ten wachten, als er tijd noodig zou zijn, om een deel van dit belangrijk werk te bestuderen. Één resultaat hebben wij echter wederom door onze oppervlakkige inzage bekomen, en het is dit, dat ons vaderland dat eens roemen mogt op het bezit van van loon, van mieris en zoovele anderen, in den heer van der chijs eenen numismaticus bezit, op wien het niet minder roem mag dragen. De wijze toch, waarop de schrijver zijne zaken behandelt - wij mogten dit reeds vroeger van hem getuigen - is zoo echt wetenschappelijk, zoo naauwgezet, dat slechts weinige penningkundigen van onzen tijd hem evenaren.
De numismatiek wordt door hem zoo pragmatisch behandeld, haar verband met de andere deelen der historische wetenschap zoo in het oog gehouden, dat de klip geheel vermeden is, waarop de penningkunde zoo ligt vervalt, namelijk die van eene doode, nuttelooze wetenschap te worden, van alleen aardigheidshalve te worden beoefend.
Welk eene moeite en zorg de bearbeiding van dit deel den heer van der chijs wederom gekost heeft, zal ieder begrijpen, vooral wanneer wij lezen, hoe de schrijver in zijne verwachting meermalen is te leur gesteld, dat de bezitters van groote kabinetten hem uit eigene beweging de noodige hulp zouden verschaffen, en hij dus dikwijls genoodzaakt werd persoonlijk die kabinetten te gaan bezoeken.
Dankbaar voor den ijver door den hoogleeraar aan den dag gelegd, meenen wij ook hier de gelegenheid niet te mogen laten voorbij gaan, om bij allen, die in staat zijn het hunne bij te dragen tot verligting van zoo groot en belangrijk eenen arbeid als dezen, er op aan te dringen, dat zij de noodige hulp uit eigene beweging verschaffen, aan den man die hier te lande ongetwijfeld aan het hoofd staat der wetenschap welke zij liefhebben.
Wat het belangrijke van den inhoud dezes deels in het bijzonder aangaat, wij bepalen ons met mede te deelen, dat van der chijs ruim viermaal meer bisschoppelijk. Utrechtsche munten beschrijft, dan in het werk van van mieris worden opgegeven; dit is voldoende om den lezer een denkbeeld te geven, welk eene aanwinst de uitgave van dit deel voor de numismatische wetenschap is.
Herhaaldelijk betuigen wij onzen dank aan teijler's ge-