| |
| |
| |
Mengelwerk.
De reizen van Dr. H. Barth in Africa.
(Vervolg en slot van bl. 595.)
Doch keeren wij terug tot de ondervindingen van Dr. barth, die zijne kennis van Timbuctoe niet dan door zware opofferingen heeft verkregen. Reeds in den aanvang werd zijn toestand naar allen schijn hopeloos. Ssidi-alawate, een man van een zelfzuchtig karakter, maakte gebruik van het toeval dat den reiziger voor het oogenblik geheel in zijne magt gegeven had, tot de schandelijkste afpersingen, en viel hem bovendien lastig met pogingen om hem te bekeeren. De trouwelooze Walater troonde hem een aantal geschenken af voor de grooten des lands, maar behield ze, zoo als later bleek, grootendeels voor zich zelf. Dit was dubbel nadeelig en gevaarlijk, want vooreerst ontvingen zoo de landsvorst in Hamd-Allahi en andere aanzienlijken geene of ontoereikende geschenken en werden daarom vertoornd op den vreemdeling; ten andere werd het overblijfsel der goederen verbruikt, dat nog dienen moest voor de lange terugreize. Zeer spoedig was het buitendien bekend geworden, dat de vreemdeling een Christen was, en er drongen geruchten tot zijne ooren door, dat de fanatieke Fulbe besloten hadden om hem te vermoorden. Bij dat alles kwam nog, dat de reiziger ten gevolge van de buitengewone vochtigheid der lucht en de hevige regenbuijen, die juist in de maand September in den omtrek van Timbuctoe het ergste zijn, door ernstige aanvallen van koorts gekweld werd.
Op den 28sten Sept. kwam eindelijk de Sheich el-bakay in de stad aan en, gelijk reeds vroeger in een brief, gaf hij thans mondeling aan Dr. barth de vaste verzekering van zijne bescherming. Hij zond dadelijk iemand tot hem met het verzoek, dat hij onbekommerd wezen zou, daar hij verzekerd kon zijn, dat indien de hemel hem gezondheid verleende, niets hem zou verhinderen om behouden in zijn vaderland terug te komen;
| |
| |
hij verlangde zelfs dat barth terstond zou bepalen, langs welken van de drie wegen - namelijk òf door het gebied der Fulbe, òf in eene boot langs de rivier, òf ook te land door het gebied der Tuareg's - hij wilde terugkeeren. Nu had barth zich reeds lang daarvan overtuigd, dat noch de gezindheid der inboorlingen, voornamelijk van de heerschende Fulbe, noch de staat zijner middelen hem zouden veroorloven, naar het Westen voort te gaan, om zoo naar Europa terug te keeren; en aan den anderen kant bleef hem geen twijfel over, of het was van veel meer gewigt den loop des Nigers tusschen Timbuctoe en Ssai na te gaan, dan eene reis door het Nigerland naar den Senegal te ondernemen. Hij sprak daarom dadelijk den bepaalden wensch uit, dat het hem mogt toegestaan worden om over Garho terug te keeren. Maar de uitzigten op een gelukkigen terugkeer veranderden reeds in het begin van October. De beheerscher van Massina zond een troep gewapenden naar Timbuctoe, met het bevel om den Christen te verdrijven, en hammadi, een neef en mededinger van el-bakay, maakte zich deze gelegenheid ten nutte om zijn toorn tegen den Sheich bot te vieren. Hij vaardigde eene oproeping aan de inwoners der stad uit, waarin hij ze met de krachtigste uitdrukkingen vermaande, om de bevelen des Emirs te gehoorzamen en, indien de vreemdeling tegenstand mogt bieden, ook zelfs zijn leven niet te sparen. El-bakay liet zich hierdoor wel niet aan het wankelen brengen, maar, woedend over dit hem beleedigende gedrag, stond hij niet toe, dat de reiziger thans Timbuctoe zou verlaten, maar hij nam zelf eene dreigende houding tegenover de Fulbe aan; hij betrok eene legerplaats buiten de stad en stelde zich in verbinding met den Tuareg-stam der Tademekket's.
De verandering van lucht en de meerdere beweging in de legerplaats oefenden op barth's gezondheid een zeer weldadigen invloed uit, terwijl hem ook de afwisseling van tooneelen afleiding verschafte. ‘Het leger bood voornamelijk des morgens een levendig gezigt aan. De beide groote katoenen tenten van den Sheich, met geruit zwart en wit doek overdekt, met wollen voorhangsels van verschillende kleuren aan de zijden, waren dan half geopend, om de morgenlucht vrijen toegang te verleenen; op de helling der zandheuvels, met kameelen, runderen en geiten gestoffeerd, zag men de kleine
| |
| |
lederen tenten in schilderachtige groepen. De gansche natuur was ontwaakt en vol leven; in de boomen scholen talrijke zwermen witte duiven. Des avonds zag men weêr het vee van de weide terugkeeren, ezels, door slaven geleid, water aanbrengen, en de vrome leerlingen van den Sheich verzameld op de eenvoudige, met eene doornhaag omringde plaats des gebeds, om door de melodische stem van hun leeraar geleid, hun gebed te doen. Hoewel de Sheich zich op den dag meestal in de tent plagt op te houden, verzuimde hij toch nooit deze avond-godsdienstoefening bij te wonen. Om dezen tijd werd door de bekwaamsten zijner leerlingen uit den Koran gezongen; dit duurde vaak voort tot laat in den nacht en droeg veel bij tot verlevendiging van het geheel, terwijl eene echo deze schoone verzen in hun welluidenden toon van de omliggende zandheuvelen weêrkaatste. Menigmaal ook werden levendige gesprekken gevoerd, waartoe zich op het open veld talrijke groepen rondom het vuur verzamelden.’ Gedurende dit leven was het inzonderheid, dat barth de vertrouwelijkste betrekkingen aanknoopte met zijn nieuwen beschermer. Hij leerde hem weldra hoog schatten om zijn beminnenswaardig, eerlijk karakter en als een in zijne soort beschaafd en verstandig man, wien alleen zelfstandigheid en energie ontbraken; aan den anderen kant verwierf hij ook spoedig de achting van den Sheich, vooral door zijne hoogere ontwikkeling en zijne kennis van de godsdienstige stellingen zoowel van den Islam als van het Christendom; want dikwijls werd het gesprek op het onderscheid dezer beide godsdiensten gebragt, en altijd gelukte het den Christen door zijne meerdere kennis de tegenstanders tot zwijgen te brengen.
