Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1860
(1860)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe wetenschap der godsdienst en de godsdienst der wetenschap. Een kritische brief over het jongste manifest van ‘de Dageraad.’ Te Amsterdam, bij P.N. van Kampen, 1860Ga naar voetnoot(1). Prijs f 0,50.Kent gij den heer j - d te A.? Neem mij niet kwalijk geachte lezer of lezeres, maar ik kan u niets anders van hem vertellen, dan dat hij bovenstaanden brief geschreven heeft. En wat dunkt u van dien brief? Dat hij een meesterstuk van geleerdheid is en echter humaniteit. Waaruit maakt gij dit op? Zoowel uit zijnen inhoud als uit zijnen toon. Is die toon dan zoo liefelijk? Als het suizen van een zachten wind. De schrijver toch doet kennelijk zijn best om de Dageraads-mannen te sparen en houdt zich daarom niet op, met de persoonlijke beginselen der Redacteurs van hun tijdschrift, noch met hunne historische kennis. Uiterst beleefd, laat hij het eerste aan eenen meer ijverigen dan humanen en competenten ‘letteroefenaar’ over; het laatste zeer nederig aan iemand, die niet weet, hoe moeijelijk het vooral in kleine plaatsen en voor dilettanten is, de klassieke werken in eenig vak te leeren kennen. Wat heeft hij dan eigenlijk onderzocht en in zijnen brief behandeld? Zijne beschouwing beweegt zich om de beginsels heen, waarop de Redactie van ‘de Dageraad’ hare gansche redenering bouwt, met andere woorden, om het standpunt dat zij voor zich gekozen heeft, en is dus van zelf geroepen tot het beantwoorden van deze drie vragen: 1. Is de Redactie in het manifest aan haar standpunt gelijk gebleven? 2. Had de Redactie het regt om, bij de taak, die zij zich voorstelt, | |
[pagina 388]
| |
zich op dat standpunt te plaatsen? 3. Is het standpunt der Redactie inderdaad, zoo als zij beweert, dat van de wetenschap der negentiende eeuw? Hoe luidt 's mans antwoord op die vragen? Dat de Redaktie van ‘de Dageraad’ niet getrouw gebleven is aan haar standpunt, doordien zij nog iets anders als godsdienst- en zedeleer voor onze dagen verkondigt, dan de eenige leer, die uit hare beginsels met mogelijkheid is af te leiden. Dat de Redactie geen regt had, om zich op dat standpunt te plaatsen, daar het in strijd is met haar voornemen om godsdienst en zedelijkheid te veredelen. Dat het standpunt der Redactie, niet dat is van de wetenschap der negentiende eeuw, en dus de nieuwere theologie, welke met lessing en schleiermacher aan het hoofd, dat standpunt ingenomen heeft, in geenen deele vrede met haar sluiten zal, niettegenstaande de beleefdheden, welke de Redactie van ‘de Dageraad,’ waar zij kan, met die theologie zoekt te wisselen. Is de Redactie van ‘de Dageraad’ werkelijk zoo beleefd jegens de moderne theologanten? Inderdaad, behalve eens toen zij hen, in een ingezonden stuk, niet veel beter dan huichelaars liet noemen. Waarom zou dat zijn? Volgens den heer j - d te A. zou zij hen gaarne tot een werktuig in hare handen maken, alleen omdat zij het met hen eens is in de verwerping van alle menschelijk gezag; volgens ons gevoelen evenwel geschiedt dit uit opregte sympathie, welke menschen voor elkander plegen te hebben die hetzelfde bedoelen. Bestaat er dan tusschen hen overeenkomst van bedoeling? In zekeren zin ja, daar beiden den historischen christus, den uit de maagd maria geborenen, den uit den dood verrezenen, den aan des Vaders regterhand verhoogden Zoon van God, bestrijden. Gelooven dan de moderne theologanten evenmin in Hem als de mannen van ‘de Dageraad?’ In tegenoverstelling van deze spreken zij wel van eenen christus, maar deze christus is een schepsel hunner verbeelding, geenszins de christus, die ons in de Evangeliën beschreven wordt. | |
[pagina 389]
| |
Zijn er meer onnaauwkeurigheden in den brief van den heer j - d? Nog eene, waarop ik uwe aandacht vestigen wil. Op zijne beurt namelijk, eene beleefdheid met de mannen van ‘de Dageraad’ willende wisselen, schrijft hij dat hun tijdschrift beter geworden is. Hiertegen moet ik zeer protesteren, want het tegendeel is waar. ‘De Dageraad’ wordt er hoe langer zoo slechter op. Moogt gij hem hier hard over vallen? Neen, want de vlijtige man, wien men genoegen doet als men hem verder bij zijne dagelijksche werkzaamheden laat, heeft in dezen gedaan wat hij in een paar ledige uren vermogt om een zijner geachte vrienden te bevredigen. Hoe weet gij dat? Het staat met even zoo vele woorden, te lezen in zijnen brief. Is dat niet razend knap? Zulk eene vraag zult gij zelf best zelf beantwoorden kunnen. Overigens heb ik u thans ook genoeg gezegd. Ik eindig dus met de opmerking, dat de sinds Februarij 1860Ga naar voetnoot(1) weer in andere bezigheden verdiepte j - d te A. volgens zijne eigene opinie een competent en humaan, maar naar ons oordeel geen ijverig bestrijder van ‘de Dageraad’ is. B. q. |
|