| |
De Italiaansche oorlog van 1859. Naar 't Hoogduitsch van W. Rüstow, bewerkt door L.C. de Frémery, 1ste luitenant der infanterie bij de koninklijke militaire academie. Met drie plannen van de veldslagen bij Montebello, Magenta en Solferino. Te Groningen, bij P. van Zweeden, 1859.
Deze beschrijving van den Italiaanschen oorlog in 1859, door den Franschen keizer napoleon III en den Sardinischen koning victor emmanuël tegen den Oostenrijkschen
| |
| |
keizer frans joseph gevoerd, is de belangrijkste welke ons tot heden over dit onderwerp onder het oog kwam. Niet alleen toch biedt zij voor den beoefenaar der krijgskunde ruime stof tot strategische en taktische beschouwingen, maar zij mag ook voor ieder ander, die den loop der staats- en krijgsgebeurtenissen van dezen oorlog, eenigzins voldoende meer van nabij wenscht te kennen, zeer dienstig worden genoemd.
Wij zullen trachten hier een kort verslag van den inhoud, van dit waarlijk belangrijk werk te geven.
Het geheel is gesplitst in drie afdeelingen, die weder in vier, vijf en drie hoofdstukken zijn verdeeld.
In het 1ste hoofdstuk, in afdeeling I opent de schrijver zijn werk met een kort overzigt en eenige beschouwingen van den toestand van Europa op den 1sten Januarij 1859, van de gebeurtenissen welke toen en later plaats hadden, waardoor voornamelijk de min gunstige verhouding tusschen het Fransche en het Oostenrijksche hof aan den dag kwam. Hij schrijft de beweegreden daarvan hoofdzakelijk toe aan den voorafgeganen aanslag op het leven van keizer napoleon III - als zou deze reeds vroeger, in 1830, zich door onverbreekbare verbindtenissen aan het jong Italië verbonden hebben - alsmede aan diens bijgeloovige, fatalistische denkbeelden, welke volgens sommiger meening zich zelfs tot waarzeggerij zouden uitstrekken. Voorts, hoe de invoering der nieuwe munt met de daarop gevolgde ongelegenheden, en de nieuwe rekruteringswet in Oostenrijksch Italië medewerkten tot vermeerdering der daar reeds bestaande ontevredenheid. Verder handelt de S. over de meening, dat in de staatkundige plannen van den Franschen keizer het plan verborgen ligt, om zijnen invloed in Italië uit te breiden, ten einde, wanneer de landengte van Suez eenmaal mogt doorgegraven zijn, de Middellandsche zee in eene Fransche binnenzee te herscheppen, hetwelk hij (welligt niet ten onregte) voor Frankrijk van het grootste gewigt acht. En ofschoon in dit 1ste hoofdstuk wel eenigen schijn van partijdigheid doorschemert, zoo zijn niettemin, de daarin voorkomende beschouwingen zeer belangrijk.
Het 2de hoofdstuk levert een overzigt van de ontwikkeling van den oorlog in Italië. Het huwelijk van prins napoleon met de dochter van koning victor emmanuël; de verder
| |
| |
toenemende verwikkelingen tusschen de hoven van Weenen, Turin en Parijs, de pogingen tot bemiddeling door de overige mogendheden aangewend, worden daartoe door den S. beschouwd. - Verder wordt het verschil der meeningen in Duitschland omtrent den oorlog, zoowel in het zuiden als in het noorden, op oordeelkundige wijze behandeld en uiteengezet, hoe het zuidelijk gedeelte van Duitschland zich vóór, en het noordelijke (vooral Pruissen) op enkele uitzonderingen na, algemeen tegen de handelingen van Oostenrijk verklaarden.