El-bakay zoowel als zijn beschermeling vertoefden echter steeds maar weinige dagen in het kamp en woonden in den tusschentijd weêr in Timbuctoe; ja, de Sheich vertrouwde zoo zeer op zijn aanzien, dat hij herhaalde malen met den vreemdeling door de straten der stad reed en zelfs een uitstapje naar Kabara met hem ondernam, waar in October reeds al het lage land onder water stond. Maar omstreeks het einde van November kwam er in barth's toestand eene ernstige crisis. Van de eene zijde kwam er een berigt aan, dat eene afdeeling der Berabisch, een stam waartoe de moordenaars van den majoor laing (een Engelschman, die vroeger hier
| |
| |
gereisd had) behoorden, zich onder eede verbonden hadden om den Christen te dooden; en door ahmedu-ben-ahmedu, den vorst van Massina, werden herhaalde bevelen gegeven zoowel aan de bestuurders der stad als aan el-bakay, om hem uit te leveren; ja de geheele gemeente werd met harde straffen bedreigd, indien hij niet gevangen genomen of althans zóó bewaakt werd, dat 't hem onmogelijk zou zijn te vlugten. Op den 1sten December kwam zelfs een troep gewapende ruiters tegen het kamp aanrukken, maar de standvastige, dreigende houding van barth's vrienden deed hen terugkeeren. De geheele stad verkeerde wegens deze voorvallen in groote spanning en, alsof een ernstige oorlog op handen was, probeerden al de inwoners hunne vuurwapenen. Overal hoorde men schieten. In deze omstandigheden riep el-bakay een hoofdman der Tademekket's, auab genoemd, met 100 ruiters te hulp en kwartierde ze in de nabijheid van zijne woning in; ook betrok hij zelf weêr een kamp op eenigzins grooteren afstand van de stad, digt aan de overstrooming, waar de omtrek zeer fraai en met boomen versierd was. Zelfs eene deputatie van de aanzienlijkste inwoners van Timbuctoe, die, hevige gevechten vreezende, met de bede in het kamp kwamen, dat de vreemdeling niet meer in de stad zou terugkomen, deed den Sheich niet van gezindheid veranderen; integendeel, hij reed den volgenden dag, 's avonds vóór het geboortefeest van den profeet, openlijk met zijn beschermeling de stad binnen. Barth poogde intusschen de hoofdlieden der Tuareg's door geschenken voor zich in te nemen, en verkreeg van hen ook een zeer gunstig gesteld veiligheidsgeschrift voor iederen Engelschman, die dit land zou bezoeken.
Eindelijk den 19den Dec. had er eene gunstige wending plaats. Weinige dagen vroeger toch was eene Kafla aangekomen van de Berabisch en daaronder ali, de zoon van den ouden Sheich ahmed, die den majoor laing vermoord had. Ali zoowel als zijne gezellen openbaarden hunne vijandige gezindheid tegen Dr. barth bij menige gelegenheid; doch door eene wonderbare beschikking der Voorzienigheid werd ali plotseling door eene ziekte aangetast en stierf des morgens van den 19den Dec. Zijn dood maakte een buitengewonen indruk op de menschen, daar het een algemeen bekend feit was, dat
| |
| |
ali's vader den Christen had vermoord, die vroeger deze stad bezocht had; en de indruk trof des te dieper, dewijl men algemeen geloofde, dat barth een zoon was van den majoor laing. Door eene geheel natuurlijke gevolgtrekking kwam men alzoo tot het geloof, dat er een bovennatuurlijk verband moest bestaan tusschen den dood van dezen man te dezer plaatse en den door zijn vader gepleegden moord. De medgezellen van ali kwamen in plegtigen optogt tot el-bakay, om hem vergiffenis te smeeken voor hunne oneerbiedigheid en om zijn zegen te bidden; ja de oude ahmed zelf zond kort daarop de boodschap, dat hij de afreis des Christens op geenerlei wijze zou verhinderen, maar integendeel geen inniger wensch koesterde, dan dat hij in veiligheid zijn vaderland bereiken mogt.
Ondanks dit gunstige voorval zou het nog drie volle maanden duren, eer Dr. barth Timbuctoe voor altijd verliet. El-bakay had zeker de beste oogmerken; maar even als de meesten zijner landgenooten had hij geen begrip van de waarde des tijds; eene maand gold hem evenveel als een dag. Het was zijn wensch om zelf zijn beschermeling door het gebied der ongeregelde Tuareg's langs den Niger terug te voeren, maar hij kon gedurig nog niet besluiten tot de afreis. Eerst verwachtte hij zijn broeder ssidi-mohammed, den beheerscher van Asauad, dien hij in zijne plaats te Timbuctoe wilde laten; toen deze aangekomen was, moest hij de bevalling zijner vrouw afwachten, die een grooten invloed op hem uitoefende, eindelijk nadat ook deze zaak voorspoedig afgeloopen was, hoopte hij van dag tot dag op de aankomst van den hoofdman der Auelimmiden, den magtigsten Tuareg-stam aan den Midden-Niger, wiens bijstand hij wenschte te verkrijgen tegen de Fulbe. Deze hoofdman, alkuttabu, werd echter door oproerige bewegingen in eenige afdeelingen van zijn stam teruggehouden en zoo verliep de eene week na de andere, ja maand bij maand, zonder dat er eenige verandering kwam in den toestand des reizigers. Intusschen drongen de Fulbe steeds heftiger op zijne verwijdering aan, en daar hun invloed in de stad en zelfs onder de bloedverwanten van el-bakay aanmerkelijk toenam, zoo voerde ssidi-mohammed, die 't niet volkomen eens was met de politiek zijns broeders en een openbaren strijd wilde voorkomen, den benarden vreemdeling, de
| |
| |
onschuldige oorzaak van zooveel beweging, eindelijk, den 17den Maart 1854, uit Timbuctoe naar het kamp, om hem vandaar zijne terugreis te laten aanvaarden.
