onzen tijd reactie in zijn banier te dragen! Arme natieën, die tegen haren wil en geest, slagtoffers zijn eener middeneeuwsche politiek!
Die politiek, zij is geschandvlekt, maar niet genoeg; Oostenrijk staat bekend als de tegenwerker van verlichting en vooruitgang, - maar niet genoeg; de Oostenrijksche regering is berucht wegens de wijze, waarop zij natieën, die ter noodlottiger ure onder haar bewind zijn gekomen, onderdrukt, - maar niet genoeg, men kent haar als een werktuig der jesuiten, - maar niet genoeg.
Men heeft Oostenrijk nog niet in al zijne onwaardigheden leeren kennen, omdat tot nu toe Oostenrijk zich over zijne eigen geschiedenis heeft geschaamd, en haar zooveel mogelijk geheim gehouden en verknoeid heeft. Een man in deze zaak van het grootste gezag, de bekende hormayer, die gedurende 25 jaren archivaris te Weenen was, noemt de geschiedenis van Oostenrijk, zoo als men ze tot nu toe heeft voorgesteld: ‘een besteld werk en eene afgesproken fabel.’
En welke was de regering die zoo iets durfde bestaan? Het was het Habsburgsche huis, dat aan Oostenrijk, op een paar uitzonderingen na, een reeks van tyrannen schonk. Het was het Habsburgsche huis, of liever gezegd, de daemonische magt, aan welke zijne vorsten zich verpand hadden - de jesuiten.
In het werk dat wij aankondigen wordt ons Oostenrijk voorgesteld, zooals het werkelijk is. Onkundige maatregelen van het bestuur der Oostenrijksche archiven hebben vooral den schrijver in staat gesteld eenen arbeid als dezen te volbrengen.
Het is een zuiver historisch werk, waarvan, volgens de eigen woorden van den heer michiels, geen volzin, zelfs geen deel daar van, niet op feitelijk, onomstootelijk bewijs steunt. Naauwgezette studie kon alleen den schrijver in staat stellen eene geschiedenis als deze te schrijven.
Het is eene geschiedenis van de vreesselijkste gruwelen welke ons hier wordt voorgesteld. Niet onjuist zou men ze kunnen betitelen: de geschiedenis van den invloed door de jesuiten op het Oostenrijksche regeringshuis uitgeoefend. Niet weinig wekt het ook hier wederom onzen afschuw, dat eene vereeniging, welke zich vermeet zich naar den eenigen stichter des christendoms te noemen, in naam van haren groo-