Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1860
(1860)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijRome en de Bijbel. Handboek bij de behandeling der punten van verschil tusschen de Roomsch-Catholieke en Protestantsche geloofsbelijdenis. Uit het Fransch van F. Bungener, vertaald door C.S. Adama van Scheltema. Amsterdam, L. van Bakkenes en Comp., 1859. In 12mo., VIII, 567, XXIII bl. f 1,75.De vorm van dit Handboek, reeds met een woord voorloopig door ons aangekondigdGa naar voetnoot(1), is deze, dat de schrijver als 't ware met zijne lezers het N.V. doorleest en overal, waar het te pas komt, aantoont hoe de Roomsche kerkleer veroordeeld wordt door de Heilige Schrift. Hij begint b.v. met Matth. I:25 aan te voeren ten bewijze, dat de Evangelieverhalen niets weten van den bestendigen maagdelijken staat van maria, de moeder des Heeren; op Matth. III:1, 2 wordt aangetoond, dat de R.C. Bijbelvertaling het: ‘bekeert u,’ van johannes den Dooper ten onregte overbrengt: ‘doet boete’ (mourentorff: ‘doet penitencie’) en doet bij die gelegenheid de Vulgata kennen, als eene onjuiste vertaling naar eenen bedorven tekst; op vs. 6 wordt aangemerkt, dat de ‘zondenbelijdenis,’ van welke daar gesproken wordt, gansch iets anders is dan de oorbiecht, door de Roomsche Kerk gedreven. En zoo gaat het voort, het geheele N.V. door, in 488 artikelen, waarvan het eene dikwijls naar het andere verwijst, wordende het gebruik gemakkelijk gemaakt door een alphabetisch zaakregister, waarvan wij ten proeve de twee eerste afschrijven: Aalmoezen. De voorstelling ‘als ware daarmede den (de) hemel te winnen, is niet op de Schrift gegrond, No. 327 (handelende over 1 Cor. XIII:3). | |
[pagina 442]
| |
Aanbidding. A. Wij zijn haar alleen aan God verschuldigd, No. 7 (Matth. IV:10), 327 (Eph. III:21), 485 (Openb. XIX:10). B. De vereering der heiligen, van de maagd maria, en van de engelen blijkt, bij naauwkeurig onderzoek altijd in aanbidding over te gaan, No. 238 (Hand. XIV:14, 15), 247 (Hand. XVII:22, 23), 278 (Rom. XII:11), 372 (zie boven). Bungener, ten onzent te loffelijk als schrijver bekend, dan dat wij zouden behoeven te herinneren dat men van hem altijd iets goeds te wachten heeft, verwondert er zich in het Voorberigt over, dat een handboek in dezen vorm niet sedert lang werd vervaardigd. Wij deelen die bevreemding niet voor zoover het ter overtuiging van Rome zou moeten dienen, want Rome wil van het gezag der Schrift niets hooren. Het beroept zich, ja, op den Bijbel, zoo als de Kerk hem uitlegt, maar dat beteekent eigenlijk nog niets. Rome erkent de Heilige Schrift niet voor den eenigen toetssteen der christelijke waarheid, en zoolang Rome daar niet toe komt (maar Rome weet zeer wel, dat dit een zelfmoord zou zijn), kunnen wij met al ons schermen met den Bijbel even weinig tegen Rome uitvoeren, als het een Mohamedaan baat, zich tegenover het Christendom op den Koran te beroepen. Maar tot versterking der voor de inblazingen van Rome blootstaande Protestanten is het een allernuttigst boek. Bij hen heeft het: ‘daar staat geschreven,’ nog kracht van overtuiging en hun dan ook bevelen wij deze uitmuntend geslaagde, net uitgegevene en zeer goedkoop gestelde vertaling aan. Onder de weinige opmerkingen, die aan het scherpe oog van bungener ontgaan zijn, behoort ook die, dat uit Joh. XXI:23 duidelijk blijkt, hoe weinig staat men kan maken op de door Rome, als kenbron der christelijke waarheid zoo hoog geplaatste overlevering, daar immers reeds dat hoofdstuk door johannes, als aanhangsel tot zijn Evangelie geschreven, werd noodig geacht om de verkeerde opvatting van jezus's woorden door de overlevering, te bestrijden. Het slot is wel waardig overgenomen te worden: ‘Het zegt weinig, Rome te bestrijden, want ook het ongeloof voert dien strijd. Maar dan eerst ontvangt hij beteekenis en waarde, wanneer het een opregt geloof in ons is, dat | |
[pagina 443]
| |
voor de waarheid leeft en de leugen veroordeelt. Wij moeten Rome bestrijden, alleen uit waarachtig christelijken zin, alleen uit liefde tot de menschen, als zijnde allen onze broeders, en met de zucht om zelven daardoor steeds betere Christenen te worden. Elke van Rome's dwalingen moet voor ons eene drangreden te meer zijn, om ons inniger en vaster aan de waarheid te hechten, die zij verminkt of verduisterd heeft, aan de waarheid welke in christus is en in Hem tot in eeuwigheid blijft.’ |
|