| |
Een togt naar de Guano-eilanden.
Drie rotsen zonder eene enkele grashalm, wier bruine oppervlakte onder de heete zonnestralen, zelden door eene wolk opgevangen, gebarsten zijn, - rotsen, waarop sedert den zondvloed geen regen is gevallen, zijn tegenwoordig Peru's grootste rijkdom. Het zijn de Chincha-eilanden. Steeds zijn zij omringd met schepen, die de vettigheid welke den bodem bedekt wegvoeren, namelijk den guano, die de uitgeputte akkers van verwijderde landen vruchtbaar moet maken. Bij dit guanodistrict kunnen thans ook nog de Lobos-eilanden gerekend worden, waarop Peru eene twijfelachtige aanspraak maakt; doch de guano van de Lobos-eilanden staat in quantiteit en qualiteit ver beneden die der Chincha's, waar alle guano van daan komt, die naar Engeland gaat.
Al spoedig kon men op ons schip de nabijheid der Chincha-eilanden bespeuren, want hoewel wij nog vijf à zes zeemijlen, en nog wel tegen den wind op, zeilen moesten, werd toch de
| |
| |
guano-stank sterker bij elke scheepslengte die wij nader kwamen.
De drie eilanden liggen op ééne lijn van het noorden naar het zuiden, met tusschenruimten van ééne en twee mijlen.
Het zuidelijkste eiland is nog onaangeroerd, en te oordeelen naar hetgeen ik zag op een togtje, dat ik daarheen maakte, scheen het mij toe meer guano te bevatten dan een der twee anderen. Het middelste eiland, waar wij onze lading innamen, is nog maar weinig geëntameerd; het meest wordt van het noordelijkste eiland gehaald. In de hoofdzaak is de formatie van alle drie de eilanden eenerlei. Alle drie verheffen zich aan eene zijde met een loodregten rotswand; van den rand hiervan daalt de guano glooijend neder tot aan het middenpunt, waar eene rotspunt zich boven de oppervlakte verheft; van hier af loopt het eiland weder zacht glooijend omlaag tot aan de kust, en de guano komt tot op weinige voeten bij de zee. Elk eiland ziet er in de verte uit als een afgestompte kegel. Oorspronkelijk was de bodem met rotsachtige heuvelen en dalen doorsneden; maar daar de guano langzamerhand de dalen opgevuld en ook de heuvelen met eene laag overdekt had, hebben de guano-groeven dikwijls eene diepte van 80 tot 100 voet, maar ook wel van maar eenige duimen. Ofschoon de eilanden niet groot zijn, - omtrent twee mijlen in omvang -, is de ophooping van guano toch bijna ongeloofelijk. Berekeningen kunnen, juist wegens die zeer uiteenloopende dikte van de laag, niet anders dan zeer onzeker zijn; doch ik maakte eene raming van de gemiddelde dikte en bevond, dat dan deze drie kleine eilanden alleen meer dan 250 millioen tonnen (elk van 1000 Ned. ℔) zuiveren guano bevatten, die, wanneer men op dezelfde wijze voortgaat als in de laatste zes jaren, eerst in 180 jaren uitgeput zouden zijn, en die - tegen 5 £ per ton - eene waarde van 1250 millioen £ hebben zouden.
Een nieuwere reiziger verzekert, dat de guano reeds in de tijden van de Incas bekend werd, en dat de Spanjaarden het gebruik er van leerden van de Indianen, die hem altijd gebruikten. In Peru wordt hij vooral bij den bouw van maïs en aardappelen gebruikt. De wijze waarop men hierbij te werk gaat, is verschillend van die in Engeland. Wanneer de planten boven den grond komen wordt er een smalle voren
| |
| |
òf om elke plant heen, òf langs de rij getrokken. In dezen voren doet men eene kleine hoeveelheid guano en dekt er de aarde losjes over heen; dan wordt het geheele veld 20 tot 24 uren onder water gezet. Na verloop daarvan wordt het water afgeleid, en de werking dezer behandeling is dan spoedig aan het voorspoedige groeijen der planten zigtbaar. Waar geene genoegzame hoeveelheid water voorhanden is, worden andere middelen van besproeijing aangewend; maar de guano wordt nooit met de hand uitgezaaid, zooals in Engeland. De naam zelf is Indiaansch, en luidt oorspronkelijk huanu, dat de excrementen der dieren beteekent; de Spaansche Peruanen veranderden dit in huano, en daar zij de h zoo sterk aspireren, hebben de Engelschen het woord van hen als guano overgenomen. Hij wordt overal op de kusten van Zuid-America, zelfs tot aan Kaap Horn aangetroffen, doch die van de Chincha-eilanden wordt voor den besten gehouden, waarschijnlijk wegens zijne buitengewone droogheid, daar deze eilanden op eene hemelsbreedte liggen waar aan die kust geen regen valt.
