zooveel hij vermag, in hunne schandelijkheid te openbaren, ten toon te stellen, te bestraffen. Verdienen dan ‘de leer en werken der Jezuiten’ niet onder die onvruchtbare werken der duisternis geteld te worden? 't Zij verre van mij, dat ik het zou ontkennen. Eene zeer oppervlakkige kennis van het Jezuitisme is zeker voldoende, om ieder regtschapen mensch met afschuw daarvan te vervullen.
De reden, waarom het geschrift van Dr. wiskemann, al is het eene bekroonde prijsverhandeling, mij niet zoo lofwaardig toeschijnt als den ongenoemden vertaler, die het uit het Hoogduitsch in onze taal heeft overgebragt, is eenvoudig deze; ik meen, dat men aan een strijdschrift, een godsdienstig strijdschrift, andere eischen behoort te doen, dan waaraan hier wordt voldaan. Ronduit gesproken, het boek is mij tegen- | |
| |
gevallen; ik had, op den titel afgaande, daarin iets anders, laat mij het zeggen, iets beters verwacht. Ik hoopte hier eene beknopte, duidelijke opgaaf te vinden van de voornaamste grondstellingen der Jezuiten en eene heldere, bepaalde aanwijzing, door feiten gestaafd, hoe zij die in praktijk bragten en brengen. Zoodat iedereen, ook de zoogenoemd minder ontwikkelde, door de lezing van dit boekje in staat gesteld zou worden, om zich een juist oordeel te vormen over de Jezuiten en tevens zou weten op welke wijze en door welke middelen, hij 't best hunnen invloed zou kunnen te keer gaan en bestrijden. In die verwachting ben ik teleurgesteld. Of mijne verwachting billijk was, mogen anderen beoordeelen. Waarom zij niet werd verwezenlijkt, wil ik duidelijk maken door een kort overzigt te geven van den inhoud van het hier besproken werk.
Na in eene inleiding de bekende geschiedenis van ignatius van loyola, de oprigting van het ‘genootschap van jezus’ en de organisatie der orde te hebben medegedeeld, komt de schrijver tot zijn eigenlijk onderwerp. Op zeer verschillende wijze is de orde beoordeeld. Onder Roomschen en Protestanten heeft zij zoowel bestrijders als lofredenaars gevonden. Welk oordeel is regtvaardig? Op deze vraag zal de auteur het antwoord geven. Daartoe gaat hij de leer en praktijk der Jezuiten na op godsdienstig, zedelijk en staatkundig gebied.
Dat deze verdeeling logisch onjuist is behoeft zeker geen uitvoerig betoog. Al laat men ook de verouderde afscheiding van godsdienst en zedelijkheid toe, zoo kan toch niemand goedkeuren, dat zedelijkheid en staatkunde zoo maar nevens elkaâr genoemd worden, als waren het coördinate begrippen. Behooren dan de pligten van den burger niet tot de zedeleer? 't Is waar het effect van de verhandeling zou er misschien onder geleden hebben, indien deze distinctie niet ware gemaakt. - Wij gaan voort met ons verslag. -
| |
I.
De orde der Jezuiten vond hare roeping in het bestrijden van den geest van het Protestantisme. Vandaar dat zij juist het grootste gewigt hechtten aan die leerstukken, die de Hervorming had verworpen. Op het concilie van Trente bragten vooral twee afgevaardigden van loyola, de Jezuiten lainez
| |
| |
en salmeron er veel toe bij om de leer der regtvaardiging te doen vaststellen in dien zin, dat ook de noodzakelijkheid der goede werken tot zaligheid, werd erkend. Zij vooral verdedigden en handhaafden het leerstuk van de kerk, waarbij aan den paus alleen goddelijk gezag en onfeilbaarheid, mitsdien volstrekte heerschappij over alle christenen wordt toegeschreven. Zij bevorderden de vereering van maria en ijverden reeds toen voor het dogma der onbevlekte ontvangenis van de moedermaagd. In de hoofdzaak is de godsdienstleer der Jezuiten dezelfde gebleven.
Wat de godsdienstige werkzaamheid der Jezuiten betreft, kan er alleen van de belangrijkste verschijnselen melding gemaakt worden. Het doel van het gezelschap van jezus was de uit- en inwendige zending. Om dat doel te bereiken werkten zij met zeldzamen ijver en buitengewone volharding; zij lieten niets onbeproefd en schrikten voor geen bloed vergieten terug, om de volken weêr onder de heerschappij der alleen zaligmakende kerk terug te brengen. Daartoe poogden zij de vorsten voor zich te winnen en blijvenden invloed op de volkeren zich te verwerven, door zich meester te maken van het onderwijs, de prediking en de biecht. Hunne pogingen bleven niet zonder gevolg, zij verkregen groote, zeer groote magt. ‘Welke vruchten heeft die magt gedragen? Bijgeloof, ongeloof, fanatisme, onwetendheid, onverdraagzaamheid en werkheiligheid zijn de wrange vruchten van het Jezuitisme.’ Die laatste uitspraak klinkt zeer hard, en al had de schrijver volkomen regt om dit oordeel te uiten, zoo had hij, dunkt mij, toch de gronden meer bepaald moeten aanwijzen, waarop dat oordeel berust. Zijn boek is immers niet bestemd voor menschen, die met de algemeene en kerkelijke geschiedenis naauwkeurig bekend zijn, maar voor het groote publiek. Daarom waren hier feiten noodig als bewijzen, duidelijk voorgestelde feiten. Nu klinkt de geheele uitspraak als eene ongemotiveerde beschuldiging. Zal men die algemeen, op het gezag van den auteur, als billijk aannemen?
| |
II.
