Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1859
(1859)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 498]
| |
De veldslag van Solferino.In den regel wordt de geschiedenis eens veldslags slechts gekend uit de berigten van beide partijen. Toch rekenen wij ons voor het tegenwoordige geregtigd om eene voorstelling van dezen veldslag - den grootste, die in deze eeuw gestreden is - te geven volgens de mededeeling van ééne partij. En wel om verschillende redenen. Vooreerst, omdat van de Oostenrijksche zijde niets noemenswaardigs over dien veldslag is medegedeeld; want het magere officiële rapport, in de Wiener Zeitung gepubliceerd, is meer officiëel dan authentiek. Maar al te zeer hebben de Weener berigten ons aan die uit Hamburg van vroegeren tijd doen denken, waaraan de humbugs naam en oorsprong te danken hebben. De Fransche Moniteur moge in zijn berigt nog veel van den officiëlen toon hebben behouden, die bij dergelijke mededeeling onmisbaar is, het was toch zeer uitvoerig. En bovendien, ook andere berigten van meer particulieren aard zijn door Fransche pennen ter neder geschreven. Daaronder een in de Revue Contemporaine van 15 Julij d.j., door een die zich noemt ‘Officier Général’, en dat wegens uitvoerigheid en den geheelen aanleg eene volledige studie over dit groote wapenfeit mag genoemd worden. Bovendien hebben wij het vergeleken met de vele verspreide berigten, ook in Duitsche bladen over hetzelfde feit verschenen. En inderdaad, dikwijls is het oordeel van den Germaan over den Oostenrijkschen Stammverwant nog ongunstiger, dan dat van den Franschman over zijn tegenstander aan den Mincio. Die Grenzboten b.v., waar een doorloopend verhaal van de krijgsgebeurtenissen gegeven is, weet geene woorden te vinden hard en schamper genoeg, om gyulai's talmen - der das Canapé zu sehr liebt - en de ongeschiktheid der Oostenrijksche krijgsadministratie aan de kaak te stellen. Het is trouwens ook van den overwinnaar te verwachten, dat zijn verhaal der waarheid meer nabij komt dan dat van den overwonnene. De eerste behoeft zelfs zijne fouten niet te verzwijgen, want de goede uitslag is zijne absolutie; de andere heeft altijd de eene of andere fout weg te redeneren waardoor hij werkelijk verloor, en eene geheel toevallige reden op te sporen, waaraan hij zijn verlies toeschrijven kan. En vooral van den beleefden Franschman | |
[pagina 499]
| |
kan men een billijk oordeel over den verwonnen tegenstander verwachten, gelijk dan ook het verhaal dat hier volgt, uitmunt door de onpartijdigheid, waarmede men aan de bekwaamheden en berekeningen van de Oostenrijkers regt heeft laten wedervaren. Pozzolengo, 6 Julij 1859.
Ik zou niet in staat zijn, om u mijne bevindingen over den grooten veldslag van Solferino mede te deelen, en er de gevolgen van op hare juiste waarde te schatten, zonder iets verder te gaan dan een eenvoudig verhaal der bewegingenen, die in deze reusachtige worsteling door de troepen zijn volvoerd. En wel om twee gewigtige redenen: vooreerst omdat de officiële berigten en de particuliere correspondenties reeds de belangrijkste mededeelingen hebben gegeven, en ten andere, omdat men de gevolgen van dezen veldslag niet kan waarderen, wanneer men niet alle voordeelen doet uitkomen, die hij aan de gealliëerden verschaft heeft ter voltooijing van dezen veldtogt, die sedert den 24sten Junij zulk eene belangrijke vordering heeft gemaakt. Wij moeten eerst het moreel en de sterkte van het Oostenrijksche leger vóór den slag nagaan, benevens de belangrijkheid van zijne posities, de oogmerken die men bereiken wilde, en in hoeverre het plan der beide legers ten uitvoer gelegd is, en eindelijk vaststellen hoedanig uit een tactisch en strategisch oogpunt de uitslag van den strijd geweest is. De algemeene opinie, in Oostenrijk zoowel als in het overige Europa, vooral in het Oostenrijksche leger zelf, beschouwde de nederlaag bij Magenta niet als eene dier rampen, die den uitslag des strijds beslissen; hetzij omdat een gedeelte des legers er geen deel aan genomen had, hetzij omdat men bijna alleen op den Oostenrijkschen opperbevelhebber, den graaf giulay [de Duitschers schrijven gyulai], de schuld er van wierp. Zelfs was deze nederlaag door ééne partij van den Oostenrijkschen generalen staf meteen zeker genoegen gezien. Van den aanvang af was die staf in twee partijen verdeeld; eene partij van aanval, vertegenwoordigd door de jonge generaals, door de naaste omgeving des Keizers en den Keizer zelf, en eene partij der voorzigtigheid, voorgestaan door hess, wimpfen en de grijze hoofden van den raad. De stem des Keizers had aan de eerste partij de overhand verschaft, en aan den generaal gyulai | |
[pagina 500]
| |
was het bevel over het invasieleger opgedragen, totdat de slag bij Magenta kwam, als eene schitterende regtvaardiging door de gebeurtenissen aan de partij der gematigdheid gegeven. Wij willen niet op de gebeurtenissen van het begin van Junij terugkomen. Wij herinneren alleen aan de verwondering die veroorzaakt werd door de snelheid, waarmede de Oostenrijksche troepen na den slag bij Magenta uit Lombardije terugtrokken, zonder partij te trekken, zelfs zonder iets te behouden der verdedigingsmiddelen, die men als opeengestapeld had aan den Po, aan de zamenvloeijing van den Tessino en de Adda; en dat dadelijk na een veldslag, waar gyulai, ofschoon geslagen, toch nog bereid scheen om het terrein hardnekkig aan den vijand te betwisten. Deze schijnbare vreemdheid verklaart zich uit de plotselinge omkeering, die nu in den raad des Oostenrijkschen Keizers plaats greep. Ontevreden over zijn bevelhebber, koos hij nu ook de partij zijner tegenstanders en verving hem door