In het 3de hoofdstuk wordt de zamenstelling (organisatie) en toestand van de legers der drie mogendheden vrij uitvoerig beschreven, en hierop volgen eenige vlugtige beschouwingen, waarin o.a. de S. melding maakt van de betere bewapening der Oostenrijksche infanterie boven die der Fransche; (iets dat door napoleon III zelven in zijne dagorder van 12 Mei schijnt te zijn erkend.) Eindelijk vinden wij een kort overzigt en vergelijking van den meer zelfstandigen zamenhang en de daaruit volgende morele strijdkrachten van de Fransche legers, tegenover de zoo zeer uiteenloopende en uit zooveel verschillende nationaliteiten zamengestelde Oostenrijksche legers, welke toestanden met blijkbare kennis van zaken beschouwd en met veel takt beoordeeld worden.
Het 4de hoofdstuk bevat eene uitvoerige en duidelijke beschrijving van het oorlogstooneel.
In de IIde afdeeling, 1ste hoofdstuk, wordt het binnenrukken der Oostenrijksche en Fransche troepen in het Piemontesche beschreven, en ofschoon de S. erkent dat het hem niet mogelijk is geweest de zamenstelling en sterkte van het Oostenrijksche leger met de uiterste juistheid op te geven, zoo schijnt het niettemin waarheid, dat de bronnen waaruit hij het hem ontbrekende heeft aangevuld, kunnen geacht worden zoo nabij de waarheid te komen, dat daardoor in het overzigt en de beoordeeling der elkander opvolgende gebeurtenissen, geen beduidend verschil zal kunnen ontstaan; (iets dat door het later aan dit werk toegevoegd ‘aanhangsel’ overtuigend bewezen wordt.)
Verder wordt de aankomst van keizer napoleon in het Fransche leger beschreven, en zijne daarbij uitgevaardigde legerorden vermeld, benevens de verschillende opmar- | |
| |
schen der legers, welke den slag van Montebello voorafgingen.
Het 2de hoofdstuk dezer afdeeling is gewijd aan de beschrijving van dien slag, welke een door de Oostenrijkers onvoorzien gevolg was, eener oorspronkelijk door hen beoogde groote verkenning, doch die later in een hoofdtreffen met een gedeelte van het Fransche leger overging; de weinige voorzorg en de besluiteloosheid der Oostenrijksche bevelvoerders, zoowel vóór als bij en na dien slag, worden hier vrij duidelijk aangetoond, en er op gewezen, hoe ten gevolge daarvan zij dan ook - hoewel zij over eene twee- à driemaal sterkere magt dan de vijanden konden beschikken - desniettemin te Montebello geslagen werden. Zelfs vermeldt de schrijver bij deze gelegenheid, dat bij de schermutseling te Calcababbio, waar de prins van Hessen het bevel voerde, diens presente sterkte driemaal grooter was dan die der Franschen. En toch werd genoemde vorst voor deze nederlaag beloond, met eene benoeming tot luitenant-veldmaarschalk. Omtrent deze zaak merkt de S. naïef op: ‘Door zulke buitengewone belooningen zal Oostenrijk zeker kans hebben eene menigte Duitsche prinsen in zijn leger te zien, maar wij betwijfelen het zeer, of daardoor ook Duitsche bekwaamheden bij dat leger te vinden zullen zijn, en of men daardoor ook het Duitsche volk in het leger zal trekken.’ Evenwel spreekt de S. met lof over de Oostenrijksche soldaten.
Ook betrekkelijk de verliezen van beide zijden merkt rüstow niet ten onregte het volgende op: ‘De Franschen hebben de gewoonte, de verliezen hunner tegenpartij altijd zeer naauwkeurig te kennen, ofschoon zij in den regel altijd het dubbele van de werkelijke verliezen opgeven; de eigen verliezen daarentegen kennen zij nooit zoo juist.’ - Met eene beoordeeling en eenige opmerkingen den slag van Montebello betreffende, waarbij een zeer goed en duidelijk plan is gevoegd, wordt dit hoofdstuk gesloten.
