kweekeling van den Schoolmeester heeft zich aan de proef gewaagd, en de lezing van zijn boekjen gaf ons deze opmerkingen in de pen. Deze kweekeling noemt zijne gedichtjens zeer nederig: rijmpjens, opwellingen, ingevingen van 't oogenblik, luchtige invallen en plotselinge uitstortingen; als uit de pen gerold. ‘Onze Schoolmeester bij uitnemendheid - voegt hij er bij - heeft mij hier en daar den weg leeren kennen, dien men bij dit stukwerk behoort te volgen.’ Het doet mij leed, te moeten betuigen dat deze kweekeling - die gewis zich zelven dezen rang heeft toegekend - den weg van den Schoolmeester ‘bij uitnemendheid’ zeer onvolkomen gevolgd heeft. Onder zijne vijftien dierenportretten is er, naar mijne meening, niet een, dat met die van den Schoolmeester wedijveren kan. Zij hebben, ja, een faux air de famille, dat u, bij het eerste gezigt, aan wezenlijke verwantschap zou doen gelooven; doch, nader bij tredende, ontdekt gij alras, dat deze gelijkenis slechts in algemeene hoofdtrekken, in zekere uiterlijkheden bestaat, maar dat gij hier al die fijne trekken, die geestige schakeringen, dat fantastisch-geniaal spel van licht en bruin mist, waarin juist de verdienste van den Schoolmeester-schilder bestaat. Om deze meening volkomen te staven en te motiveren zou het noodig zijn, bijna alle gedichten te ontleden en met die van den Schoolmeester te vergelijken. Een lastig werk, waarvoor hier alle gelegenheid ontbreekt. En dan nog - dat eigenaardige waarvan wij spreken, dat onnoembare, dat bijna etherische, - het ligt zoo dikwijls in één woord, ééne uitdrukking, ééne naauw merkbare wending; het zijn de toetsen van de meesterhand, die gevoeld, maar niet ontleed kunnen worden. Wanneer gij de twee schilderijen met elkander vergelijkt, blijft u de indruk dat de eene, in vele opzigten, eene mislukte kopij van de andere mag genoemd worden; dat deze kweekeling wel
dikwijls des meesters handgrepen heeft afgezien, maar dat des meesters kunst - de onmededeelbare - hem doorgaans vreemd bleef. De scherts van den meester is luchtig en wild, fantastisch en onbeteugeld, doch altijd - immers bijna altijd - geestig, bevallig en kiesch; die van den leerling is dikwijls wat zwaar, te vasthoudend aan één denkbeeld, te systematisch in hare sprongen, en, wat erger is, vaak grof en onkiesch.