hess, schlick, wimpffen. Het eerste werk dezer Heeren was dus, om hunne opinie te regtvaardigen, door de onmogelijkheid te laten zien, om zich in Lombardije staande te houden. Zij trokken er dus uit terug met eene overhaasting, die ongetwijfeld overdreven was, en meer geschikt om de ongenade van den overwonnen generaal te voltooijen, dan heilzaam voor de ware belanden van het rijk. Maar hoe dan ook de uitslag van gyulai's plannen geweest is, vooral wanneer men in aanmerking neemt de onaangenaamheden en bezwaren, die zijne tegenstanders hem onophoudelijk in den weg legden, zou het hoogst onregtvaardig zijn, om hem uitstekende militaire eigenschappen te ontzeggen, terwijl hij eene vastheid van karakter bezit, die eene zeer kostbare en zeldzame gave is bij den Oostenrijkschen generalen staf. Bij den veldslag van Magenta waren de bewegingen van het Oostenrijksche leger zoo goed overlegd, dat het gelukte om het Fransche leger te verrassen, en misschien zal de schuld der nederlaag wel voor een groot deel te wijten zijn aan sommige divisiegeneraals, die, tot de andere côterie behoorende, om tegen te werken, te laat of in 't geheel niet op het slagveld aangekomen zijn. Eindelijk is het thans voor niemand een geheim meer, dat in de beide gevechten van Palestro en Magenta, sommige Italiaansche en Hongaarsche | |
[pagina 501]
| |
regimenten alles behalve hun pligt hebben gedaan, en dat dus bij deze nederlaag het gebrek aan zamenwerking bij de Oostenrijksche troepen mede in rekening moet gebragt worden. Men moest thans verwachten, dat de generaals der nu triompherende partij op hunne beurt ook een veldslag zouden wagen, zoodra zij op het terrein hunner keuze zijn zouden, om zoo doende eene les te geven zoowel aan den vijand, als aan hunne verdrongen collega's. Juist om deze tweede proef beter te kunnen waarderen, heb ik gemeend aan deze omstandigheden te moeten herinneren. In de eerste plaats moest het leger hersteld worden van den schok, dien het geleden had, en ten andere had men de geschikte plaats uit te kiezen, waar men den vijand met de beste kans van slagen kon aanvallen. Dadelijk bij hunne aankomst aan de Chiesa, werden de Oostenrijksche troepen gereorganiseerd, aangevuld, en van de uitheemsche bestanddeelen, de Italianen en Hongaren, gezuiverd. Er werden 10 legercorpsen geformeerd, die te zamen drie (twee?) legers uitmaakten, met eene totale sterkte van 250,000 man. Dit was het grootste en het beste leger dat de Oostenrijksche monarchie in 't veld kon brengen, zoowel wat de manschappen als wat de uitrusting, paarden en artillerie betreft. Er zullen vrij wat jaren verloopen, eer Oostenrijk zijn leger weder op de hoogte kan terugbrengen, waarop het vóór den slag van Solferino was. Zoo is het dan ook allezins verschoonbaar, dat de jonge Keizer een oogenblik de hoop voedde, om daarmede zijn vijand te verpletteren en hem met één slag uit Lombardije te verdrijven. Gelukkig voor ons, dat de maatregelen van den Oostenrijkschen generalen staf, hoe schrander en stout ook, niet zóó doelmatig getroffen waren, dat zij niet mislukken konden. Ik weet wel, dat anderen, meer bevoegd dan ik, een gunstiger oordeel over de Oostenrijksche plans geveld hebben. Ik heb grooten eerbied voor dat oordeel, maar terwijl ik volgaarne erken, dat uit een louter tactisch oogpunt het plan van den slag bij Solferino den Oostenrijkschen generaals tot eer verstrekt, durf ik aan den anderen kant gerust beweren, dat in de strategische berekeningen hun plan niet zoo goed was, als dat van gyulai, en ongetwijfeld niet opwoog tegen de maatregelen, waardoor napoleon III het heeft weten te verijdelen. Ik steun hierin op hetgeen ik zelf heb gezien, en op de kennis | |
[pagina 502]
| |
die ik bij eene andere gelegenheid van het terrein tusschen de Chiesa en den Etsch verkregen heb, terwijl ik mij eindelijk op het hier volgende strategische betoog meen te kunnen beroepen. Wij willen beginnen met eene vraag aan hen, die zooveel te prijzen hebben in de bewegingen van het Oostenrijksche leger. Wat was hun doel? Ik geloof, dat men het op dit punt ligt eens zal zijn. De manoeuvres der Oostenrijksche troepen vóór den 24sten zijn dan ook volkomen door den generalen staf der gealliëerden begrepen. Hun doel was, om het Franco-Sardinische leger bij den overtogt van de Chiesa af te snijden. Daartoe wilden zij wachten totdat een deel er van den linkeroever zou hebben bereikt; dan tusschen dat leger en de rivier oprukken; de voorposten der Fransche corpsen, die reeds gepasseerd zouden zijn, in de rivier dringen; en, terwijl het gros der Franschen op den regter-oever in bedwang gehouden werd, de Sardiniërs te vernietigen, om eindelijk de Fransche corpsen te écharperen, terwijl de voorste colonnes, die reeds op den linker-oever der Chiesa zouden zijn, afgesneden waren. Maar dit plan was onuitvoerbaar om twee voorname redenen. Vooreerst omdat men een sterken marsch te maken had om het slagveld te bereiken, en het dus zeer moegelijk was om de 5 corpsen van het Fransche leger te overvallen juist op het beslissende oogenblik, dat zij met den overtogt over de rivier zouden bezig zijn, en nog vóór dat zij in genoegzame magt aan de overzijde zouden wezen, om een aanval te weêrstaan. Dit punt van onze critiek is door den uitslag volkomen geregtvaardigd. Ten tweede zijn de golvende vlakten ten zuiden van het meer Garda, hoe uitmuntend ook gelegen om eene defensive positie in te nemen, veel minder geschikt, wanneer het geldt een aanval te doen en eene vlugge beweging te bewerkstelligen langs de Chiesa op het punt, waar de hoogten van Solferino steeds lager worden en zich in de vlakte verliezen. Ook deze bedenking is door den uitslag geregtvaardigd. Want het Oostenrijksche leger, na de gelegenheid gemist te hebben, om het gealliëerde leger af te snijden, heeft zich, juist door de gesteldheid van het terrein, in de noodzakelijkheid gezien om de rollen te verwisselen en van aanvallend verdedigenderwijze te werk te gaan, - en wel | |