Het 3de hoofdstuk bevat eene beschrijving van de marschen der verbonden legers en van de gevechten aan de Sesia, van den voor de Oostenrijkers verontrustenden togt van garribaldi in Lombardije, van 20 Mei tot 1 Junij, en van de verschillende schermutselingen van dezen met de troepen van
| |
| |
den generaal urban gedurende die dagen: van de verdere demonstratiën en gevechten aan de Sesia en de Po, van 18 tot 29 Mei; van de verdere marschen en positiën der verbonden legers, waarbij ook het doel van garribaldi's togt wordt beoordeeld; van het gevecht van Palestro met de voorafgegane ontmoetingen der vijanden, en eindelijk van de vereeniging der bondgenooten om Novara. Ook hier weder wordt de weinige behendigheid der Oostenrijksche bevelhebbers aangetoond.
In het 4de hoofdstuk wordt de slag van Magenta uitvoerig beschreven; de heldere beschrijving van het terrein en het duidelijk en goed uitgevoerd plan van dien slag, verdienen beiden uitbundigen lof. De positie van het Oostenrijksche leger op den voormiddag van 4 Junij wordt opgegeven. Daarna worden behandeld: de opmarschen der Franschen en hunne eerste aanvallen, door de grenadiers van de garde en generaal mac-mahon, de tegenaanval der Oostenrijkers en de daardoor ontstane verdere gevechten, benevens de verdere marschen van mac-mahon en niel naar Magenta, het einde van den slag en de resultaten daarvan, waarbij een overzigt van de verliezen aan beide zijden wordt gegeven.
In het 5de hoofdstuk dezer afdeeling vinden wij de beschrijving van den terugtogt der Oostenrijkers (voor een gedeelte door Milaan, met achterlating van 41 vernagelde stukken geschut en eene groote hoeveelheid munitie en levensmiddelen) naar de Mincio, alsmede van den daarop gevolgden intogt van napoleon en victor emanuël te Milaan; medegedeeld worden de, door den eerstgenoemde bij die gelegenheid uitgevaardigde dagorder aan het leger, en de proclamatie aan de Italianen, terwijl aan het slot gehandeld wordt over de verzameling der Oostenrijksche strijdkrachten aan de Chiese en de Mincio.
De IIIde afdeeling behelst het tijdsverloop van den terugtogt der Oostenrijkers naar de Mincio, tot op den vrede van Villafranca. Het 1ste hoofdstuk handelt over de reörganisatie van het Oostenrijksche leger in het algemeen en van dat van Italië in het bijzonder. Ook worden daarin gegeven korte levensschetsen van de beide opperbevelhebbers, schlick en wimpffen, die elk een deel van het thans in twee gesplitste, groote Oostenrijksche leger onder zich hadden;
| |
| |
de ondoelmatigheid dezer indeeling wordt door den S. gemotiveerd aangetoond. Hetgeen gezegd wordt aangaande de weinige geestdrift, welke bij de Tyrolers werd opgemerkt, bij het te wapen roepen van keizer frans joseph, en waarvan de oorzaak te zoeken is, in de slinksche handelingen der regering ten opzigte van de toepassing en naleving der oude privilegiën van dit volk, in het leveren van hun contingent, verdient vooral de aandacht van den lezer.