De tenten stonden thans nabij de rivier, die tegen het einde van Januarij zijn hoogste peil bereikt had en nu talrijke stroomen ver tusschen de zandheuvels door uitzond. Daar de Nijl en evenzoo de Benue en het beneden-gedeelte van den Niger in Augustus en September den hoogsten stand hebben, zoo moet het uiterst vreemd schijnen, dat de Niger bij Timbuctoe eerst in 't laatst van Januarij dien stand bereikt en niet vóór Februarij begint te dalen. Dr. barth verklaart dit verschijnsel zoo, dat in het gebied der Wangaraua, waar de rivier ontspringt, nog in October regen valt, gelijk in de landstreken achter de kusten van Sierra-Leone en Kaap Palmas, en dat de vloed door de vele kronkelingen en de menigte meren en poelen die hij voedt, eerst maanden later te Timbuctoe komt. Diezelfde vloed bereikt eerst in Maart het laagste gedeelte van den Niger, want bij Idda begon, volgens de waarneming van laird, de rivier eerst den 22sten Maart te stijgen, ofschoon gedurende de geheele maand Maart volstrekt geen regen valt in het binnenland.
Door de staatkundige onlusten opgehouden, stelde el-bakay de afreis uit tot den 19den April, zoodat op dien dag de zwaar beproefde reiziger, 7½ maand na zijne aankomst in Timbuctoe, de aangename bewustheid gevoelde van de eerste schreden naar het vaderland te doen; doch niet verre waren zij nog gevorderd, toen de Sheich zich gedwongen achtte, om nog eenmaal naar Timbuctoe terug te gaan, ten einde sommige bedenkelijke, voor hem gevaarlijke twisten tusschen de onderscheidene afdeelingen der Auelimmiden te beslechten; en Dr. barth moest andermaal tot den 17den Mei aan de moerassige oevers van den Niger wachten, eer de reis voor goed een aanvang nam. Hoe gaarne ware hij alleen gegaan, om zijn ongeduld te bevredigen, maar zijne vrienden vreesden voor zijn leven en lieten dit niet toe; het was naauwelijks denkbaar, dat hij ongedeerd door het gebied der roofzieke Tuareg's zou komen; vooral omdat mungo park, de eenige Europeaan die dit gedeelte van den Niger bezocht en bevaren had (1805), nog in de herinnering leefde, en zijne gewoonte, om ieder neêr te schieten, die in eenigzins dreigende houding tot hem
| |
| |
naderde, bij de inboorlingen de meening had doen ontstaan, dat een Europeaan niet veel beter was dan een wild dier.
Mungo park, die zich waarschijnlijk door buitengewone ontmoetingen tot zulk een gedrag had laten verleiden, heeft met zijn leven daarvoor geboet; van zijne papieren is niets aan het licht gekomen. Derhalve is barth's opneming en beschrijving van de rivier tusschen Timbuctoe en Ssai, voor de geographie een der belangrijkste gedeelten van zijn werk. Dr. a. petermann heeft van deze afdeeling des Nigers, volgens de opmetingen en schetsen van barth, eene fraaije kaart geteekend, waarop de stroom eene geheel andere rigting heeft dan op alle vroegere kaarten. Hij bereikt zijn noordelijkste punt eerst 30 Duitsche mijlen ten oosten van Timbuctoe, wendt zich onder den meridiaan van Greenwich in een scherpen hoek naar het zuid-zuid-oosten, en houdt deze rigting met slechts geringe afwijkingen tot aan Ssai. Tusschen deze stad en de rotsketen boven Bussa, tot waartoe de gebroeders lander (1830) den Niger opvoeren, blijft nog eene streek van 40 à 50 mijlen ter navorsching over. De rivier heeft in den middensten loop drie merkwaardige eigenaardigheden. Vooreerst vormt zij niet de zuidelijke begrenzing der woestijn, zooals men tot hiertoe geloofde, maar loopt verre voort in de woestenij, wier zandheuvels tot aan Garho, de voormalige hoofdstad van het Sonrhay-rijk, gevonden worden; van daar dat hare groene, door schoone boomen beschaduwde oevers een zoo scherp contrast maken met den omtrek. Verder heeft zij niet eene regelmatige bedding, maar stort zich bij hoog water, in talrijke door eilanden en landtongen afgescheiden armen uit, die vaak diep in de woestijn doordringen en een wonderbaar zamengesteld net van beken vormen; de ondiepe armen zijn meestal geheel begroeid met voedzaam, hoog gras en laten na het afloopen des waters welige weilanden achter. Op onderscheidene plaatsen, eindelijk, zooals voornamelijk kort voor haren bogt naar het zuiden, loopen rotsketens door de
rivier, die haar aanmerkelijk vernaauwen en hevige stroomingen veroorzaken. In hoeverre dit laatste hinderlijk voor de scheepvaart zij, kan men van te voren niet bepalen; de inwoners gebruiken hunne vaartuigen alleen in de nabijheid der dorpen. Langs deze gansche uitgestrektheid van den Niger zijn slechts enkele kleine steden en dorpen, daar de Tuareg's ook hier onder
| |
| |
geheel veranderde uitwendige betrekkingen de voorkeur geven aan het zwervende leven in eene legerplaats, en de Sonrhay-bevolking zeer schaarsch en verstrooid is. De meest belangrijke plaats nog is Garho of Gogo, het uit omstreeks 300 gevlochten hutten bestaande overblijfsel der eens zoo magtige hoofdstad, die een omtrek had van zes Engelsche mijlen. Gelijk haar politiek gewigt en haar handel, die in den aanvang der 16e eeuw door het karavanen-verkeer met Egypte een treffend beeld moet opgeleverd hebben van het verkeer tusschen magtige volken, zoo zijn ook hare gebouwen door den tijd vergaan. Uit de digte massa ssiwak-struiken, met welke de bodem der voormalige stad bedekt is, verheft zich nog maar één toren van de beroemde moskee, in welke de groote askia begraven ligt, als een gedenkteeken van de vroegere magt. ‘Thans is de plaats ledig, woest en half verlaten. Ik was diep getroffen door het schouwspel van den wonderbaren en geheimzinnigen stroom der volken in dit eerst half ontsloten werelddeel, die elkander als golven onophoudelijk opvolgen en verdringen, zonder naauwelijks een spoor van hun bestaan achter te laten, en zonder, naar het schijnt, eenige vordering te maken in het maatschappelijke leven. Eerst was er het rijk Ghanata in het westen, groot en magtig, - het werd verslonden door Melle; maar dat was een vooruitgang, Melle organiseerde, schiep nieuwe regeringsvormen en stichtte een rijk op stevige grondslagen; toen kwam Sonrhay op en bezat weldra nationale kracht genoeg, om zich niet alleen onafhankelijk te maken van Melle, maar ook veroverend tegen dat rijk op te treden; toen het zijn hoogsten bloei had bereikt, scheen het eene magtige, grootsche heerschappij, maar het ging te niet door inwendig verval en werd de gemakkelijke prooi van een vreemden veroveraar. Zoo was het nationale leven langs den loop des Nigers geheel verdwenen en weldra volgden de Berberhorden met hunne
verwoestingen, de scharen der Fulbe en andere stammen. Is de levenskracht dezer volken reeds uitgeput, of is hier nog eene frissche kiem te vinden voor nieuwe scheppingen en nieuwe rijken? De grootste kracht ligt hier thans blijkbaar in den stam der Mossi, maar in hoever deze vatbaar zijn voor ontwikkeling, heb ik geene gelegenheid gehad te onderzoeken.’