[pagina 503]
| |
op het geheele terrein van Solferino tot San-Martino, dus op de lengte van zijn geheele centrum en regtervleugel. Maar men kan met regt den Oostenrijkschen generalen staf een ander verwijt doen, vrij wat zwaarder, en waarvan hij zich zeer bezwaarlijk zal kunnen regtvaardigen. Dat is eene fout, waarvan zij de schuld niet zullen kunnen werpen op de traagheid der troepen, noch op het achterblijven van enkele corpsen in het beslissende oogenblik; maar die geheel aan hen zelven te wijten is, gelijk blijken zal. Het is deze, dat men om zulk een aanval op het Franco-Sardinische leger te doen, juist die rivier heeft uitgekozen, waar zulk eene manoeuvre, zoo niet onmogelijk, ten minste veel moeijelijker was, dan bij eene der andere rivieren van het Lombardo-Venetiaansche koninkrijk. Om een leger bij den overtogt eener rivier af te snijden, zijn de regels genoeg bekend en vast, dat men niet noodig heeft er over te twisten. Die regels zijn: dat leger in het front niet verontrusten; in allerijl langs de rivier waar men den aanval doen wil, optrekken; de corpsen die nog niet gepasseerd zijn, door de artillerie in bedwang houden, en het gedeelte dat reeds overgegaan is, met overmagt verpletteren. Men moet dus een stroom uitkiezen, bij wien de oever waar de aanval moet geschieden, den tegenovergestelden oever domineert, om het gedeelte des legers dat aan de andere zijde gebleven is, hetwelk anders te hulp zou kunnen optrekken, te kunnen paralyseren. Ook moet men bij die rivier, hetzij hooger- hetzij lager-op, een vast punt hebben, om zich in 't geheim te kunnen vereenigen, zich tot den aanval voor te bereiden, en zich in geval van mislukking een toevlugt open te houden. De Chiesa nu biedt geen dezer voordeelen aan: hare oevers zijn vlak, zij heeft weinig water en is bijna overal doorwaadbaar; eindelijk moet men, om er te komen, in plaats van in het langs, er in 't dwars van Mantua of Peschiera op afgaan, hetgeen natuurlijk den aanval verzwakt. Immers hooger-op reikt de Chiesa bijna tot aan het meer Garda, waar geen leger zich kan verzamelen, en daar zij lager-op zich met den Oglio vereenigt, zou men, om er te komen, een geduchten omweg moeten maken, en daar, buiten weten des vijands, het gunstige oogenblik voor den aanval moeten afwachten. Wanneer de Keizer van Oostenrijk het geduld had gehad, om de | |
[pagina 504]
| |
Franschen bij den overtogt over den Mincio af te wachten, zon hij dezelfde manoeuvre onder veel gunstiger omstandigheden hebben kunnen uitvoeren. Het leger der gealliëerden, wegens strategische redenen genoodzaakt om den Mincio boven Goïto over te trekken, zou dit waarschijnlijk gedaan hebben bij Valeggio, waar de scherpe bogt van deze rivier en de steilte der oevers een dergelijken aanval van de zijde der Oostenrijkers gemakkelijk gemaakt zou hebben, terwijl de beide plaatsen Peschiera en Mantua hun twee uitstekende posten zouden opgeleverd hebben, om den vijand te verrassen, of in geval van mislukking zich terug te trekken. Behalve deze misslagen, onvergeeflijk voor den Oostenrijkschen generalen staf, die sedert 40 jaren het terrein bestudeert, was ook dit eene fout, dat men een zóó zamengesteld plan van aanval gemaakt heeft, dat het inderdaad wonder zou geweest zijn, wanneer alle corpsen op het juiste oogenblik ter bestemder plaatse aangekomen waren. Wij komen hierop straks terug. Cavriana, Solferino en San-Martino zijn, zonder twijfel, geduchte posities voor een leger, om den vijand af te wachten en tegen te houden; maar men moet deze positie niet verwarren met die van Montechiari, iets meer naar het noordwesten, die met haar front vlak aan de Chiesa en de regterzijde op het meer Garda steunt. De vierhoek tusschen den zuidelijken oever van het meer Garda ten noorden, den Mincio ten oosten, de Chiesa ten westen en de moerassen van den Oglio en den Po ten zuiden, levert zoovele defensive posities op, vooral aan de zijde van het meer, dat deze plek sedert onheugelijke tijden geschiedkundige vermaardheid heeft verkregen door de talrijke veldslagen, die er gestreden zijn. Van de boorden van het meer Garda tot aan Cavriana en Volta is het een sterk golvend en afwisselend terrein; nabij deze genoemde plaatsen verheft zich een laatste heuvel, grooter dan de anderen, de Monte-Olivetta, die eene soort van courtine vormt van het oosten naar het westen. Ten zuiden van deze courtine begint de effen vlakte, die tot aan den Po voortloopt. Maar aan de zijde van de Chiesa beginnen die hoogten zich reeds bij Monte-Chiari van de rivier te verwijderen, en beschrijven dus van daar tot aan Volta een vierde van een cirkel, wiens middenpunt te Peschiera zijn zou, en waarvan | |
[pagina 505]
| |