En nu, nadat wij tusschen het noordelijke en het middelste eiland het anker uitgeworpen hebben, daar wij van het laatste onze lading moesten innemen, willen wij eene boot huren en den verbazenden mesthoop van nabij in oogenschouw nemen. Wij varen om het halve eiland heen, om aan de landingsplaats te komen, en stappen op eene smalle zandige kust aan land, die juist voor ons gemak daar schijnt te zijn gemaakt. Onze komst jaagt duizenden watervogels op, maar deze duizenden worden als niets gerekend, want men vertelt ons, dat de schepen alle vogels verjaagd hebben. Boven ons vliegt een zwerm pelicanen, die als haviken boven het water zweven, en ook op dezelfde wijze op hun aas neêrschieten. Een van hen valt juist op dit oogenblik naar beneden, alsof hem een kogel door den kop geschoten ware, maar nadat hij ondergedoken is, ziet men hem weder naar boven vliegen, met een visch, die in zijn snavel spartelt. Digter bij ons, ja bijna om onze hoofden fladderende, zijn rotganzen, meeuwen, guanovogels en tallooze andere vogels van onbekenden naam en vorm. Op eene alleenstaande rots aan de lage zijde des eilands staat de penguin, de dominé der matrozen, dus genoemd om zijn zwarte kleed, zijn witten hals en zijn deftig uiterlijk. Zijne korte, ver achteruitstaande pooten, en zijn lange ligchaam
| |
| |
zijn niet zeer geschikt voor eene wandeling op het strand; maar hij kan uren lang op eene kleine door de golven bespoelde rots zitten, oogenschijnlijk in zoo diepe verstrooidheid, dat men in de verzoeking komt, om hem met de hand te grijpen. Maar juist als de boot hem nabij komt, en er reeds eene hand uitgestoken is, om hem in den nek te pakken, verwijdert hij zich hals over kop op zeer oneerbiedige wijze, duikt onder de boot heen en laat zijn kop weêr zien op ongeveer een kwartier afstands in zee, waar ieder hem vangen mag die kan, want hij is de vlugste zwemmer en de beste duiker. - Met weinige schreden zijn wij bij den guano en met nog eene tot aan de knie er in.
De guano heeft zich gelijkmatig opgehoopt, de onderste lagen zijn door het gewigt der bovenste ineengedrukt, en hebben eene donkerroode kleur gekregen, die, hoe digter bij de oppervlakte, des te lichter wordt. De oppervlakte zelve heeft eene witachtig bruine korst, die door de zon geheel uitgedroogd is. Onder deze korst vindt men een aantal eijeren en nesten. Zij is door de vogels compleet in cellen ingedeeld, diepe langwerpige gaten, die de dieren er met de pooten in krabben, en waarin zij hunne eijeren leggen, zelden meer dan twee in een nest. Deze gaten, die dikwijls in elkander uitkomen, vormen lange galerijen met verscheiden ingangen, en dit mijnsysteem is op zoo uitgebreide schaal aangelegd, dat men op het gansche eiland bezwaarlijk een voet verzetten kan, zonder er tot aan de knie in te zakken en door een harden snavel gekitteld te worden, die onze onbedekte beenen aangrijpt.
Nadat wij met groote moeite, en met verlies van verscheiden vierkante duimen huid van onze beenen, het hoogste punt des eilands bereikt hadden, daalden wij af naar de zijde waar de groeven zijn, en bereikten weldra de hoofdstad. Zij ligt op eene kleine van guano bevrijde ruimte en bestaat uit 20 of 30 ellendige hutten. Ieder van deze woningen is zamengesteld uit vier lange palen, die in den grond geslagen zijn; het vlakke dak bestaat uit stroomatten en door dezelfde bekleeding wordt de hut aan drie zijden gesloten, terwijl de andere zijde open gelaten is. Behalve eenige ruwe banken, twee of drie pannen en eenige tinnen kroezen en schotels, hebben deze woningen geen huisraad. In een paar dier hutten staat eene kleine botiga (eene aarden kruik van een vreemd maaksel), die met
| |
| |
pisco, eene soort van brandewijn, gevuld is. Voor bedden dienen dunne matten, en maar enkele bewoners zijn in het bezit van de gewone roode deken der Peruanen.
Kleederen schijnen bijna geheel afgeschaft te zijn; een oude poncho en eene versleten katoenen broek maken de kleeding uit der aristocratie, maar velen loopen geheel naakt. Ééne hut, die er iets fatsoenlijker uitziet dan de anderen, wordt bewoond door twee Engelsche matrozen, die zin in het eiland gekregen hebben, en zich loodsen noemen, daar zij aanspraak maken om het opzigt over de schepen te hebben terwijl ze geladen worden, en ze voor anker te brengen.
