| |
Geldersche Volks-almanak voor het jaar 1860. Zes en twintigste jaargang. Te Arnhem, bij Is. An. Nijhoff en Zoon 1860.
Kalender voor de Protestanten in Nederland, uitgegeven door de Vereeniging tot beoefening van de geschiedenis der Christelijke kerk in Nederland, onder leiding van W. Moll, hoogleeraar te Amsterdam. Vijfde jaargang. 1860. Te Amsterdam, bij H.W. Mooij. Prijs f 0,90.
Wij willen eerst een woord zeggen over onze volks-almanakken in het algemeen, daarna een woord over de hierboven aangekondigde in het bijzonder.
In het algemeen nu kunnen wij niet verklaren, dat wij met onze volks-almanakken ingenomen zijn. Indien zij beantwoordden aan hun doel, zouden wij er vrede mede hebben, maar zij doen dat meestal niet. In de wereld gekomen om het volk eenige nuttige en aangename lectuur te bezorgen, leveren zij het in den regel weinig anders dan zouteloozen kost. Zonder verveling kan men ze dan ook veeltijds niet ten einde lezen, en wij beklagen iederen recensent, die tot dat terugstootend werk is gedoemd. Inderdaad hij moet een taai geduld
| |
| |
bezitten en er zich met geweld toe zetten om zijne verdrietige taak naar behooren te vervullen. Dat de vraag in hem opkomt aan wien hij dat te wijten heeft, zal niemand verwonderen. Zij is zoo natuurlijk dat het eer verbazing wekken zou indien zij niet werd gedaan. Ook het antwoord, dat er op gegeven moet worden is geenzins verre te zoeken. Bij eenig nadenken begrijpt hij terstond dat het of de schrijvers zijn, of de redacteurs, of de uitgevers, of deze allen te zamen, die hem bij het einde van ieder jaar eenige uren op de pijnbank komen leggen. De uitgevers? Maar, zult gij zeggen, zij kunnen het toch niet helpen, daar zij slechts te zorgen hebben voor papier, platen, druk en verspreiding. Wij zouden dat toestemmen, geachte tegensprekers, zoo het waar was wat gij tot hunne verschooning in het midden bragt. Een groot ding echter hebt gij overgeslagen, toen gij zoo even opnoemdet hetgeen naar uw oordeel tot de attributen dier heeren behoort, namelijk, de zorg daarvoor dat zij zooveel mogelijk verdienen aan het product dat zij ter markt brengen. Sommigen zijn zelfs zoo karig, dat zij nog niet eens eenen redacteur bezoldigen willen om de noodige bouwstof voor hun werk te verzamelen, te schiften en in orde te stellen. Zuinigheidshalve belasten zij zich liever zelven met die taak, en het gevolg daarvan is, dat zij u niet zelden eene ordelooze prullemand instede van een net en nuttig jaarboekje verkoopen. Doch gesteld dat zij hunne belangen beter begrijpen en den een' of anderen letterkundige van naam met de redactie van hun handelsartikel belasten; al hebt gij daardoor veel gewonnen, zelfs dan moet gij niet denken dat gij goede waar zult ontvangen voor uw geld. Immers de zelf zoo spaarzaam doenelijk gesalarieerde man wordt niet in staat gesteld om voor de bijdragen, die hem geleverd en door hem der plaatsing waardig worden gekeurd, een billijk honorarium te besteden, en den schrijvers kan men het niet ten kwade duiden dat zij hunne pen niet leenen willen om
dezen of genen inhaligen uitgever te verrijken. Daar zij dus om gegronde redenen, hunne beste opstellen achterhouden, leveren zij beleefdheidshalve of uit vroegere gewoonte niets dan iets dat zij graag geven voor niets. Inmiddels gaat de tijd voorbij en dient het vereischte getal bladzijden te worden gedrukt. Om in deze ongelegenheid te voorzien neemt men ook de onrijpe vruchten
| |
| |
van pas beginnenden op, en groen en uitschot gaan de wijde wereld in. Het is zoo, men treft nu en dan eene belangrijke novelle, een aardig lied, een schoon verhaal of stichtelijke overdenking aan, maar helaas! zij behooren tot de uitzonderingen op den regel, en om ze uit hunne niets beduidende omgeving op te sporen gevoelt men soms dringende behoefte aan de lantaarn, waarmede diogenes menschen in de straten van Athene zocht.
Geldt dit van onze volks-almanakken in het algemeen, wij moeten thans zien in hoeverre het van toepassing is op de twee, die voor ons liggen in het bijzonder.