De algemeen bekende en verderfelijke grondstelling der Jezuitische moraal is deze: ‘het doel heiligt de middelen.’ Wel beweren de leden der orde en waarschijnlijk teregt, dat ner- | |
| |
gens in hunne geschriften die stelling letterlijk te vinden is, maar desniettemin drukt zij volkomen uit, wat hunne leeringen en voorschriften omtrent de zedeleer bedoelen. Zij hechten groote waarde aan de casuistiek, d.i. ‘die leer, die uitsluitend let op de bijzondere daden en iedere daad op zich zelf beschouwt.’ Verder vindt men bij hen de leer van het quietisme, d.i. ‘ze heeten eene handeling geregtvaardigd, wanneer zij zonder bedoeling geschiedde.’ Door middel van het probabilisme zocht men aan slechte daden eene goede bedoeling te leenen. Dat er van ware zedelijkheid bij zulk eene leer geene sprake zijn kan, behoeft geen betoog. Wat hier verder door den schrijver wordt medegedeeld als beschrijving van der Jezuiten werkzaamheid op zedelijk gebied, is hoofdzakelijk de toepassing der genoemde grondstellingen, op de onderscheiden pligten van den mensch jegens zich zelven, jegens de medemenschen en jegens God.
| |
III.
Het gebied der staatkunde. ‘Lainez de tweede generaal der Jezuiten, ontwikkelde den oorsprong van het staatsgezag op deze wijze: ‘er bestaat een groot verschil, ja zelfs eene scherpe tegenstelling tusschen de kerk van jezus christus en de menschelijke maatschappijen. Daarom zijn de laatsten vrij en berust alle magt bij de gemeenten, die haar overdragen op de overheid zonder dat ze er zelf afstand van doen.’
Ref. moet bekennen, dat hij, geen voorstander zijnde van het goddelijk regt der koningen, het afschuwelijke niet kan inzien van deze leer der volks-souvereiniteit, die in onze dagen meer en meer veld wint en waarlijk niet door de Jezuiten alleen gehuldigd wordt. Geheel iets anders is het misbruik door de Jezuiten van dezen grondregel gemaakt, bijv. de gevolgtrekking door hen daaruit afgeleid, dat het den onderdaan vrij staat zijn' vorst, indien deze een tiran is, te vermoorden; terwijl het aan ieders eigen oordeel wordt overgelaten te bepalen, welke de kenmerken zijn van een tiran. Evenwel, de auteur zelf merkt het op, de Jezuiten hebben de leer van den tirannenmoord niet uitgedacht, men vindt dezelfde denkbeelden ook zelfs bij de hoofden der hervorming. Allerongelukkigst is de poging door Dr. wiskemann aangewend om de Protestanten in dit opzigt te verontschuldigen. Men oor- | |
| |
deele: ‘de Protestantsche schrijvers, die van volksmagt en vorstenmoord spreken, hebben het heil des vaderlands, politieke en godsdienstige vrijheid (dus ook voor de Katholieken), het behoud van de hoogste goederen des menschen op het oog. De Jezuiten daarentegen beoogden niets dan de heerschappij van de kerk en van hunne orde; dus louter ingebeelde en afkeuringswaardige bedoelingen. Ofschoon dus het middel volstrekt zedelijk slecht is, door welke partij ook aangewend, zijn de Jezuiten dubbel zoo schuldig als de Protestanten, omdat de laatsten, ten minste een waardig einddoel zoeken te bereiken.’ Zou men niet denken, dat de schrijver zelfs eenigzins bevangen is door de gevoelens der Jezuiten? En werken de laatsten dan niet ad majorem Dei gloriam?
Bij deze derde afdeeling behoort nog eene opsomming van politieke misdrijven, die de Jezuiten in verschillende landen gezegd worden verrigt te hebben of ten minste te hebben helpen uitvoeren. Dit overzigt is tamelijk vlugtig. Ten slotte vindt men in dit boek nog eene vergelijking van het Protestantisme met het Jezuitisme; waarvan het resultaat is: ‘het Jezuitisme heeft geene kracht tegenover het waarachtig Protestantisme.’ En wat de toekomst der orde aangaat: ‘reeds zijn hare dagen geteld; reeds verdwijnt hare schaduw, de wijzer spoedt naar de laatste uren. Zij heeft den tijd, niet de waarheid gediend: daarom was zij, reeds van haar ontstaan af den dood gewijd, want slechts de waarheid en het leven in de waarheid zijn eeuwig.’
Ziedaar, lezer! in ruwe omtrekken u aangewezen, wat deze bekroonde prijsverhandeling behelst. Veel nieuws is er niet uit te leeren, misschien dat het hier of daar wat verbittering aanwakkert tegen de Katholieken. Maar aan den invloed, aan de magt van het Jezuitisme zelf, zal het geen afbreuk doen. Wil men dat bestrijden met goeden uitslag en zijn val verhaasten, dan andere wapenen gekozen, in plaats van hartstogtelijke twistschriften; dan verlichting, kennis der waarheid en liefde tot waarheid aangekweekt en bevorderd, dan de menschen zooveel mogelijk opgeleid tot de beoefening van christelijke deugd, tot een leven naar het voorbeeld en in den geest van den goddelijken stichter onzer godsdienst. Zoo zal het kwade worden overwonnen door het goede.
R.
v.
|
|