Het 2de hoofdstuk behandelt den slag van Solferino (24 Junij), en vermeldt het besluit tot en het doel met eenen aanval door de Oostenrijksche legers op die der verbondenen; vervolgens worden beschreven de opmarsch der Oostenrijkers en het nemen van positie daags voor den slag (23 Junij), benevens de dispositiën van keizer napoleon voor den 24sten, terwijl er eene duidelijke beschrijving van het slagveld gegeven wordt; daarop de opmarsch van barraguay-d'hilliers naar Solferino, en die van mac-mahon naar Ca-Murino, met de inleidende gevechten door de corpsen van niel en canrobert tegen het 1ste Oostenrijksche leger, met die op den linkervleugel der bondgenooten, en de overgang dezer verschillende gevechten tot den veldslag, zijnde het tijdstip waarop keizer napoleon het opperbevel op zich nam; vervolgens de hevige, doch beslissende aanvallen op het centrum der Oostenrijkers (Solferino) met de tegenaanvallen van deze laatstgenoemden, en hunnen terugtogt naar den linkeroever van de Mincio. Ook dit hoofdstuk wordt besloten met de vermelding van den uitslag des gevechts en met een overzigt der verliezen van beide zijden, (even als de beide andere plannen, verdient ook dat van den slag van Solferino allen lof) gevolgd van beoordeelende beschouwingen over de handelingen van beide legers, waarbij andermaal het gebrekkige zamenstel in het Oostenrijksche legerbevel met dat der Franschen wordt vergeleken, zoowel wat zelfstandige eenheid, het nemen van veiligheids-maatregelen en de zucht tot doortasten, als wat verpleging enz. betreft. Wij kunnen rüstow's overtuiging in deze zaak niet beter doen kennen, dan door het volgende hier woordelijk van hem over te nemen: - ‘Vraagt men naar de oorzaken, waarom de slag van Solferino, niettegenstaande de dapperheid der
Oostenrijkers en de goede aanvoering der verschillende brigades, toch door hen verloren
| |
| |
werd, dan luidt het antwoord daarop onvoorwaardelijk, dat de schuld daarvan geweten moet worden aan den opperbevelhebber, en, hetgeen bijna op hetzelfde nederkomt, aan de gebrekkige indeeling in twee legers, in twee groote korpsen. Vóór den 24sten waren bij de Oostenrijkers eigenlijk alleen marsch-disposities genomen, hetgeen bezwaarlijk geregtvaardigd kon worden, daar zij het voornemen opgevat hadden om aan te vallen en zij bij elke schrede bedacht moesten zijn op eene ontmoeting met den vijand tusschen de Mincio en de Chiese. Het gevolg daarvan was, dat de Oostenrijkers den 24sten eigenlijk overvallen werden, eer zij hunne positie verlaten hadden. In één opzigt was dit een nadeel voor hen, namelijk met het oog op de gebrekkige inrigting van de verpleging. De troepen moesten grootendeels met ledige magen vechten,’ enz. Wij zijn het hierin volkomen met den bekwamen schrijver eens. Daarenboven is het ons nog een onopgelost raadsel, hoe het mogelijk zijn kon, dat de opperbevelhebber hesz, zich op dien dag (even als reeds vroeger volgens p. 243 van dit werk) volstrekt om niets bekommerde, en zulks alléén omdat hij in eenen voorafgeganen krijgsraad, waarin tot eene aanvallende beweging besloten werd, was overstemd geworden, en hij zich met het gearresteerde plan niet had kunnen vereenigen. Wij vragen onwillekeurig: had hesz, hier niet bepaald moeten kiezen tusschen de abdicatie van zijn centraal opperbevelhebberschap en de verpligting om, ingeval zijne gehechtheid aan de hooge betrekking, daarmede niet instemde, dan het voor hem verbindend vastgestelde aanvalsplan, met alle kracht en inspanning te trachten ten uitvoer te brengen; te meer nog, daar in geval van mislukking, zijn eigen persoon er te minder onder zou geleden hebben? Maar hesz wilde geen van beiden. Hij klemde zich vast aan zijne hooge betrekking, en bemoeide zich verder met niets. Welke
plaats zullen wij hem in de geschiedenis van dezen oorlog toewijzen, nevens, onder of boven eenen generaal von eynätten? - Den lezer van rüstow's werk zullen ook andere meer ondergeschikte handelingen - o.a. de willekeurige en stijfhoofdige gedragingen van eenen lauïngen even treffend aantoonen, dat het standpunt waarop het Oostenrijksche legerbevel in den oorlog stond, veel te wenschen overliet.