Gogo werd ook voor den reiziger zelf merkwaardig, want
| |
| |
hier moest hij zich scheiden van zijn edelen beschermer, die niet langer van zijn vaderland verwijderd blijven kon. De beide mannen hadden weêrkeerig elkander leeren hoogschatten, en voor beiden werd het afscheid moeijelijk; het was toch hoogst onwaarschijnlijk dat zij elkander ooit zouden wederzien. El-bakay zorgde in ieder opzigt voor de uitrusting van zijn vriend, en gaf hem eenigen van zijne leerlingen als geleiders meê tot Sokoto. Zoo verliet Dr. barth den 9den Julij 1854 Gogo, nadat hij kort te voren van alkuttabu, het opperhoofd der Auelimmiden, nog een vrijbrief voor Engelsche reizigers en kooplieden, die zijn gebied zouden betreden, ontvangen had; en nu ging hij langs den westelijken of regteroever des Nigers naar Ssai, terwijl hij tot aan Gogo steeds op den linker-oever gebleven was. Na een kort oponthoud bij de stad Sinder, die, op een eiland in de rivier gelegen, belangrijk is wegens haren uitgebreiden korenhandel, kwam hij den 29sten Julij in Ssai aan, waar hij, meer dan een jaar geleden, voor het eerst den Niger overgevaren was.
Van Ssai over Gando, Sokoto, Wurno en Kano naar Kukaua volgde Dr. barth met geringe afwijkingen dezelfde route, die hij deels bij zijne laatste groote reis in omgekeerde rigting, deels in 't jaar 1851, kort nadat hij Sudan bereikt had, had ingeslagen. Waren derhalve de landschappen, door welke zijn weg hem thans voerde, voor hem niet nieuw, toch hadden zij een geheel ander voorkomen, daar de planten in den regentijd welig opgeschoten waren en alle vroegere dorre plaatsen bedekten. De Adansoniae prijkten in den vollen bladerendos, de dadelpalmen waren zwaar van vruchten en de dikke stengels van het negerkoren, waarmeê de meeste velden bebouwd waren, verhieven zich tot eene hoogte van 15, 20, ja zelfs 28 voet. Te midden van dezen overvloed verkeerden echter de inwoners van de provincie Kebbi in kommervollen toestand, daar zij bij den onlangs plaats gehad hebbenden bloedigen opstand der Dendi veel hadden geleden; en 't viel den reiziger moeijelijk, om zich de noodzakelijkste levensmiddelen te verschaffen. Daarbij veroorzaakten de regenvlagen, die voornamelijk in Gando zeer hevig waren, waar men jaarlijks gemiddeld 92 regendagen telt en ongeveer 60 duim water valt, groot ongemak, en tallooze zwermen muggen ontroofden den vermoeiden zwerver de nachtrust. Het duurde ook niet lang of barth
| |
| |
ondervond de gevolgen der ongezonde levenswijze en der te groote vermoeijenissen: kort voor zijne aankomst in Wurno werd hij ziek aan dysenterie en van den 29sten Aug. tot den 22sten Sept. lag hij in de stad op het ziekbed. Alleen door zich te onderwerpen aan de strengste diëet, daar hij niets anders dan gestampte rijst met dikke melk en zaadkorrels van de Mimosa Nilotica gebruikte, gelukte het hem na veel lijden zijne ziekte te overwinnen. Tot zijn geluk werd hij in Wurno, gelijk algemeen in de oostelijke Fellata-rijken, door de magthebbers zoowel als door burgers, vriendelijk ontvangen en behandeld; ofschoon het na de gebeurtenissen in Timbuctoe naauwelijks vreemd zou geacht kunnen worden, indien men hem den doortogt geweigerd of zelfs hem aangehouden en aan hamd-allahi overgeleverd had. Doch juist integendeel toonden de Fulbe van Gando en Sokoto openlijk hunne blijdschap over het mislukken der aanslagen van hunne stam- en geloofsgenooten in Massina tegen den Christelijken vreemdeling. In Wurno ontving barth ook het eerste berigt van de aankomst van Dr. vogel in Kukaua, echter zeer onbepaald, door eene vrijgelaten slavin uit Constantinopel, welke zich van Tripoli af bij vogel's karavaan had gevoegd.
