Wat kunt gij van jacoba (sic!) leeren (bl. 17)? Wat kunt gij van karel leeren (bl. 19)? Hoe donker wel (pag. 47)? Hoe kunt gij de goedkeuring van God verdienen (pag. 49)? - Wij keuren het dogmatiseren aan jonge kinderen ten sterkste af. Zij zijn nog niet in staat, om te beseffen en gevolgelijk om te begrijpen ‘al wat loffelijk in den mensch is’ zoodat dergelijke vragen het beoogde doel niet treffen.
Over het algemeen worden de gebeurtenissen naar waarheid verhaald, en de schrijver doet zich als een' warmen aanhanger van het huis van oranje kennen. Vooral op pag. 77, komt dit subjectieve gevoelen van den heer h. met kracht te voorschijn, en wij keuren zijne zienswijze volkomen goed, omdat het ontwijfelbaar is, dat de meeste leden van het roemrijke geslacht der nassaus zich hoogst verdienstelijk hebben gemaakt jegens het Vaderland, dat elken regtgeaarden staatsburger zoo dierbaar is.
Op pag. 7, zegt de schrijver: ‘Ruim vijftig jaren mogten de Batavieren in dit land vreedzaam leven. Toen werden zij afhankelijk van de Romeinen, onder de aanvoering van julius cesar’ (cezar of liever caesar ware, dunkt ons, beter).
Heeft de heer h. dan nooit gehoord van het geschiedkundig betoog van c.r. hermans, waaruit hij had kunnen leeren, dat het verblijf van caesar op onzen bodem niet alleen onbewijsbaar; maar zelfs zeer twijfelachtig is; ja, dat er uit de commentariën van dien beroemden krijgsheld, welk werk wij nog eens opzettelijk hebben nagezien, geen bewijs is op te maken, dat hij in het tegenwoordige Noord-Nederland ooit oorlog heeft gevoerd, veel minder de Batavieren van de Romeinen afhankelijk heeft gemaakt?...
Wij hebben onlangs de vraag hooren opperen: ‘Is willem tell eene mythe of niet?’ Wij vragen nu naar aanleiding van het hierboven gezegde: ‘Zou men het verblijf van julius caesar hier te lande niet onder dezelfde mythenrubriek moeten rangschikken?’ Wij aarzelen vooralsnog te beslissen; doch wij nemen de vrijheid de geschiedvorschers, en in de eerste plaats de bekwame mannen, die zich als medearbeiders hebben doen kennen aan het gunstig bekende werk: ‘Het Nederlandsch Archief,’ uitgegeven door bakhuizen van van den brink, op dat niet onbelangrijke punt opmerkzaam