de beide uiterste stralen de zuidelijke oever van het meer Garda (tusschen Peschiera en Desenzano) en de Mincio (tusschen Peschiera en de omstreken van Goïto) zouden zijn. Het fameuse kamp van Montechiari, dat regts aan het meer Garda leunt, is vlak bij de Chiesa, omdat daar de heuvelen nog tot digt bij de rivier reiken; maar de positie welke de Oostenrijkers den 24sten Junij van San-Martino tot Cavriana bezet hadden, was, ten gevolge der boven beschreven gesteldheid der heuvels, tamelijk ver van de rivier verwijderd. Bovendien had het Oostenrijksche leger thans niet de uiterste grens der heuvelen bezet, zooals te Montechiari, maar het steunde met zijn regtervleugel op San-Martino, op eene tweede rij heuvelen, strekte zich van daar met zijn centrum uit tot Solferino en Cavriana, aan het einde der heuvels, en had zijn linkervleugel in de vlakte naar den kant van Guidizzolo. Derhalve, in plaats van den omtrek der hoogten te volgen, liep het er bijna regt doorheen, nagenoeg als een secant die een cirkel midden doorsnijdt. Moet men aannemen, dat de Oostenrijksche staf opzettelijk deze verkeerde opstelling had aangenomen, die zijn linkervleugel ongedekt liet, en wel alleen met het doel om te profiteren van de geduchte posities van Solferino en San-Martino? of was men misschien daartoe genoodzaakt bij de onmogelijkheid om volledig de al te uitgestrekte beweging van den linkervleugel uit te voeren, die op de Chiesa moest aanrukken om langs haren oever op te marcheren? Dat is eene vraag, die ik niet zou durven beslissen; maar wanneer ik bedenk, dat het tweede en tiende corps afgezonden waren om meer stroomafwaarts aan de Chiesa te komen, langs een zoo grooten omweg, dat zij dien dag onmogelijk op het slagveld konden aankomen, dan zou ik haast gelooven, dat er werkelijk een misstand in den linkervleugel is geweest, ten gevolge van de te groote ingewikkeldheid van het plan des veldslags. Wij hebben hier dus weder het gewone gebrek van den Oostenrijkschen generalen staf, die een plan nooit mooi vindt, als het niet zeer ingewikkeld is. Juist daarom moet men, naar mijne meening, eenige toegevendheid hebben voor gyulai: met alle gebreken die men hem kan verwijten, heeft hij toch den moed gehad, om van deze gevaarlijke routine af te wijken. De Oostenrijksche generale staf had, dunkt mij, hetzelfde | |
[pagina 506]
| |
plan op veel eenvoudiger schaal kunnen volgen. Wilde men eene krachtige poging tegen het leger der gealliëerden wagen bij den overgang van eene rivier? Dan had men den vijand bij den Mincio kunnen opwachten. - Wilde men daarentegen de linie van de Chiesa verdedigen? Dan had men slechts het (boven beschreven) kamp van Montechiari met genoegzame magt te bezetten, en daar den vijand op te wachten. In het eerste geval ware de zaak gemakkelijk geweest, door de nabijheid van Peschiera en de meer gunstige gesteldheid der oevers van den Mincio; in het tweede hadden de Oostenrijkers het voordeel van den vijand bij den overgang eener rivier op te wachten, met hun regtervleugel op het meer Garda gesteund, hetgeen den vijand de gelegenheid benomen zou hebben om dien regtervleugel te bedreigen, gelijk nu door het Sardinische leger te San-Martino geschied is. Wij behoeven slechts de toepassing dezer weinige strategische regelen te maken, om aanstonds de zwakke zijde der Oostenrijksche combinaties op te merken. Daar het Oostenrijksche leger den Mincio tusschen Goïto en Peschiera tot basis zijner operatiën had, en men besloot om op de Chiesa te opereren, waar men geen vast punt had, moest er eene tweeledige voorbereidende beweging geschieden: eerst op de Chiesa aanrukken, en dan langs den linkeroever opmarcheren, om van hieruit den overtogt van nieuwe corpsen te beletten, en te gelijker tijd die welke op het oogenblik van den aanval reeds overgegaan zouden zijn, te verpletteren. De Oostenrijksche generale staf, naauwkeurig onderrigt aangaande de bewegingen van het Franco-Sardinische leger, wist dat dit in drie colonnesGa naar voetnoot(*) naar den Mincio oprukte: links op den weg van Desenzano en langs den oever van het meer Garda, het Sardinische leger; in het midden het 1e en 2e corps en de keizerlijke garde over Lonato en Castiglione, en regts | |
[pagina 507]
| |
het 4e en 3e corps over Medola en Castel-Goffredo. Ook wisten de Oostenrijkers waarschijnlijk, op welke wijze het leger der gealliëerden voorttrok, waarvan namelijk de linkervleugel vooruit was, het centrum een weinig meer achterwaarts en de regtervleugel nog verder achteraan volgde. Daarnaar was hun plan ook ingerigt: 1o. Het tweede Oostenrijksche legerGa naar voetnoot(*) onder den cavalleriegeneraal graaf schlick, bestaande uit vier corpsen (het 8e, 5e, 1e, 7e), dat den regtervleugel uitmaakte, moest den Mincio tusschen Peschiera en Valeggio overtrekken, zich tusschen Solferino en San-Martino verzamelen, en van daar noordwestwaarts oprukken naar den hoek tusschen de Chiesa en het meer Garda. Zijne taak was om het Sardinische leger, dat reeds geheel over de Chiesa was en den avond van den 23sten tusschen Desenzano en Rivoltella stond, af te snijden van het centrum der Franschen, die men bij den overtogt zelf hoopte te overvallen. | |
[pagina 508]
| |
2o. Het eerste leger onder den maarschalk wimpffen, sterk drie corpsen (het 3e, 9e, 11e), moest den Mincio overtrekken tusschen Valeggio en Goïto, en tusschen het centrum en den regtervleugel der Franschen inrukken. Dit was altijd in de hoop, dat het Fransche centrum juist bij den overtogt overvallen zou worden, terwijl de Fransche regtervleugel nog geheel aan de andere zijde zou zijn. Daarbij moest dit leger het Fransche centrum in bedwang houden, en beletten dat de regtervleugel de Chiesa overtrekken zou. 3o. Het 2e en 10e corps eindelijk, onder lichtenstein en wernhardt, zouden den Mincio te Goïto overtrekken en, langs een grooten omweg, vervolgens ook de Chiesa bij Asola, nog ver beneden de posities der Franschen. Van daar moesten zij het corps van canrobert (den regtervleugel der Franschen) in den flank en in den rug aantasten; men hoopte namelijk dit te overvallen, terwijl het nog aan de regterzijde van de Chiesa was, en zoodoende de nederlaag van het Fransche leger volledig te maken. Wanneer de bewegingen der beide vijandige legers zich mathematisch juist op die wijze hadden toegedragen, dan zou dit plan den Oostenrijkers ongetwijfeld een uitstekend voordeel