Den Gelderschen plaatsen wij vooraan. Als de oudste heeft hij daar alle aanspraak op. Wij deden het dus niet uit provincialisme maar uit regtvaardigheid alleen. Zijn uitgever is zijn redacteur. Wij gaven daar straks onze afkeuring over te kennen, en wij houden vol dat de uitgevers daartoe over het geheel niet zijn geschikt. Met den heer is. an. nijhoff evenwel is dit anders gelegen. Uitmuntende door geleerdheid, met een zeer schrander oordeel begaafd, en daarbij in het bezit eener historische kennis van Gelderland als waarop zich misschien geen tweede in die provincie, wat zeg ik, in ons vaderland beroemen kan, is hij zoo goed als de beste berekend voor zijn taak. Neen, wij wijten het hem niet, dat hij die op zich nam, en daardoor den nu gelukkig zes en twintigjarigen almanak redde van den ondergang, welke hij onder zijnen voorganger met rassche schreden scheen te naderen, nadat Ds. o.g. helding te Hemmen, wij weten niet om welke oorzaak, zich onbarmhartig aan de verdere opvoeding van zijnen voormaligen lieveling onttrokken had. Integendeel wij betuigen hem daarvoor onzen dank en hopen zeer, dat hij zich nog herhaalde malen zal mogen bezig houden met eenen arbeid, dien hij zoo wel verstaat. Al lofspraak genoeg, zal hij denken, en wij maken ons gereed om hem te toonen dat geene vleijerij ons bezielt. Teregt zou hij er ons van kunnen verdenken zoo wij, bij het opsommen zijner deugden, de vermelding zijner gebreken vergaten. Om derhalve onze opregtheid te doen blijken, trekken wij hier de laatste van de eerste af. Reeds vroeger is hem slordigheid verweten, en inderdaad! de Geldersche Volks-almanak verscheen dikwijls in zulk een haveloos gewaad, dat een eenigzins fatsoenlijk
| |
| |
mensch zich schamen zou om het aan te trekken en er mede over straat te gaan. Sinds verleden jaar heeft hij zich in dit opzigt wel is waar iets verbeterd, maar nog ziet hij er niet uit zooals het eenen deftigen burger, laat staan den oudsten zoon van zijn geslacht, betaamt. Naar den uiterlijken schijn beoordeeld is hij niet meer dan een handwerksman in zijn Zondagspak. Trouwens de stof laat veel te wenschen over en het binnenste kleeft van weerszijde ten halve aan het buitenste vast. Toevallig hebben wij drie exemplaren onder de oogen gehad en bij alle drie dezelfde opmerking gemaakt. Merke ook de uitgever zulks tot zijne leering op, en doe hij voortaan der Geldersche helderheid geene oneer aan! Dit nogtans is eene kleinigheid bij hetgeen wij verder af te keuren hebben. Het betreft den inhoud, welke ons ditmaal veel minder dan die der laatste jaargangen is bevallen. Wel vonden wij koorn onder het kaf, en laten zich de bijdragen van den redacteur, Ds. joh. hk. jonckers, Dr. römer, Ds. i.h. maronier, die wij onder de opschriften: Rozendaal, den rijken beveelt dat ze gemeenzaam zijn; de kleine blinde, en eene bladzijde uit Gelderlands geschiedenis, aangetroffen hebben, ook door anderen met meer of minder genoegen lezen. Des al niet te min zal het geen mensch bevallen, dat hij tweemaal moet betalen voor een en hetzelfde gedicht van drost al heeft het groote verdienste, of gedurig op het koekoek éénen zang van den heer lohuizen wordt vergast. De man kan ongetwijfeld aardig iets berijmen, maar hij moest niet zoo dikwijls op hetzelfde thema varieeren zoo hij met zijne rijmen altoos welkom wezen wil. De leêge wieg van b. ter haar is nog wel zoo leêg als zijne Mettrayfantasie ons
voorgekomen. In de laatste ontmoeten wij eenen armen jongen, die door zijne wanhopige en van haren dronken man verlatene moeder, al reciteerende geslagen wordt tot dat hij stelen gaat, en toch door menschenvrienden aangetrokken en te regt gebragt als door een wonderwerk een nuttig lid der maatschappij geworden is. Het eerste gedicht schijnt ons eene totaal mislukte navolging van de bull's ledige stoel te zijn. Daarmede vergeleken ontdekten wij er niets treffends, niets verhevens, niets poëtisch in. Wij houden er ons van overtuigd dat hij iets veel beters leveren kan, hij zoowel als onze vriend Dr. a.c.c. de jongh, wiens armen van Tuil al bijzonder arm uitgevallen zijn. Wij kennen den rijkdom van dien
| |
| |
genialen man en zouden hem dus om zijne geringe gave teregt eenen brandgierigen uil kunnen noemen, indien wij niet in aanmerking namen dat ook zijne bijdrage eene aalmoes is aan iemand die het niet van noode heeft. 't Kwelduveltje, door a. de visser, deed ons aan j.j. cremer denken, en met leedwezen merten wij op dat deze, tegenwoordig met den ouden heer smits in compagnie, besloten schijnt te hebben zijne geestige novellen niet meer in den Gelderschen volks-almanak te plaatsen. Mijnheer de redacteur! het laatste vertelseltje, hetwelk hij u ten beste gaf, behelsde eenen goeden raad, dien gij wel geheel opvolgen moogt, wij voegen er dezen bij: behoudt niet alles voor u zelven, maar laat uwe medearbeiders deelen in de opbrengst van hun werk, en uw jaarboekje zal van binnen even schoon als prachtig van buiten zijn.