Den 5den Oct. was hij genoegzaam hersteld om de reis voort te zetten; in geforceerde marschen en zonder ongeval trok hij weder door de wildernissen ten oosten van Wurno, en kwam den 17den Oct. in Kano aan, waar hij eindelijk nieuwe hulpmiddelen en reisbehoeften hoopte te vinden, want de zijnen waren uitgeput. Hoezeer echter werd hij teleurgesteld! Niet het minste was hier aangekomen. Nog bleef hem de hoop over, dat hij misschien de in Sinder achtergebleven kist met staalwaren en 400 dollars in bezit zou kunnen krijgen. Hij zond dus zijn trouwen dienaar mohammed derwaarts, maar hoe groot was zijne verlegenheid, toen ook deze met leêge handen terugkwam. De agent des viziers van Bornu, aan wien het goed was toevertrouwd, had in de revolutie van 1853 zijn leven verloren en de kist was verdwenen. Zoo werd ook het tweede verblijf van barth in Kano uiterst pijnlijk. Hij had eene menigte schulden te betalen in deze stad, en wel in de eerste plaats het aan zijne bedienden toekomende loon, die voor de geheele reis van Kukaua naar Timbuctoe en terug nog niets ontvangen hadden; zijne lastdieren leden aan eene
| |
| |
besmettelijke ziekte, hij zelf werd gekweld door aanvallen van koorts, daar Kano eene der ongezondste plaatsen in geheel Sudan is, en daarbij kwam nog, dat hij ook geene brieven uit het vaderland hier vond, naar welke hij reeds zoo lang had verlangd. Hij wist niet dat men het gerucht van zijn dood uitgestrooid had, om zich meester te maken van zijne goederen, en dat dit gerucht zoowel bij Dr. vogel als algemeen in Europa geloof vond.
Even toevallig als de reiziger in Wurno de tijding vernomen had van Dr. vogel's aankomst in Kukaua, kreeg hij in Kano het eerste berigt van de Engelsche stoomboot-expeditie naar de Benue; want de brieven, die hem daarmeê bekend moesten maken, waren in Kano blijven liggen en hij verkreeg ze eerst bij zijne aankomst in die stad op 't einde van December. Daar de expeditie reeds teruggekeerd was, kon hem de kennis daarvan tot niets meer dienen. Daarentegen was het voor hem van veel gewigt, thans bepaald te vernemen, dat de revolutie in Bornu, die zijn vriend hadj-beschir het leven gekost had, was geëindigd en dat Sheich omar weêr op den troon was gekomen. Eindelijk gelukte het hem ook, ofschoon tegen 100 procent rente, om eenig geld op te nemen, en zoo kon hij den 21sten Nov. zijne reis voortzetten. Kort voor Surrikulo, waar zijn weg door een woest bosch leidde, moest hem den 1sten Dec. eene geheel onverwachte, verblijdende ontmoeting overkomen, die wij met zijne eigen woorden willen verhalen:
‘Door den trouwen mohammed vergezeld, was ik den trein ongeveer drie mijlen vooruit gereden, toen ik een persoon van een uiterst vreemd voorkomen tot mij zag naderen; het was een jonge man, wiens bijzonder blanke, mij sneeuwwit toeschijnende gelaatskleur bij den eersten blik toonde, dat zijne kleeding, eene toba gelijk ik zelf droeg, en de met vele plooijen om zijne roode muts gewonden witte tulband, niet zijne gewone dragt was. Toen herkende ik in één zijner rijdende zwarte medgezellen mijn dienaar madi, dien ik bij mijn vertrek van Kukaua als opzigter in mijn huis achtergelaten had; en zoodra hij mij zag, maakte hij aan zijn blanken reisgenoot bekend, wie ik was; terstond snelde de heer vogel (want hij was het) vooruit, en in de grootste verrassing riepen wij elkander van het paard af een hartelijk welkom toe. Ik zelf had inderdaad zelfs in de verte niet vermoed, dat ik hem zou
| |
| |
kunnen ontmoeten, en hij had eerst kort te voren berigt ontvangen, dat ik nog in leven en gelukkig uit het westen teruggekeerd was. Uit Kano had ik hem een brief geschreven, en dien had hij onderweg ontvangen; maar om het arabische adres, dat ik voor meer zekere bezorging op den omslag gezet had, had hij gemeend dat het een brief van den een of anderen Arabier was, en hem daarom ongeopend bij zich gestoken, totdat hij iemand zou aantreffen, die hem kon voorlezen. Het was een uiterst verblijdend, verrassend voorval. Te midden van het onherbergzame woud stegen wij af en zetten ons neder. Intusschen kwamen ook mijne kameelen aan en mijne lieden waren zeer verbaasd, mij hier in gezelschap van een blanken landsman te vinden. Ik haalde een kleinen knapzak te voorschijn, wij lieten koffij voor ons zetten en waren geheel te huis. Sedert meer dan twee jaren had ik geen Duitsch, ja zelfs geen Europeesch woord gehoord, en het was mij een oneindig genot, in de vaderlandsche taal weder eens een gesprek te voeren. Doch dat gesprek wendde zich weldra tot zaken, die niet zoo heel verblijdend waren. Zoo hoorde ik tot mijne ontzetting van Dr. vogel, dat in Kukaua geene hulpmiddelen voorhanden waren, en dat ook 't geen hij zelf meêgebragt had, verbruikt was. De usurpateur abd-e-rahman, zeide hij, had hem zeer slecht behandeld en de door mij in Sinder achtergelaten goederen in bezit genomen. Hij deelde mij ook mede, dat hij zelf op weg naar Sinder was, deels om te zien of daar misschien nieuwe middelen aangekomen waren, deels om door naauwkeurige astronomische waarneming de ligging dier stad te bepalen en dus aan mijn arbeid een vasten grondslag te geven. Het berigt van 't gebrek aan geldmiddelen was mij naauwelijks zoo onaangenaam als de mededeeling dat hij niet eene enkele flesch wijn bezat. Ik had toen toch gedurende meer dan drie jaren geen enkelen druppel opwekkend vocht gebruikt, behalve koffij, en voelde, daar ik door