hebben verschaft. Maar het had het bovengenoemde gebrek van alle Oostenrijksche plannen: wanneer slechts één van beiden, òf het Fransche, òf het Oostenrijksche leger, maar in een enkel opzigt anders handelde of op eene andere plaats was, dan bij deze berekeningen ondersteld werd, dan zou dit genoeg zijn, om de uitvoering er van onmogelijk te maken. Dat is dan ook gebeurd. In den nacht van 23 op 24 Junij ging het 8e corps, van benedeck, dat den uitersten regtervleugel der Oostenrijksche linie uitmaakte, bivouaqueren op het plateau van San-Martino. Dit corps moest de gemeenschap met Peschiera over Pezzolengo en Ponti dekken. Het 5e corps (stadion) was gekampeerd in den omtrek van Solferino, het 1e (clam-gallas) stond bij Cavriana. Het 7e corps eindelijk was iets meer naar achteren en vormde de reserve. Van het leger van wimpffen stonden het 3e en 9e corps (schwartzenberg en schaffgotsche) voor Volta-Mantovana, en het 11e in de achterhoede als reserve. Het 2e en 10e corps waren, zooals wij zagen, gedetacheerd, om eene afleiding aan | |
[pagina 509]
| |
den uitersten regtervleugel der Franschen te bewerkstelligen. Maar al deze fraaije berekeningen werden ijdel ten gevolge van eene wijziging in de marschorde van het Fransche leger. Hetzij dat men bezorgd was voor het Sardinische leger, dat te Desenzano en Rivoltella vooruit was, hetzij dat de beide eerste corpsen en de garde, die dezelfde bruggen hadden moeten passeren, hun overtogt wat bespoedigd hadden, - zeker is het, dat in den morgen van den 24sten, op het oogenblik dat de corpsen van stadion en clam-gallas naar de Chiesa oprukten, zij reeds het eerste corps der Franschen voor zich zagen, dat zich in de vlakte deploijeerde en de eerste hoogten vóór Solferino begon te beklimmen. Te gelijker tijd had het Sardinische leger, ingevolge orders van het hoofdkwartier des Keizers, reeds zeer vroeg in den morgen talrijke verkenningstroepen op zijn regtervleugel afgezonden, om de gemeenschap met het eerste Fransche corps te onderhouden, en deze troepen ontmoetten de éclaireurs van benedeck, die op den rand van het plateau van San-Martino post hadden gevat. Het Oostenrijksche leger, dat, terwijl het den vijand meende te verrassen, thans zelf verrast was, moest dadelijk van zijn plan afwijken. Op zijn regtervleugel en zijn centrum moest het zich nu tot eene louter defensive houding bepalen, en dus alleen met zijn linkervleugel den aanval doen. Hier had men het geheele tweede leger van wimpffen slagvaardig benevens de twee gedetacheerde corpsen, die in den nacht lager-op over de Chiesa, in de rigting van Asola, gezonden waren. Inderdaad kon men op dit indrukwekkende leger nog eenige hoop vestigen voor den goeden afloop van den veldslag; want het tweede leger (dat van schlick) zou werk genoeg hebben, om zich staande te houden. Dit bestond slechts uit vier corpsen, dat is nagenoeg 100,000 man, en het had te doen met het geheele Sardinische leger, het 1e en 2e Fransche corps en de garde, dus met nagenoeg een even talrijken vijand; maar bovendien werd zijne positie uit den aard der zaak reeds moeijelijk, zoodra het, opgesteld zijnde tot den aanval, zich genoodzaakt zag om alleen verdedigenderwijs te ageren. Om maar een voorbeeld te geven van de groote verlegenheid, waarin men door deze verandering van het plan gebragt werd, behoeven wij alleen de positie van het corps benedeck, op den uitersten regtervleugel van het Oostenrijksche leger, | |
[pagina 510]
| |
na te gaan. Wanneer werkelijk het plan was om het Sardinische leger af te snijden, gelijk buiten twijfel het geval schijnt te zijn geweest, dan bestond de taak van dit corps natuurlijk slechts hierin, om de Sardiniërs flaauw aan te vallen en hen door een gefingeerden terugtogt meer en meer van de Chiesa af te brengen, ten einde aan de andere corpsen betere gelegenheid te geven om hen in den flank te vallen en van de Franschen af te scheiden. Maar na het plan veranderde, - nu men, met het oog op mogelijke onvoorziene omstandigheden en op een dreigenden aanval, zich met den regtervleugel en het centrum tot eene verdedigende houding moest bepalen, - nu werd die taak, om met alle magt weêrstand te bieden, ten einde het overige leger te vrijwaren tegen een flank-aanval, en den aftogt naar Peschiera en Valeggio open te houden. Trouwens, is het reeds moeijelijk om de bewegingen eens legers te overzien, wanneer alles afgeloopen is en men de gedetailleerde rapporten over elk der deelen van een veldslag voor zich heeft, - vrij wat moeijelijker is het om bedaard en met verstand die bewegingen te beoordeelen, te midden van den strijd zelf. Stoutheid en geluk spelen er altijd voor een klein deel in mede, en gewoonlijk is het laatste de prijs van het eerste. Men kan noch aan benedeck, noch aan de commandanten der andere corpsen van dit tweede Oostenrijksche leger, den lof ontzeggen, dat zij zich met vastheid in dezen veldslag gedragen hebben. Zoolang benedeck slechts te doen had met de vijf brigades van het Sardinische leger, waarmede hij den strijd had aangevangen, gelukte het hem om die in bedwang te houden, en hij begon slechts te wijken, nadat in den namiddag andere Sardinische troepen ter versterking kwamen opdagen. Evenzoo hield stadion met zijn corps stand tegen het eerste corps van den maarschalk baraguey d'hilliers, de voltigeurs van de garde en drie Sardinische brigades; terwijl het corps van clam-gallas, door dat van zobel ondersteund, den aanval van den maarschalk hertog van Magenta, tusschen San-Cassiano en Cavriana, weêrstond. 't Is hier de plaats om hulde te brengen aan de maatregelen, die door den Keizer genomen zijn. De Oostenrijkers hoopten gemakkelijk eene opening te maken tusschen het Fransche en het Sardinische leger, en juist op dit punt ontmoetten zij het gros der Fransche troepen! Zij meenden hen te zullen | |