Thans volgt de Kalender voor de Protestanten in Nederland. Onder de goede leiding van den beroemden hoogleeraar w. moll te Amsterdam, door de vereeniging tot beoefening van de geschiedenis der christelijke kerk in ons vaderland uitgegeven, voldoet deze almanak bij voortduring uitmuntend aan zijn doel. Van zijnen rijken inhoud hebben wij met veel genoegen kennis genomen en zagen ons niet teleur gesteld in de verwachting, dat wij ook voor dit jaar iets lezenswaardig zouden vinden. Dat de eene bijdrage voortreffelijker dan de andere is, spreekt genoegzaam van zelf, daar de aard der zaak het medebrengt dat het werk des meesters boven dat van zijne leerlingen gaat. Ook de talenten dier leerlingen zijn niet gelijkelijk afgewogen, en men zal spoedig bemerken, dat de een er meer dan de ander heeft ontvangen. Dit nogtans mogen wij vrijmoedig verklaren, dat allen naar gaven en krachten hebben medewerkt, om hun jaarboekje zoowel bij oude als bij nieuwe vrienden welkom te doen zijn. In den Kalender, die met zorg is zamengesteld, ontmoeten wij de namen dergenen, die in de kerk van christus het meest hebben uitgeblonken, of daarin uit vroeger eeuwen met lof worden vermeld. Eene navolgenswaardige onpartijdigheid is hierbij in acht genomen, zoodat het goede ook onder hen wordt erkend, die nooit toestemmen zullen dat het Protestantisme eene weldaad voor het menschdom is, dat daardoor van lieverlede uit de Roomsche duisternis tot het licht des Evangelie's wederkeert. Het mengelwerk getuigt van dien zelfden christelijken geest. Eerst levert het ons de belangrijke
| |
| |
levensgeschiedenis van ludger, den apostel der Friezen, daarop volgt die van den Keulschen aarts-bisschop bruno I, welken wij in den vorigen jaargang reeds als den leermeester en vriend van onzen ansfried van Teisterband leerden hoogschatten en waarderen. Na deze levensbeschrijvingen, welke wij aan de heeren g. paris en h.c. lohr te danken hebben, verhaalt de hoogleeraar moll ons bij het christus-beeldje der St. Gangulphuskerk te Garderen, de interessante geschiedenis van het beeld des gekruisten Heilands, en deelt hij ons verder volgens twee handschriften der vijftiende eeuw mede, ‘ene clage of enighe sprake’ van hendrik mande, die, te Dordrecht geboren, gedurende zijne vroegere levensjaren aan het gravelijk hof verkeerde, tot dat hij, door geert groote tot de devoten zijner dagen getrokken, eindelijk te Windesheim zijne monnikengelofte deed en ingekleed werd. De heeren i.g.r. acquoy, w.r. poolman en d.j. andreae schetsen ons daarna de merkwaardige en voor Nederland zoo gewigtige levens van den uitstekenden geert groote, de vader van de broeders des gemeenen levens, die met alle regt onder de Hervormers voor de hervorming mag gerekend worden al kleefde hem nog veel van Rome aan; van guido de bres, de opsteller onzer geloofsbelijdenis, die om den naam des Heeren vervolgd en gekerkerd, den marteldood blijmoedig onderging, alsmede van johannes van miggrode, die eerst pastoor en naderhand predikant te Veere was.
Uit deze inhoudsopgave zullen onze lezers bemerken, dat de Kalender voor de Protestanten in Nederland geenzins tot de karig bedeelden behoort. Wij raden hen, die iets degelijks verlangen, ten sterkste aan om er nadere kennis mede te maken. De uitgever, welke voor eene nette uitvoering, goed papier, en eenen helderen druk heeft gezorgd, biedt hem aan voor een billijken prijs, zoodat geen kooper zich beklagen zal dat hij er te veel voor heeft gegeven.
Wij besluiten deze onze aankondiging met den wensch, dat de vereeniging tot beoefening van de geschiedenis der christelijke kerk in ons vaderland nog lang mag bestaan, en dat het haar nimmer aan de noodige aanmoediging ontbreke om de door haar aangevangene taak met ijver voort te zetten, en haren verdienstelijken leidsman tot eere te zijn.
christianus.
|
|