herhaalde koortsen en dysenterie zeer geleden had, een onweêrstaanbaar verlangen naar het versterkende druivensap, waarvan ik de weldadige werking door vroegere ervaring had leeren kennen. Zoo had ik mij op mijne vroegere reizen door Klein-Azië in de moerassen van Lycië eene zware koorts op den hals gehaald, en spoedig kreeg ik mijne krachten weder door het genot van goeden, Franschen wijn. Het deed mij zeer
| |
| |
leed, dat de heer vogel het gerucht van mijn dood zoo dadelijk geloofd had, zonder eerst genoegzame onderzoekingen te doen; doch daar hij eerst kort geleden in dit land gekomen was en met de taal onbekend, begreep ik wel, dat hij geen middel had gehad om de waarheid of onwaarheid van dat gerucht uit te vorschen. Bij deze weinig verblijdende berigten kon mij de mededeeling van Dr. vogel, dat in Kukaua dépêches voor mij lagen, niet veel troost geven, daar toch de tijding die zij bevatten, namelijk omtrent de expeditie naar de Benue, mij thans volkomen nutteloos was. Hij zelf had het oogmerk gehad, om zich in het binnenland bij die expeditie aan te sluiten, en dat was het eenige doel geweest, zeide hij mij, van zijne reis naar Mandara; hij had zich namelijk laten misleiden door de verkeerde meening mijner vrienden in Europa, dat ik over Mandara naar Adamaua zou gegaan zijn; eerst in Mora, de hoofdstad of liever, bij den sterken voortgang der Fulbe, het eenige nog zelfstandige punt in dat landje, had hij zijne dwaling ontdekt, maar, helaas, te laat, en zijne poging, om zijne dwaling door een togt naar Udje te herstellen, was vruchteloos gebleven, daar de val van den overweldiger abd-e-rahman en de herstelling van diens broeder omar hem had gedwongen, om naar Kukaua terug te keeren. Hij verhaalde mij ook, dat de vorst van Mandara, waarschijnlijk aangespoord door abd-e-rahman, hem uiterst slecht behandeld en zelfs met den dood bedreigd had.
‘Zoo liep ons onderhoud over verledene en toekomende dingen, en het uitzigt van zijne zijde op gunstigere resultaten scheen toenmaals verbeterd te zijn. Intusschen kwamen de overige medeleden aan der karavaan, waarmede Dr. vogel reisde. Zij hadden mijne lieden ontmoet, en waren buiten zich zelven, toen zij ons beiden hier in het woud zoo rustig bij elkaâr zagen zitten, terwijl de geheele omtrek door vijanden bedreigd werd. Deze Arabische kooplieden in Sudan zijn meestal lafaards, en ik vernam van mijn landsman, dat hij een groot aantal van hen gevonden had in Borsari, waar zij bevreesd waren voor een kleinen troep straatroovers, en dat zij eerst nadat hij zich met zijne geleiders bij hen gevoegd had, gewaagd hadden verder te reizen.’ Na een onderhoud van twee uren moesten de reizigers van elkaâr scheiden; Dr. vogel zette zijn weg voort naar Sinder en Dr. barth ver- | |
| |
volgde zijne reis naar Kukaua, waar hij den 11den Dec. 1854 aankwam. Hij vond daar in zijn oud kwartier, het zoogenaamde Engelsche huis, den korporaal church en den soldaat macguire, die in gezelschap van Dr. vogel uit Engeland afgezonden waren, om hem bijstand te bieden.
Het eerste gedeelte van dit laatste verblijf onzes reizigers te Kukaua verliep in 't algemeen op aangename wijze, vooral nadat zijn landgenoot den 29sten Dec. van Sinder teruggekeerd was. Omtrent drie weken lang genoten de beide Duitschers in het vreemde land een vriendschappelijk, hartelijk zamenzijn, vertelden elkander hunne lotgevallen, bespraken de nieuwe ondernemingen van Dr. vogel en werkten ijverig aan de voorbereidselen voor zijn togt naar Jakoba. Doch ook deze korte tijd was niet vrij van onaangenaamheden. Daar de Sheich weigerde de waarde der gestolen zaken te vergoeden, bevonden de reizigers zich bijna geheel ontbloot van hulpmiddelen, waardoor zij natuurlijk in menige verlegenheid kwamen. Erger dan dit was echter dat tusschen Dr. vogel en zijne geleiders onaangename twisten ontstonden, die een bijeenblijven en weêrkeerig ondersteunen onmogelijk maakten. De beide Engelsche krijgslieden zagen zich teleurgesteld, zij vonden niet wat zij verwacht hadden en natuurlijk werden zij niet tegen de moeijelijkheden en gevaren der reis gesterkt door geestdrift voor de zaak, gelijk Dr. vogel, terwijl deze misschien in dit opzigt wat veel van hen verlangde. Op barth's toespraak liet echter macguire zich bewegen om zijn meester te volgen, wat den korporaal church betrof, achtte men het best, hem dadelijk met barth te laten terugreizen. Nadat vogel den 20sten Jan. 1855 naar Jakoba vertrokken was, hoopte barth ook spoedig het overige van zijne reis te kunnen volbrengen; maar het moest nog drie maanden duren, eer zijn wensch vervuld werd. Ondanks al zijne moeite gelukte 't hem niet, het geld van Sheich omar te krijgen, en deze wilde hem ook niet met ongenoegen laten vertrekken; hij was zich namelijk wel bewust, dat eene verbindtenis met
Europeanen eerst dan kon bestaan, indien dezen een zekeren waarborg voor de veiligheid van hun eigendom verkregen; maar toch had hij geene energie genoeg, om zich boven de intrigues zijner hovelingen te verheffen en de waarde van het gestolene te vergoeden. Eerst toen de gezondheidstoestand van den reiziger door de lange rust in de
| |
| |
ongezonde stad zoo verergerd was, dat de inboorlingen voor zijn leven moesten vreezen, kwamen de onderhandelingen tot een einde; de Sheich betaalde 400 dollars en Dr. barth ving den 10den Mei, nadat hij eerst nog de gewigtige tijding van de gelukkige aankomst zijns landgenoots in Jakoba had ontvangen, de reis naar Tripoli aan.