[pagina 511]
| |
verrassen bij den overtogt eener rivier, en zij ontmoetten hen ten strijde opmarcherende, - zoodat, nog vóór dat er één schot gelost was, hun plan van aanval geheel in duigen was gevallen! De eerste uren van den dag waren de bloedigste. De voorste colonnes van het leger der gealliëerden, namelijk vijf Sardinische brigades en het corps van baraguey d'hilliers, hadden het hoofd te bieden aan het geheele leger van schlick. De Sardinische éclaireurs, die tot aan den rand van het plateau van San-Martino waren voortgerukt, werden door den vijand teruggejaagd, en de divisie zelf kwam daar niet eer aan voordat het corps van benedeck den rand van het plateau bezet had. Om de Oostenrijkers aan te vallen, moesten zij eene steile helling van een 20 Nederl. el opklimmen, die op sommige plaatsen met struikgewas bezet, maar anders meest open was. Alle wegen en begaanbare plaatsen waren met geschut beplant, zoodat de Sardiniërs door een geducht vuur van boven neêr beschoten werden, en van hùnne stukken geen gebruik konden maken. Vijf malen gelukte het aan de bersaglieri en andere infanterie als tirailleurs uitgebreid, om den rand van het plateau te bezetten; maar dewijl de artillerie en cavallerie niet spoedig genoeg kon aankomen om hen te ondersteunen, zagen zij zich door het vuur der Oostenrijksche batterijen, die een weinig verder naar achteren stonden, ondersteund door de cavallerie, genoodzaakt om dadelijk weder naar de laagte te gaan. Eerst in den namiddag, toen de drie brigades grenadiers van Savoye en Piemont, die 's morgens tot ondersteuning van het eerste Fransche corps waren afgezonden, weder bij het Sardinische leger kwamen, deed men eene laatste poging, die volkomen gelukte. De bersaglieri wisten zich in eene hoeve aan den rand van het plateau te vestigen, en konden zóó de aankomst van de artillerie en cavallerie ondersteunen, die, zoodra als zij op het plateau gedeploijeerd was, door eene mooije charge de Oostenrijksche cavallerie terugdreef, en daardoor voor het overige leger ruimte genoeg maakte, om er zich te deploijeren en de Oostenrijksche divisies naar Pozzolengo terug te dringen. De drie brigades, die alzoo de beslissende hulp bij den aanval van San-Martino hebben aangebragt, hebben meer dan | |
[pagina 512]
| |
eenig ander corps van de vermoeijenissen en gevaren van dezen gedenkwaardigen slag te dragen gehad. Wij zagen reeds dat het leger der gealliëerden, dat zich nog moest deploijeren tegenover een vijand, die gedachte posities met groote magt bezet had, gedurende het grootste gedeelte van den morgen niet meer dan twee voorste colonnes, ééne links en ééne in het centrum, tegen de posities van San-Martino en Solferino konde over stellen. Het waren de vijf brigades door koning victor emanuel gecommandeerd, en het eerste Fransche corps, en dezen stonden das gedurende verscheiden uren te velde tegenover de Oostenrijkers. De drie Sardinische brigades, die het leger des konings met het 1e corps verbonden, werden door den keizer naar het centrum geroepen, om dit corps te ondersteuoen; later, toen de garde in linie begon te komen, werden zij weder aan den koning te hulp gezonden, die, door benedeck voor San-Martino opgehouden, sedert den morgen om versterking vroeg. Deze drie brigades moesten dus den aanval tegen Solferino laten varen en, altijd strijdende, zich links wenden. Onderweg door een talrijk corps (ik weet niet welk) aangevallen, hadden zij het vijandelijke vuur en het onweêr door te staan, altijd voortmarcherende, en kwamen nog bij tijds aan om bij San-Martino den overslag te geven. Het eerste Fransche corps, eerst door deze Sardinische troepen, later door de voltigeurs van de garde ondersteund, moest dus bijna alleen, gedurende de eerste phases van dezen dag, het hoofd bieden aan het centrum van het Oostenrijksche leger, en het is strijdende gebleven van het begin tot aan het einde van den veldslag, die dan ook genoemd is naar de positie, die dit corps te veroveren had. De Oostenrijkers, onder commando van stadion, een der koenste generaals van het Oostenrijksche leger, hadden zich in het dorp Solferino versterkt, en bestreken met twee zijbatterijen de vallei waar de Franschen door moesten trekken om den aanval te doen. Al de bedaardheid van den maarschalk en de tegenwoordigheid des keizers, benevens de hulp van verscheiden corpsen der garde werd vereischt, om deze posities te nemen. De geduchte verliezen, die dit corps geleden heeft, zijn het beste bewijs voor de hardnekkigheid van de worsteling die aan deze zijde heeft plaats gehad. Het is onmogelijk om, al is het maar oppervlakkig, een | |
[pagina 513]
| |
begrip te geven van de bewegingen, die op dit punt zijn uitgevoerd, gedurende de critieke oogenblikken van een strijd van 15 uren. De aanval tegen Solferino begon des morgens om vijf ure en bleef onbeslist, ten gevolge der ongelijkheid van krachten, tot op het oogenblik dat de voltigeurs van de garde zich links van het eerste corps (waar zij de Sardinische brigades grenadiers vervingen) kwamen opstellen. Daar bovendien de regtervleugel van dit corps een geruimen tijd ongedekt bleef, was het niet mogelijk, om naar het dorp op te rukken en het te nemen. Maar toen ook het tweede corps (Hertog van Magenta) zich in linie gesteld had en San-Casciano aanviel; toen ook de grenadiers van de garde zich in de tusschenruimte der twee corpsen kwamen plaatsen en San-Casciano hadden helpen nemen, en de positie van Solferino dus van de linkerzijde bedreigd was - toen werd de strijd gelijk en meer beslissend.
