dienste onzer gymnasia bewerkt; 't bevat eene bloemlezing uit onderscheidene kleinere dichters, voorafgegaan door biografische inleidingen en voorzien van de noodige ophelderingen onder den tekst. De laatste nu verklaren juist zooveel, als voor de aankomende jeugd dient verklaard te worden, d.i. zonder het haar al te gemakkelijk te maken en aldus het zelfdenken als in slaap te wiegen, of wel, waar eenige toelichting noodig is, haar in den steek te laten; terwijl de inleidingen, in een beknopt historisch en litterarisch overzigt, datgene behelzen, wat ieder en dus ook de leerling vooraf wenscht te weten van den dichter, wiens verzen hij zoo aanstonds zal leeren verstaan en genieten. De historia litteraria toch behoort, zoo als de geleerde vertaler zelf en teregt in de Voorrede aanmerkt, gewoonlijk tot die bijvakken op school, welke, zoo al, dan toch maar ter loops worden behandeld, dat is op eene wijze, meer geschikt om het geheugen te bezwaren, dan wel het verstand voor te lichten en de kennis te veriijken.
En dit alles nu zamen genomen, komt het ons voor, dat de heer mehler een verdienstelijk werk heeft verrigt, met deze Anthologie uit den vreemde op Nederlandschen bodem over te planten en er zoodoende onzen gymnasialen boekenschat mede te verrijken, en wij wenschen hem den noodigen lust toe, om wat er nog moet volgen, weldra en even gelukkig af te werken, ja hopen, dat hij zooveel voldoening van zijnen arbeid moge erlangen, als waardoor zij zich opgewekt zal gevoelen, om zelf eens een of ander dichter der oudheid onder handen te nemen en te commentarieeren, ten einde den toch altijd schralen lof van naauwkeurig overbrenger of vertaler van eens anders werk, hoe verdienstelijk ook op zich zelven, eenmaal te verwisselen voor den roem, die den geleerden emendator en tevens smaakvollen exegeet verbeidt. Tot deze verwachting nu leiden ons niet alleen de letterkundige antecedenten van den heer mehler, maar zelfs eenige kritische opmerkingen, waarvan hij het onderwerpelijk boekje heeft doen verzeld gaan.
Welligt heeft hij zijne keuze ten deze reeds bepaald; zoo niet, we zouden hem zoo gaarne willen wijzen op den liefelijken en zachtvloeijenden Anakreon, die, ofschoon de menigte zijner uitgaven en vertolkingen schier ontelbaar zijn, toch