Dit laatste gedeelte van zijne reizen in Africa heeft Dr. barth in zijn werk veel korter behandeld, dan de vorige; vooreerst volgde hij thans den gewonen, reeds meermalen door Europeanen beschreven weg over Bilma in het Tebu-land; ten andere was hij ook, door de toenmalige onveiligheid van den weg buiten staat, om zijne route zoo naauwkeurig te schetsen, als hij het tot hiertoe bijna altijd had gedaan. Behalve de Tuareg's uit Alakkos, die altijd gereed zijn om zwakke reisgezelschappen op den weg naar Bilma te overvallen, lagen thans ook de Efade daar op den loer, die roovers, met welke de expeditie aan de noordelijke grenzen van Air kennis gemaakt had; deze maakten zich gereed tot een rooftogt in Tibesti. Dit dreigende gevaar, gevoegd bij de groote hitte gedurende de middag-uren in dit warmste jaargetij, drong de reizigers om, zonder te denken aan hun gemak, het grootste deel van den nacht aan de reis te besteden, en van daar dat Dr. barth, op enkele uitzonderingen na, geene gelegenheid had om de waarnemingen der vorige expeditie te verbeteren en aan te vullen.
Akelig was de togt door de uitgestrekte, doodsche en verschrikkelijke woestijn van Tintumma. Zij is eene open zandzee, eene onafzienbare vlakte en beantwoordt dus geheel aan de voorstelling, die men vroeger van de Sahara in 't algemeen had; doch alleen het eigenlijke centrum van deze heeft een zoo eentoonig karakter, hoewel ook daar de vlakte eindeloos schijnt. ‘Niettegenstaande hare eentoonigheid heeft de woestijn toch iets onuitsprekelijk verhevens en is zeer geschikt, om den mensch het bewustzijn van zijne eigen nietigheid diep in te prenten. Wel is waar, juist destijds toonde zij zich in het ernstigste voorkomen, en de hitte was zoo verschrikkelijk, dat men ze in eene ongezonde lucht, niet had kunnen verdragen.’ De arme slaven der zouthandelaars, in wier gezelschap barth en korporaal church reisden, beladen met eene zware vracht, bezweken bijna onder de bezwaren
| |
| |
van de dag en nacht voortgezette reis. Enkelen geheel afgemat poogden zelfs onbemerkt in deze akelige woestijn achter te blijven, waar dan een zekere dood hen wachtte; maar weldra ontdekt werden zij met gevoelige slagen bestraft. Ook de dieren en de ruiters van de karavaan waren uiterst vermoeid, toen zij eindelijk de palmen-oase, Kauar, bereikten, in welke het bekende Bilma ligt. Opmerkelijk was, dat zelfs in dit middengedeelte der woestijn eenige regenbuijen vielen; weder een bewijs voor de onjuistheid der meening, dat de geheele Sahara nooit door regen besproeid zou worden.
Het korte verblijf in de oase Kauar was geenszins aangenaam; maar een bezoek aan de beroemde zoutgroeven, die een deel van Sudan voorzien, verschafte den reiziger eenige afleiding. ‘Zij lagen eenige honderd schreden ten oosten van onze legerplaats, tusschen groote aardhoopen en vormden kleine, regelmatige kommen van 12-15 voet doorsnede, diep in de rotsen uitgehouwen. Hier komt al het zout-gehalte van den omliggenden grond te zamen, en het wordt gewonnen, door het rijk met zoutdeelen bezwangerde water in vormen van klei te gieten. Zeer zeker is de hoogte van deze zoutwatergrachten gelijk met het niveau der meren verder in het midden van dit merkwaardige dal. Het zout, dat aan den kant der groeven te voorschijn kwam, had den vorm van lange ijskegels. Maar op 't oogenblik lag er slechts een kleine voorraad bereid zout, want de tijd wanneer de Kelowi het komen halen, is eenige maanden later.’
Zonder geleide van eene karavaan trok het kleine gezelschap in vliegende haast door het noordelijke gedeelte der woestijn, waar talrijke beenderen van menschen en dieren bij de ver van elkander liggende bronnen een schrikwekkende getuigenis gaven van de gevaren op dezen weg. Na bijna alle dieren verloren te hebben, kwamen zij den 14den Julij te Mursuk aan, terwijl zij daags te voren liefderijk ontvangen waren door frederik warrington, die hun uit Mursuk te gemoet gekomen was. Zoo had Dr. barth het geluk, ten tweedenmale de woestijn te hebben doorkruist, in welke reeds zoo vele reizigers den dood hadden gevonden; hij bevond zich weêr in de stad, waar in gewone omstandigheden alle gevaren en moeijelijkheden geëindigd waren. Dat was echter toen juist het geval niet; want de onderdrukking door de Turksche
| |
| |
regering uitgeoefend, had een ernstigen opstand doen uitbarsten onder de meer onafhankelijke stammen van het Tripolitaansche pachaliek, die zich van Djebel af over geheel Ghurian uitbreidde, steeds verder voortging en alle verkeer belette. De aanstoker van dezen opstand was een hoofdman, rhoma genaamd, die vele jaren te voren door de Turken gevangen genomen en nu onlangs ten gevolge van de oorlogsgebeurtenissen in de Krim, uit zijn kerker in Trebizonde ontvlugt was. Deze staat van zaken noodzaakte de reizigers, om zes dagen in Mursuk te vertoeven, waar nu de getrouwe mohammed met een aanzienlijk geschenk zijn afscheid kreeg, terwijl abbega en dyrregu hunnen heer naar Europa vergezelden.