Wat deed in al dien tijd het eerste Oostenrijksche leger, dat van wimpffen? Het rukte voorwaarts langs den voet der hoogten, en door eene talrijke cavallerie beschermd, bedreigde het den flank van het tweede corps, en zou het vierde corps (niel), dat van den kant van Medola over de vlakte aanrukte, in het front vallen. Maarschalk niel, door het verschrikkelijke vuur in het centrum gewaarschuwd, had begrepen, dat de strijd die begonnen was, algemeen en beslissend was. Derhalve in allerijl met zijne twee divisiën oprukkende, stelde hij zich stoutweg op regts van het tweede corps, slechts een weinig achterwaarts, ten einde zijn flank, die door de drie Oostenrijksche corpsen en de cavallerie bedreigd werd, te dekken. Het was dus met eene magt van hoogstens 25,000, dat hij het hoofd ging bieden aan minstens 60,000 man, die dreigden hem voorbij te trekken en in den rug te vallen. Nog eens vragen wij, wat deed wimpffen in dit beslissende oogenblik? Als hij van het oogenblik, toen het eerste en tweede corps met de garde, geheel bezig gehouden werden tegen de posities van Solferino en San-Casciano, en dus volstrekt geen hulp aan niel konden bieden, had weten te profiteren om met zijne overmagt en talrijke cavallerie op hem aan te vallen - dan moet men erkennen, dat hij niel waarschijnlijk | |
[pagina 514]
| |
over hoop had geworpen en het Fransche leger in den flank en den rug had kunnen aantasten. Maar niel, het gevaar ziende, begreep, dat hem niets anders overbleef dan het stoutweg te gemoet te gaan, en voerde daartoe eene even stoute als verstandige manoeuvre uit. De keizer, die met helderen blik alle bewegingen van het leger naging, zond hem ter geschikter ure zijne geheele cavallerie; eenige schitterende charges, die de Oostenrijksche cavallerie met groot verlies terug deden deinzen, en het doorbreken van eenige carrés waren genoeg om het voortdringen van wimpffen te stuiten. Nogtans was het gevaar slechts uitgesteld: de manschappen van het vierde corps konden niet op den duur aan het geheele leger van wimpffen het hoofd bieden. Hun heldhaftige aanvoerder zond boodschap op boodschap aan canrobert, die met het derde corps nog bezig was met den overtogt over de Chiesa bij Castel-Goffredo en den regtervleugel van het gealliëerde leger dekken moest. Maar canrobert, die in de verte de vroeger genoemde corpsen van lichtenstein en wernhardt (nagenoeg 60,000 man) op zijn regterflank zag aankomen, durfde aan de oproeping van niel geen gehoor geven, uit vrees van omsingeld en in den rug aangetast te worden. Dat was een oogenblik van geduchten angst, het oogenblik dat den veldslag beslissen zou. Wimpffen begreep dit niet genoeg: in plaats van met alle magt aan te vallen, schijnt het dat hij bezorgd werd over het geweldige vuur, dat hij op zijn regtervleugel (bij Solferino) hoorde. Hij trok dus op Cavriana en San-Casciano aan, en liet de flank-beweging der twee corpsen van lichtenstein en wernhardt varen. Niel deed niets liever dan deze beweging volgen; hij wendde ook naar Cavriana, waar hij zich door den hertog van Magenta ondersteund zag. Te gelijker tijd kwam ook canrobert vooruit. Toen hij uit de aarzelende houding dier twee corpsen, die bij op zijn regtervleugel had, meende te kunnen opmaken, dat zij niets belangrijks ondernemen zouden, liet hij zijne brigades bij kleine afdeelingen tot ondersteuning van niel oprukken. Daar zoo doende de strijd meer gelijk werd wat het getal betreft, kregen de Franschen de overhand, en weldra moest het Oostenrijksche leger zijne terugtrekkende beweging aanvangen. Bij wien ligt dus de schuld van dezen aftogt? Voor een | |
[pagina 515]
| |
deel ongetwijfeld aan den maarschalk wimpffen, wien het aan zelfstandigheid, bedaardheid en tegenwoordigheid van geest ontbrak. Maar nog meer aan het geheele plan van den slag, aan dat ongelukkige denkbeeld om eene diversie te maken, wat altijd eene gevaarlijke beweging is, maar vooral tegenover een leger zoo voortvarend als het Fransche. Wanneer wimpffen zich stoutmoediger betoond had, of wanneer de beide corpsen van lichtenstein en wernhardt in plaats dat zij ver weg gezonden waren, om eene nuttelooze demonstratie te doen, in reserve achter het centrum waren geplaatst geweest, - dan zou de positie van Solferino niet zoo spoedig genomen zijn geweest, en de uitslag van den strijd zou, zoo al niet in het voordeel der Oostenrijkers, toch geheel anders geweest zijn. Maar reeds tegen den middag waren alle Oostenrijksche troepen in 't gevecht, en van toen af was het te voorzien, dat zoodra één corps genoodzaakt zou worden om te wijken, de opening daardoor ontstaan niet weder door versche troepen aangevuld zou kunnen worden. Het is dan ook eene merkwaardigheid van dezen veldslag, dat de strijd op zulk eene uitgestrekte linie aangegaan is, dat al zeer spoedig alle troepen in het vuur waren, en toch was de slag langduriger en hardnekkiger dan eenige andere. Ook had hij nog dit bijzonders, dat de twee legers oprukten met de fronten niet evenwijdig tegen elkander over, maar zóó, dat zij een hoek vormden; de strijd begon dus op den regtervleugel der Oostenrijkschen en den linker der gealliëerden, deelde zich gaandeweg aan het centrum mede, en kwam zoo eerst aan de tegenovergestelde vleugels. Maar daar de hoofdaanval van het Oostenrijksche leger in zeker opzigt door zijn linkervleugel, die het laatste in den strijd kwam, gedaan moest worden, - was het natuurlijk, dat het centrum, reeds uitgeput door de groote inspanning, begon te wijken. Een Fransch leger in de plaats van wimpffen zou door een koenen aanval zijn centrum vrijgemaakt hebben; de Oostenrijker daarentegen wendde naar het centrum heen en hield de geheele beweging tegen. Ondanks deze misslagen door de Oostenrijksche generaals begaan, zou het zeer onregtvaardig zijn geene hulde te brengen aan hunne dapperheid en aan die van de manschappen. Een leger, dat van 5 ure des morgens tot 8 ure 's avonds aan een | |
[pagina 516]
| |