Digt bij de stad loopt een ruw, steil pad naar zee, waar langs de benoodigdheden en het water, dat de schepen moeten meêbrengen, aangevoerd worden.
Op het noordelijke eiland is eene dergelijke verzameling van huizen, maar grooter; hier woont ook de commandant, een oudachtig heer met een militair voorkomen, - een van de hoogste aristocratie, want hij bewoont een huis, dat een venster bezit. Op dit eiland wonen door den bank een paar honderd personen, op het middelste maar tachtig. Hun aantal wisselt echter af naar de meerdere of mindere vraag naar guano. Het zijn meest allen Indianen, en zij schijnen tamelijk tevreden te zijn op hun stoffig grondgebied, ofschoon alles wat hen omringt, zelfs de eetwaren, met guano als doortrokken zijn. Zij verdienen veel geld, leven naar hun smaak tamelijk goed, werken des nachts en rooken en slapen overdag. Om hunne verdiensten op te krijgen, maken zij van tijd tot tijd een uitstapje naar Pisco, waar zij hun geld tamelijk op dezelfde manier als onze matrozen doorbrengen, als men namelijk Piscobrandewijn en Chiche (maïsbier) in de plaats van jenever of bier, en guitar en fandango in plaats van de viool stelt.
Om den guano te laden zijn de gravers oorspronkelijk aan den hoek van de steile zijde des eilands begonnen en hebben zoo landwaarts voortgewerkt, zoodat het uitgegraven gedeelte het voorkomen heeft van een vierkant, dat in een heuvel ingegraven is. De steile, loodregte zijde van de rots, die van den zeekant als een muur omhoog stijgt, en de steilte der kusten maken het bevrachten der schepen bijzonder gemakkelijk. Op den top der rots is eene groote omheining uit palen gemaakt, en met sterke ketenen rondom bevestigd. Die kan vier- tot
| |
| |
vijf-honderd ton guano bevatten; van boven is deze ruimte zeer wijd en loopt schuinsch toe tot aan den uitersten rotsrand, waar eene smalle opening aangebragt is. Hierin past eene lange wijde slang van zeildoek, die van den top der rots tot bijna aan de oppervlakte der zee afhangt. Wanneer het schip door middel der booten genoeg guano voor ballast ingenomen heeft, dan komt het aan deze slang, wier eind aan boord genomen en door het groote luik wordt gestoken. De guano loopt op die wijze met een voortdurenden stroom in het ruim, nagenoeg 350 ton per dag, en de omheining boven wordt des nachts weder door de Indianen gevuld. Zij slepen den guano in zakken op hun rug aan, waarbij zij iedere keer ongeveer tachtig pond dragen.
Bij het inladen of ingieten zelf zijn er enkelen boven bezig om den guano in de slang te werken; aan hare opening staat een Indiaan, die, door het aantrekken of vieren van eene lus, het afloopen van den guano langzamer of spoediger laat gaan of des gevorderd kan doen ophouden. Ook zijn er op verscheiden plaatsen van de slang touwen aangebragt, die naar de masten van het schip en zoo verder naar het dek loopen, waar aan ieder touw een man staat, die door inhalen en vieren de slang in beweging houdt, waardoor zij niet zoo ligt verstopt raakt. Dit gebeurt echter toch nog wel eens, en dan behoort er nog al wat toe om de zaak weêr in orde te brengen, daar de guano door de drukking dan tot eene compacte massa zamengeperst wordt, zoodat somtijds de slang opengesneden moet worden. Dikwijls gebeurt het dat er een vogel mede in de slang geraakt en zoo in het schip komt, en op een der beide eilanden is eens een Indiaan bij ongeluk mede er in gegleden; hij werd er aan het andere einde dood uitgehaald. Op ieder eiland zijn twee zulke omheiningen met eene slang, waarvan de eene veel kleiner is en slechts tot het vullen der booten dient.
Ook wij moesten nu eindelijk aan 't werk. De ballast wordt opgeheschen en over boord geworpen en de groote sloep is ijverig in de weêr om er guano voor in de plaats te brengen. Dit is een zeer onaangenaam werk. Ik behoorde tot de bemanning dier sloep, en daar er natuurlijk vrij wat wedijver tusschen de verschillende schepen bestaat, om het eerst klaar te komen, waren wij dag en nacht in beweging. Wij gingen
| |
| |
des nachts van het schip af en bleven onder de slang liggen tot aan den morgen, om de eerste lading voor onze sloep in te nemen.