De pacha wilde Dr. barth een aantal soldaten meêgeven, ter beveiliging voor de gevaren die bij de tegenwoordige omstandigheden hem op den togt bedreigden; doch hij wilde liever zonder eene zoo dubbelzinnige bedekking reizen; want de Turksche soldaten zouden zeker de inlandsche bevolking tot opstand gebragt hebben. Hij koos dus den oostelijken weg over Ssokna, die niet regtstreeks door het eigenlijke brandpunt der revolutie liep en bereikte dan ook, na menig onaangenaam oponthoud, gelukkig Tripoli. Wel kwam hij in de beroemde vlakte Wadi-Semsem, met een aanzienlijk leger van Arabieren en zelfs met eenige leiders van de revolutie in aanraking, maar deze stammen hadden te hooge achting voor de Engelschen, om zich tegen zijn doortogt te verzetten, ofschoon zij hem openlijk aanzeiden, dat, indien zij konden vermoeden dat de Engelschen vijandig gezind waren tegen de opgestane Arabische bevolking, zij niet alleen hem, maar ook iederen Europeaan, die in hunne handen viel, zonder bedenken den hals zouden afsnijden. Zoo ontwikkelde zich een lang, ernstig onderhoud, waarbij Dr. barth zich moeite gaf, om hun bedaard te verklaren, wat het meest voordeelig voor hunne belangen zou zijn, en hun te toonen, hoe geringe verwachting zij mogten koesteren, om van de Turksche heerschappij onafhankelijk te worden. Toen hij een der invloedrijkste mannen een rijk geschenk beloofde, ontving hij de toestemming om verder te reizen.
Den 28sten Aug. 1855 had Dr. barth zijn doel bereikt: op dezen dag hield hij zijn feestelijken intogt in Tripoli. ‘Toen
| |
| |
wij de stad naderden,’ zoo verhaalt hij, ‘die ik vóór 5½ jaar verlaten had en die mij nu als de ingang tot rust en veiligheid voorkwam, vloeide mijn hart over van vreugde, en na eene lange reis door dorre woestenijen was de indruk buitengewoon diep, dien de rijke plantengroei in de tuinen rondom de stad op mijn gemoed maakte; treffender echter nog was de werking van het gezigt over de onmetelijke oppervlakte der zee, die in den helderen, aan deze streken eigen zonneschijn, het donkerste blaauw vertoonde. Die prachtige binnenzee der oude wereld, de wieg der Europesche beschaving, was reeds in vroegeren tijd het voorwerp van mijn warmste verlangen en mijne ijverigste navorsching geweest; en toen ik in veiligheid en welbehouden haar zoom betrad, gevoelde ik mij van zoo innige dankbaarheid vervuld jegens de goddelijke voorzienigheid, dat ik bijna van mijn paard ware gestegen, om aan den oever der zee den Almagtige een dankgebed toe te brengen, die mij met zoo zigtbare genade door alle gevaren had geleid, welke mijn pad omgaven, zoowel van fanatieke menschen als van een ongezond klimaat.’
Hij bleef vier dagen in Tripoli, scheepte zich toen in naar Malta en kwam over Marseille en Parijs den 6den Sept. in Londen aan. ‘Zoo besloot ik mijne lange en vermoeijende loopbaan als onderzoeker van Africa. Voorbereid tot zulk eene onderneming naar geest en ligchaam, door studiën, ondervindingen en ligchamelijke beproevingen, door eene uitgestrekte, op eigen kosten ondernomen en volvoerde reis door Noord-Africa en Voor-Azië, had ik mij onder hoogst ongunstige voorwaarden bij deze expeditie aangesloten. De geheele aanleg der expeditie was in den beginne zeer beperkt en hare hulpmiddelen gering; alleen door het gelukkig gevolg, dat onze onderneming vergezelde, kon haar grootere uitbreiding gegeven worden; en dit gevolg ontsproot weêr voornamelijk uit mijn bezoek bij den Sultan van Agades, die het door vele tegenspoeden geschokte vertrouwen bij onze kleine schaar bevestigde. Toen daarna de oorspronkelijke aanvoerder onzer expeditie onder zijne zware taak bezweken was, had ik, in plaats van mij aan de wanhoop over te geven, mijne loopbaan onder groote moeijelijkheden voortgezet, en uitgestrekte, vroeger onbekende landstreken, bijna zonder hulpmiddelen doorzocht. Nadat ik zoo een tijd lang voortgeworsteld
| |
| |
had, werd door het vertrouwen, dat de Engelsche regering in mij stelde, de leiding van den togt aan mij opgedragen; en ofschoon de mij toegestane middelen geenszins groot en de werkelijk tot mij gekomene zelfs gering waren, en ofschoon ik den eenigen Europeschen reisgenoot, die mij nog was overgebleven, juist toen verloor, besloot ik toch mijne reis naar het verre Westen te ondernemen, en de proef te wagen om Timbuctoe te bereiken en dat gedeelte van den Niger te onderzoeken, dat door den te vroegen dood van mungo park aan de wetenschappelijke wereld onbekend was gebleven. Deze onderneming gelukte mij boven verwachting, en zoo ontrukte ik niet alleen die geheele uitgestrekte landstreek, die zelfs den Arabischen kooplieden meer onbekend was gebleven dan eenig ander deel van Africa, aan het duister der verborgenheid, maar ik slaagde er ook in, om met al de magtigste hoofdlieden langs de rivier tot aan die geheimzinnige stad zelfs vriendschappelijke betrekkingen aan te knoopen. Dit alles, daarbij gerekend de betaling der door de vorige expeditie achtergelaten schulden, volbragt ik met 10,000 thalers. Z.M. de Koning van Pruissen droeg 1000 thal. bij en ik zelf 1400 thal. Voorzeker liet ik op den weg, dien ik persoonlijk navorschte, veel ter verbetering voor mijne navolgers achter; maar in allen gevalle heb ik de voldoening, mij bewust te zijn, dat ik een zeer uitgestrekt gebied van de afgesloten Africaansche wereld voor de blikken van het wetenschappelijke Europesche publiek heb opengesteld. Ja, ik heb niet enkel die streken tamelijk bekend gemaakt, maar ook een regelmatig verkeer tusschen de Europeanen en die landschappen mogelijk gemaakt, en ik hoop, dat deze gelukkige navorsching van binnen-Africa steeds als een roemvolle zegepraal van den Duitschen geest zal worden begroet.’
(Unsere Zeit.)
|
|