Fransch leger het hoofd biedt, kan niet anders dan een dapper leger zijn. Echter is er nog eene opmerking te maken, dat namelijk de oude officieren van gyulai, de oude corpsen van Magenta, ver boven de versche troepen van wimpffen uitgemunt hebben in standvastigheid en kracht der manoeuvres. Benedeck hield het met zijn ééne corps gedurende 8 uren uit tegen 5 brigades der Sardiniërs; stadion met zijn corps verdedigde gedurende den geheelen ochtend de posities van Solferino tegen het eerste corps en de voltigeurs van de garde, terwijl de manschappen van clam-gallas en zobel met kracht den aanval van den hertog van Magenta en de grenadiers van de garde weêrstonden. Op den linkervleugel echter, waar de corpsen van schwartzenberg, van schaffgotsche en weigl niet anders dan het vierde corps van niel voor zich hadden, slaagden zij niet om het een oogenblik te doen wijken, en trokken terug zoodra het door canrobert ondersteund werd. Wat de twee corpsen van lichtenstein en wernhardt betreft, daar kunnen wij niet van spreken: zij zijn nuttelooze toeschouwers van den strijd gebleven. Het Fransche leger heeft zich op dezen gedenkwaardigen dag gedragen op eene wijze, die boven allen lof verheven is. Ofschoon het bij den aanval op Solferino nagenoeg even sterk was als de vijand, was deze toch zóó in 't voordeel, door de verschansingen waarmede hij zich omringd en de sterke posities die hij bezet had, dat het bijna ongeloofelijk is, dat men die heeft kunnen veroveren. Het corps van niel hield verscheiden uren achtereen alleen stand tegen een driedubbel aantal vijanden en dat wel op het vlakke veld. Eindelijk kunnen de Sardiniërs trotsch zijn op het woord des keizers: ‘zij hebben zich waardig betoond om aan de zijde der Franschen te strijden.’ Alleen vrees ik, dat men niet genoeg acht heeft geslagen op den zwaren post, dien de drie brigades grenadiers van Savoije en Piemont gehad hebben. Daar zij op verschillende plaatsen gevochten hebben, en niet anders gedaan dan overal heensnellen waar het gevaar het dreigendst was, zijn de resultaten van hunne moeite niet genoeg gewaardeerd, omdat zij niet één bepaald doel hebben gehad. De belangrijke verliezen, die deze brigades geleden hebben en de schitterende marsch, die zij onder het vuur des vijands hebben uitgevoerd, geven hun regt op bijzonderen lof. | |
[pagina 517]
| |
Er zijn er echter altijd, die moeijelijk te voldoen zijn, en die nog het een en ander aan te merken hebben op de operaties der gealliëerden. Volgens dezen kan men hun twee dingen verwijten: vooreerst, dat het Fransche leger, zoowel bij Magenta als bij Solferino, door de Oostenrijkers is verrast; ten tweede, dat beiden deze veldslagen geen belangrijk resultaat hebben gehad. Zulke verwijten beteekenen niets, als zij door de feiten zoo duidelijk worden weêrsproken. Wij willen echter de moeite nemen van ze te weêrleggen. Elk leger dat een ander vervolgt, wordt altijd verrast, wanneer het vervolgde leger stand houdt om den strijd aan te nemen. Dit is niet alleen bij Magenta en Solferino gebeurd, maar het was ook het geval bij Marengo, bij Austerlitz, bij Friedland en bij een aantal groote veldslagen van vroeger eeuwen zoowel als de tegenwoordige. Men kan een vijand niet vervolgen en daarbij steeds in slagorde blijven; derhalve, als de vijand stand houdt en volte-face maakt, dan is het natuurlijk, dat de voorste colonnes op zijne linie stooten voordat men in slagorde geschaard is. En wat de gevolgen der veldslagen van Magenta en Solferino betreft, men zou blind moeten zijn - thans vooral, nu zij zulke gewigtige concessies van den kant van Oostenrijk ten gevolge hebben gehad - zoo men de resultaten er van over 't hoofd zag. Wilde men ook al niet veel gewigt hechten aan het morele overwigt, dat de gealliëerden daardoor boven de Oostenrijkers verkregen hebben, dan zal het toch genoeg zijn te herinneren, dat de slag bij Magenta de twee sterke vestingen Pavia en Piacenza in bezit der Franschen heeft gebragt, benevens Milaan en gansch Lombardije. Zal men beweren dat de Oostenrijkers die zonder noodzaak hebben verlaten? Zonder twijfel hebben zij ze verlaten, even als het Sardinische grondgebied dat zij bezet hadden, - òmdat zij zich niet bij magte gevoelden om ze te behouden en te verdedigen. Den vijand noodzaken om zijne vestingen zonder slag of stoot op te geven, is, dunkt ons, iets waarnaar een goed bevelhebber ten allen tijde streeft, maar waarin men niet altijd even gelukkig slaagt. - Maar men zou eenige kanonnen hebben kunnen nemen en eenige duizenden gevangenen meer maken? Deze aanmerking is kinderachtig: men voert geen oorlog om kanonnen en menschen te vangen, maar om den vijand te noodzaken, dat hij het door | |
[pagina 518]
| |
hem bezette terrein verlaat. Bij Magenta was het er om te doen, om de Oostenrijkers uit eene geduchte positie te verjagen zonder hen in 't front aan te tasten. De veldslag dien karel VIII, Koning van Frankrijk, tegen de legers van Gonzaga bij Fornovo leverde, was nagenoeg van denzelfden aard: hij liet kanonnen, ammunitie en bijna zijne geheele bagage in de hand des vijands; maar hij kende zich te regt de overwinning toe, omdat zijn doel om voorbij den vijand te komen, bereikt was. Bij Torres-Vedras, bij Busaco en in zeker opzigt bij Waterloo, zou men het zeer gaarne er even als karel VIII afgebragt hebben, maar slaagde er niet in. Bij Magenta daarentegen, waar men den strijd had aangevangen in zoo ongunstige posities, dat men reeds in den aanvang één kanon verloor, eindigde men met er later verscheidene te nemen, en weinig overwinningen hebben een zoo groot aantal wapenen in 't bezit van den overwinnaar gebragt, wanneer men de groote massa's, die in de verlaten vestingen gevonden werden, mede in rekening brengt. De verdienste van den slag bij Magenta is die snelle marsch in een halven cirkel, die het Oostenrijksche leger er toe gebragt heeft om die beweging te volgen en in allerijl op den linker-oever van den Tessino over te gaan. Eindelijk merkt men nog aan, dat na den slag van Solferino het Oostenrijksche leger in goede orde heeft kunnen aftrekken. Wij meenen aangetoond te hebben, dat het Fransche leger, door zich van de posities van Solferino meester te maken, een reuzenwerk verrigt heeft. Wij begrijpen niet goed, wat het nog meer had kunnen doen, en nogtans zou het meer gedaan hebben, wanneer het onweêr niet voor een oogenblik zijne vorderingen in het centrum had tegengehouden, en indien het derde corps, dat nu wegens de twee vijandelijke corpsen buiten den strijd gebleven isGa naar voetnoot(*), eerder tot ondersteuning van niel had kunnen oprukken. Vooral is het van belang op te merken, dat het Oostenrijksche leger, met eene sterkte van 9 corpsen, of nagenoeg 225,000 man, teruggeslagen werd door een leger van omtrent 160,000 manGa naar voetnoot(†), terwijl | |
[pagina 519]
| |
het zware verliezen heeft geleden aan artillerie, aan manschappen, aan generaals, en geheel gedesorganiseerd is. Ik geloof, dat er nooit onder gelijke omstandigheden grooter voordeelen, en zeer zelden eene zoo gevolgrijke overwinning is behaald. De vrede is daar om het te bewijzen. |
|