Toen de dag aanbrak, waren wij derhalve blijde de slang in onze sloep te krijgen en ons te kunnen opvrolijken met in afschuwelijk Spaansch den Indiaanschen wachter toe te roepen, dat hij den guano kon laten loopen. In weinige oogenblikken kwam de lading naar beneden, en oogen, mond en neus stoven vol met het bijtende stof, dat zeer gemakkelijk in de sloep liep, totdat zij tot aan den rand vol was en de geheele bemanning er als een deel van de lading zelve uitzag. Een oude zeeman, wiens schaduwrijke bakkebaard en lange haar mest genoeg bevatten om een klein landgoedje vruchtbaar te maken, vervloekte in energische bewoordingen alle landhuishoudkundigen ter wereld, dat zij matrozen gebruikten om hun vuile werk te doen, in plaats van zelf te komen en den guano in hunne eigen breedgewielde wagens naar huis te rijden. Toen de sloep geladen was, stuurden wij langzaam naar het schip, waar onze lading, in zakken gedaan, de plaats van den ballast innam. Deze soort van arbeid duurde drie weken, eer de beurt aan ons was, om onder de groote slang te komen.
Onze kost aan boord zou voor velen zeer uitlokkend geweest zijn. Schildpad was ons gewone geregt, daar het voordeeliger was om een dollar voor eene schildpad van 50 à 60 pond te geven, dan vleesch van Pisco te laten komen. Onze schildpadsoep zou echter aan een dîner eene slechte figuur hebben gemaakt, schoon zij voor matrozen dik genoeg was. Verder hadden wij bataten, eene soort zoete aardappelen, die zeer groot zijn, en bijzonder in den smaak der Engelschen vallen. Yura, eene soort van wortel, die veel overeenkomst heeft met den pastenakel, visschen en vogels, zeer vele specerijen, benevens overvloed van vrachten, meloenen, druiven, bananen, Chirimoyas (eene soort van peren), alligator-peren, enz. De proviandsloep was altijd vol met allerhande artikelen van dien aard. Van tijd tot tijd bragt zij ook enkele zakken vol pisco mede, die als smokkelwaar met de noodige formaliteiten gesluikt werd.
Eindelijk kwam een dier Engelsche matrozen die op het eiland wonen, en bragt ons aan het strand in de goede ligging om onze lading in te nemen. Tevens kwamen er ook een
| |
| |
half dozijn Indianen, of Cholos, zooals wij ze noemen; een naam, dien de matrozen aan alle Peruaansche inboorlingen geven, ofschoon hij eigenlijk maar een enkelen stam toekomt. Het werk dezer lieden bestaat hierin, dat zij den guano in het ruim uitspreiden, als hij uit de slang loopt. Wat dat voor werk is, kan men ligt begrijpen: de atmospheer in het ruim is dadelijk vol stuivenden guano, en hierin werken de Indianen zoo goed als naakt; zij hebben een bos werk voor mond en neusgaten gebonden, dat wel lucht maar geen stof doorlaat. Bovendien zijn zij in twee ploegen ingedeeld, die elkander telkens om de twintig minuten aflossen. Zoolang zij aan 't werk zijn, zijn zij zeer vlijtig, hanteren hunne scherp toeloopende schoffels met eene handigheid, die zelfs den matroos verbazen moet, en komen, wanneer zij afgelost zijn, uitgeput en in zweet badend op het dek. En in dien toestand drinken zij een goeden schep koud water, en eene groote dosis onvermengden rum of pisco er boven op, gaan dan in het koelste gedeelte van het schip liggen, en blijven daar totdat het weder hunne beurt wordt, om den schoffel op te nemen.
De equipage wordt gebruikt, om de lijnen te besturen, die aan de slang zitten, en ook dezen zijn, ofschoon zij nog in de open lucht werken, genoodzaakt om het verband van werk te gebruiken, want de stofwolken, die uit het ruim opstijgen, zijn verstikkend. Het schip is van de kiel tot den wimpel met guano bedekt, die zelfs in de kajuit van den kapitein en in het keukengereedschap van den kok doordringt. Zelfs de ratten moeten niezen, en het gansche schip is in eene groote houten snuifdoos veranderd. Dit lijden duurt intusschen niet lang; drie dagen zijn doorgaans genoeg, om een groot schip vol te laden. Na den derden dag was ik echter hartelijk blij, toen de luiken gesloten, de ankerkettingen opgehaald werden, en de kluiver weêr naar Pisco wees.
Hier bleven wij drie dagen, die wij hoog noodig hadden om het schip schoon te maken en te beproeven of er de oude kleur weêr op wou komen. Want toen wij Chincha verlieten, waren ra's, masten, zeilen, touwwerk en de gansche romp van onderen tot boven met een allersmerigst bruin overdekt.
(Uit het Engelsch.)
|
|