deugd, afschuw voor de ondeugd, liefde voor God en den naasten in te boezemen.
Te vergeefs hebben wij getracht, om het voor ons liggende werkje onder eene der genoemde soorten te rangschikken. Is het dan van zulk eenen bijzonderen aard? Ja en neen. 't Behoort onder die werkjes, van welke men er in Engeland vooral eene groote menigte aantreft; werkjes, waarin de held of heldin uitmunt door vroegtijdige godsvrucht en als zoodanig ten voorbeeld wordt gesteld.
Wij erkennen ten volle, dat men een kind reeds vroegtijdig liefde voor zijnen Schepper moet inboezemen, en de zaden uitstrooijen, die naderhand het ware, godsdienstige gevoel moeten doen ontstaan; maar wij kunnen ons niet vereenigen met die boekjes, waarin, zoo als hier, een kind van nog geen 14 jaar onophoudelijk van den Heere en van de zaligheid spreekt, en daarbij een ander kind - let wel: een kind - ontmoet, dat reeds een zeer groot zondaar is; voor hem gebeden uitspreekt, hem onderwijst in de leer der zaligheid en hem eindelijk bekeert.
Men moge ons vrij van ongodsdienstigheid beschuldigen, maar wij zien een meisje van 13 jaar nog liever met de pop spelen, of eene kous breijen, of des noods nog vrolijk rondspringen.
Dit neemt niet weg, dat het boekje door sommigen met zeer veel genoegen zal gelezen worden. Wij hebben er vrede mede en zeggen: chacun son gout!
De strekking daar gelaten, zijn ons nog al vele uitdrukkingen voorgekomen, die ons niet bevielen, omdat wij ze niet Nederduitsch vonden. Zoo lezen wij:
Bladz. 6: zij zwom weg in tranen. (Waarheen?)
Bladz. 15: elise haastte zich licht te maken.
Bladz. 16: vonden wij de schoone (?) uitdrukking: ‘de Heer had zijne engelen zoo zoetjes neergezonden, dat elise er niets van gemerkt had.’
Bladz. 19: zij gevoelde vrees voor den knaap, dien hare moeder haar zoo zeer op het hart gebonden had.
Bladz. 31: Deze uitdrukking wrong haar een traan uit de oogen.
Bladz. 32: den eigen dag van hare aankomst.
Bladz. 50: de arme jongen stond in eene moeijelijke stelling.