Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1860
(1860)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijRadboud's Dochter en andere Novellen uit onze historie, door P. Duijs. In 1 deel gr. 8vo., 312 pag. met gesteendrukten titel en vignet. Te Amsterdam, bij J.M.E. Meijer, 1858. Prijs f 3,20.De heer duijs en de uitgever van zijnen bundel mogen 't mij vergeven, dat ik het voor mij liggende boek zoo lang | |
[pagina 180]
| |
onbeoordeeld liet. Dit verzuim was goeddeels een gevolg van mijn weerzin om een kunstbroeder, dien ik in vele opzigten hoog acht, eene hem misschien onaangename waarheid te zeggen, want hoe ongaarne ook, mijn oordeel over dezen arbeid kan slechts ten deele gunstig wezen. Sedert eenige jaren heb ik ook den heer duijs op zijne letterkundige loopbaan trouw gevolgd en ik doe gaarne hulde aan zijne degelijke, flinke, godsdienstige beginselen, k er ken zijn gezond verstand en heb eerbied voor zijne onpartijdigheid en goede trouw, (wat de feiten ten minste betreft) waar hij zich op historisch terrein beweegt. Toch is dit mij niet genoeg, om vrede te mogen hebben met véél van wat in de laatste jaren van de hand van dezen Auteur in onderscheidene tijdschriften eene plaats vond. Wat ik, om geene andere namen te noemen in den arbeid van schimmel, cremer en keller zoo bewonder, dien gloed en dat leven, die frischheid, dat geniale en die poëzij in de denkbeelden, die schilderachtige behandeling der détails, dat aanschouwelijke der voorstelling, dat juist volhouden der karakters, die ‘tendenz’ in 't geheel en bovenal die bevalligheid, dat losse en behagelijke waar het den vorm geldt, ik moet openhartig zijn en gulweg zeggen, dat ik dit alles tot heden in de geschriften van dezen Auteur heb gemist. En wat nu deze novellen betreft? Mijnes erachtens getuigt deze bundel van dezelfde gebreken en geeft hij bewijs van dezelfde goede eigenschappen, die over het algemeen de aan deze voorafgaande pennevruchten van den heer duijs kenmerken. Ik zal niet zeggen dat bvb. het eerste verhaal ‘Een bezoek’ get. zijne verdiensten niet heeft, maar 't is te weinig geacheveerd, de karakters te weinig in hun eigenaardig licht geplaatst, het draagt te weinig de kleur des tijds, dan dat ik er den cornelis de witt uit herkennen zou, zooals de geschiedenis ons zijn beeld bewaard heeft en zoo als bvb. schimmel dat in den vorigen jaargang van Nederland zoo uitmuntend heeft weergegeven. Wanneer ik radboud's Dochter met van lennep's Brinio of met een der novellen eenmaal door den te vroeg ontslapenen aernout drost aan dat eerste tijdperk onzer historie ontleend, vergelijk, dan moet ik eerlijk bekennen, dat onze litteratuur ten deze oneindig veel beters bezit dan dit verhaal. De legende van | |
[pagina 181]
| |
‘de Heilige Steeg’ moet ‘iets van den geest der middeneeuwen voor oogen (?) stellen’ de Auteur vergeve het mij, maar in weerwil van zijne der waarheid trouwe voorstelling acht ik dat vooral dit verhaal den gloed en het leven mist, 't welk naar mijn oordeel het éénige is, 't welk aan deze au fond immer weinig beteekenende schetsen eenige waarde en belangrijkheid leent. Die opmerking moge ook gelden ten opzigte van de novelle ‘Des verraders loon.’ Eene gunstige uitzondering op dit vijftal maakt echter het verhaal - 't meest uitgewerkte in dezen bundel - 't welk onder den titel van ‘de Avondmaalsbeker te Coevorden’ ons wordt aangeboden. Ref. acht dit het beste, wat ooit van de hand dezes Auteurs hem onder het oog kwam en hij meent in deze novelle het bewijs te vinden, dat de schrijver het best slaagt, waar hij zich met zijne denkbeelden niet verheft boven eene omgeving, waarin hij t'huis wezen kan, omdat hij, geleid door zijne geschiedkundige kennis, aanleiding vindt om het heden waarin hij zich beweegt, tot grondslag te nemen van zijne voorstelling van het leven van zijnen stand in vorige dagen. Vraagt ge mij nu of ik over dezen bundel een bepaald veroordeelend vonnis uitspreek? In geenen deele; 't is betere lectuur dan in menig leesgezelschap gewoonlijk in den groot octavo vorm circuleert. Maar ik stel den historischen roman te hooge eischen, dan dat ik vollen vrede zou kunnen hebben met deze novellen aan onze historie ontleendGa naar voetnoot(1). Wel ontving ook de heer duijs eenig talent als eene goede gave van Boven, maar wij achten 't ongenoegzaam dan dat hij zich met hope op goeden uitslag aan het schrijven van eenen historischen - of van eenen roman ‘de high life’ zou kunnen wagen. Hij blijve in zijnen kring, gedachtig aan de spreuk dat ‘niemand iets meer van iemand vergen mag, dan hij geven kan’ en hij kan met de hem geschonkene gave voor velen nuttig, zelfs zeer nuttig wezen. Zijne maatschappelijke betrekking zal hem, welligt meer dan anderen in de gelegenheid stellen, het volk en zijne behoeften te leeren kennen; dat hij zich het leven van dat volk tot eene studie make | |
[pagina 182]
| |
en in den volkstoon ons beelden uit het volksleven schetse, wij durven alsdan hem een niet gering succes voorspellen; zijne rigting, stijl en de vorm zijner verhalen zijn bij uitnemendheid voor dit genre berekend, zoo hij ten minste 't ietwat prekerige van zijn dialoog, met eenige losheid en ongedwongenheid tracht te verwisselen. Zelf beweegt hij zich bovendien in dien middenstand, wiens leven ten onzent nog maar zelden goed ten behoeve van de romantiek werd geëxploiteerd. Mogten wij nog eenmaal een roman, waarin hij toestanden, aan dien kring afgekeken, weergeeft, van de hand des heeren duijs ontvangen, wij zouden bij voorbaat gelooven, dat wij met volle ruimte zulk eenen arbeid zouden mogen aanbevelen. Sommige zijner novellen, vroeger in Gelderland en de Lectuur voor de Huiskamer opgenomen, doen ons ook in dit genre iets goeds van hem verwachten. Al schreef lublink weddik eenmaal zijne ‘Binnenkamer van den Kruidenier’ nog is dit veld niet afgemaaid, integendeel, deze is bijna de eenige die ten onzent op dezen akker volle en rijpe halmen heeft geoogst. De uitvoering van dit boek is uitmuntend; eene heldere, zuivere letter, goed papier en bovenal een fraai geteekend vignet, leenen het een bevallig voorkomen. Op de correctie hebben wij eenige aanmerkingen. Zoo lezen wij op pag. 31, ‘dat joan de witt en zijne huisgenooten zich, om op elken overval bereid te zijn, ongekleed ter ruste legden.’ Dit zal wel gekleed moeten wezen. Op pag. 177 zegt de Auteur dat meijndert van der thijnen sedert dertien jaren met zijne katrijne gehuwd was en op 184 lezen wij van zijne achttienjarige dochter gesina. Op pag. 188 wordt diezelfde gesina, maria genoemd en op 248 is het jaartal 1672 met dat van 1572 verward. Verder vindt ik nog ergens ‘hemelsch blaauw’ voor ‘hemelsblaauw’ ‘vladderend’ voor ‘fladderend’ ‘nikte’ voor ‘knikte’ ‘ongewipte neus’ voor opgewipte (toch een leelijk woord) ‘nietgedeid’ voor ‘uitgedijd’ en meer andere mistellingen die de aandacht van eenen goeden corrector niet mogten ontglipt wezen. Behoudens onze aanmerkingen, willen wij echter dezen bundel, als eene niet onaangename uitspannings lectuur den leesgezelschappen gaarne aanbevelen. O. Sept. l. - e. |
|