| |
| |
Het 3de hoofdstuk doet ons den blik werpen op de gebeurtenissen na den slag van Solferino bij het hoofdleger voorgevallen, op het oprukken van het 5de corps uit Toscane, onder prins napoleon, op de voorbereiding van den oorlog ter zee, en op het beleg van de vestingen aan de Oostenrijksche kust. Een overzigt wordt geleverd over den toestand van Midden- en Zuid-Italië in het laatst van Junij en in 't begin van Julij, benevens eene beschouwing van den toestand van zaken in Pruissen en bij den Duitschen Bond. Het hoofdstuk wordt besloten met de behandeling van den wapenstilstand en de vredespreliminairen van Villafranca, later gevolgd door het sluiten van dien vrede. Zie hier rüstow's gevoelen over dit feit. ‘Het is,’ zegt hij, ‘niet te verwonderen, dat deze vrede op de meest verschillende wijzen beoordeeld werd. Voor ons is hij het slot van het eerste bedrijf. Alles wat op dien vrede volgt, behoort tot een nieuw tijdperk, dat ons welligt gelegenheid zal geven tot het schrijven van een nieuw werk.’ De gebeurtenissen van den dag doen ons aanhoudend vreezen voor de vervulling dezer profetie.
Wij besluiten dit ons overzigt, met den lezer eene onzer opmerkingen mede te deelen, en wel deze: dat alles wat later, en voornamelijk na het bekend worden der oneerlijke handelingen van den generaal von eynätten is voorgewend en als zeker verspreid, als zouden de Franschen door ontrouw in den boezem der Oostenrijksche armée, steeds vooraf met de plannen en voornemens hunner tegenpartij volledig bekend geweest zijn - blijkt eene bepaalde onwaarheid te zijn. Dat de Franschen, ten aanzien van het gewoon spionnenstelsel zeer veel op de Oostenrijkers vóór hadden, dit ligt in den aard der zaak; de eersten toch vonden zelfs tot verre op het vijandelijk terrein, overal hulp bij de geestdrift der Italianen, terwijl de laatsten door den haat der bevolking op niets dergelijks konden rekenen of vertrouwen. Wij moeten er bijvoegen dat de handelwijze der Oostenrijkers ook in den krijg overvloedige aanleiding gaf tot dien haat; om zich hiervan te overtuigen, leze men slechts de mededeeling omtrent de onmenschelijke gruweldaad door den luitenant veldmaarschalk urban op den 20sten Mei in het gehucht Forricella gepleegd. (Rüstow, p. 134.)
| |
| |
Wij kunnen den wensch niet onderdrukken, dat rüstow's aanbevelenswaardig werk in handen veler lezers kome; wij houden ons verzekerd dat niemand hunner, het onbevredigd of onvoldaan uit de hand zal leggen. Den ijverigen vertaler betuigen wij onzen dank voor de goede overzetting welke hij leverde, terwijl wij dien den uitgever niet mogen onthouden voor den waardigen vorm welken hij aan dit werk gaf. Druk en bijgevoegde plannen laten niets te wenschen over.
P.S. Ofschoon wij dit werk niet gelezen hebben met het voornemen om drukfouten op te sporen, zoo is toch onder het lezen bij ons de bedenking ontstaan, of op pag. 218, regel 12 v.b. in plaats van het 10de en 11de infanteriecorps niet behoort te worden gelezen het 10de en 12de, omdat vijf regels hooger het 11de reeds wordt vermeld, waardoor dit thans tweemaal en het 12de in 't geheel niet in de indeeling begrepen wordt. - Ook of op pag. 219, regel 4 v.b. het jaartal 1858 niet moet zijn 1848, en op pag. 307, regel 11 v.b. voor slechts niet slecht behoort gelezen te worden.
Ook is het ons voorgekomen, dat ofschoon op het plan van den slag bij Solferino wel een St. Martino en ook een St. Martin voorkomt, niettemin het St. Martino, waar de belangrijke gevechten tusschen de Piemontezen en den regtervleugel der Oostenrijkers geleverd werden, er niet op aangewezen wordt. Naar aanleiding, vooral van pag. 277, 278 en 284 gissen wij, dat het in de nabijheid van Presca, Corbu inf. en Ceresa moet liggen.
|
|