| |
| |
| |
Mengelwerk.
De beetwortelsuiker.
Napoleon I, die koninkrijken schiep en adeldom gaf aan zoo menig homo novus, heeft ook den beetwortel tot de gewigtige standplaats verheven, die hij in de tegenwoordige industriële wereld inneemt. En hij is niet de eenige zijner scheppingen, die, na eene verduistering van eenigen tijd, in dit tweede Napoleontische tijdvak weder tot groot aanzien is geklommen.
In den aanvang toen deze veelomvattende geest zijne pogingen in het werk stelde, om de fabricaat van beetwortelsuiker te bevorderen, ten einde alzoo den colonialen handel en dus ook den Engelschen afbreuk te doen, spotte men met dit weinig keizerlijke streven. De geschiedschrijver heeren beschrijft eene spotprent uit die tijden, die bewijst, hoe weinig sympathie men had voor deze plebejische plant, en hoe weinig geloof men hechtte aan hare edele hoedanigheden. Die prent stelt den toenmaligen keizerlijken prins, den koning van Rome voor, zittende op de knieën zijner doorluchtige moeder en, even als alle kleine kinderen, vervaarlijk schreeuwende. Het was nog in den tijd, dat de kinderen onsystematisch werden opgevoed, en dus wordt den kleine eene dot in den mond gestopt. Maar die dot is een colossale biet, die in den wijdgapenden mond wordt gewrongen met de woorden: ‘Taisez vous donc, mon prince, papa dit que c'est du sucre!’
En Papa had gelijk. Wel degelijk was het suiker, en meer dan dit. - Tegenwoordig levert de beetwortel niet alleen millioenen ponden suiker per jaar op, maar speelt eene belangrijke rol in de industrie en den landbouw beiden, en dus in de geheele maatschappij. In ons land heeft de beetwortel zeker, tot nog toe - ik zeg zoo met opzet - weinig in te brengen, maar in de ons omringende landen, in Frankrijk, Duitschland en België, in Rusland zelfs bekleedt hij eene voorname plaats in de industriële wereld, en velen voorspellen hem eene nog gewigtiger toekomst.
| |
| |
Zeker is dit tijdschrift niet aan de belangen der industrie gewijd; maar het heeft eene meer dan industriële, het heeft eene algemeen menschelijke belangrijkheid na te gaan, hoe die industrie, onder den invloed van verschillende omstandigheden ontstaan, gekoesterd en ontwikkeld, onder afwisselende lotgevallen eindelijk tot die hoogte is opgevoerd, waarop zij tegenwoordig staat. Zonder mij dus in de technische bijzonderheden te verdiepen, wil ik die geschiedenis in algemeene trekken nagaan.
Geen profeet is geëerd in zijn vaderland. En zoo is de beetwortel ook niet in zijn geboorteland, Italië en zuidelijk Europa in zijne volle waarde erkend, maar eerst nadat hij naar het noordelijke Europa was overgeplant. Den Duitschers komt de eer toe, het eerst de groote chemische deugden van dezen onaanzienlijken wortel vermoed te hebben. Een Berlijnsch apotheker marggraf had reeds in 1747 op het aanzijn van crystalliseerbaren suiker in den beetwortel openlijk gewezen. Ook de belangrijkheid van dit verschijnsel voor de landhuishoudkunde en het fabriceren van inlandschen suiker was hem niet ontgaan. Marggraf had wel gelijk, maar zijne uitvinding kwam te vroeg, zij maakte geen opgang en bleef eene halve eeuw rusten. Tegen het eind der vorige eeuw werd zij weder uit den slaap gewekt door zijn stadgenoot achard, en, ofschoon nog in hare kindschheid, maakte zij toen meer opgang. In Duitschland en in Frankrijk verrezen er na eenige jaren enkele fabrieken, die op de toenmaals nog ruwe wijze de suikerdeelen uit den beetwortel trokken, en een niet zeer lekker substituut voor den colonialen suiker aan de landen aanboden, die van het bezit van coloniën verstoken waren.
Waarschijnlijk ware de beetwortel weldra weder tot zijn vorig niet teruggezonken, zoo de politieke omstandigheden hem niet gunstig geweest waren. De wijze van fabriceren was nog te onvolkomen, het product nog te onsmakelijk - men kan zich dien smaak wel verbeelden, als men zich het flaauwe zoet van den beetwortel herinnert, - en de voordeelen van dit fabricaat te gering, dan dat het de mededinging met den ouderwetschen suiker uit suikerriet gefabriceerd zou kunnen volhouden. Maar ziet, daar treft dien classieken suiker de ban uit Parijs. Ieder kent de politiek van napoleon I tegen Engeland, zijne pogingen om dat land in zijn hart, dat wil
| |
| |
zeggen zijn handel, te treffen door het vaste land voor alle overzeesche producten te sluiten, - in een woord, het continentaalstelsel.
Het rijk van Engeland is er niet door omvergeworpen, maar dat van den beetwortel is er door gesticht. Het spreekt van zelf, toen de coloniale suiker f 3 per ℔ en meer kosten moest, was men wel gedwongen om tot elken prijs het fabriceren van dezen inlandschen suiker te bevorderen, en zijne mindere zuiverheid van smaak te vergeten. Aan den anderen kant stelde het meerdere debiet en daarbij de krachtige ondersteuning van het keizerlijke bestuur de fabricanten in de gelegenheid, om hun fabricaat hoe langer hoe beter te maken. Premiën van 100 duizend francs werden uitgeloofd, modelfabrieken gesticht, duizende bunders land voor den aanbouw van beetwortelen aangewezen, zoodat er fabrieken uit den grond verrezen als meibloemen, en het telkens nieuwe verbeteringen en uitvindingen regende als water. In 1814 bestonden er in Frankrijk 334 fabrieken en in Duitschland ongeveer 200. Het is waar, dat zij oneindig veel minder suiker bereidden dan tegenwoordig hetzelfde aantal fabrieken. Frankrijk b.v. brengt tegenwoordig met een nagenoeg gelijk getal fabrieken ruim 30 maal meer op, - maar de nieuwe industrie scheen toch eene schitterende toekomst tegen te gaan.
Doch van dat onnatuurlijk hooge standpunt voor den toenmaligen tijd werd zij even spoedig weder afgeworpen, als zij er op verheven was. De keizerlijke vader van den beetwortelsuiker deed zijn togt naar Rusland, - ook al om zijn continentaalstelsel - en de gevolgen zijn bekend. Weldra was napoleon zelf in den toestand, waartoe hij den colonialen suiker veroordeeld had: het vaste land van Europa was voor hem gesloten. Met hem vielen de rijken en de toestanden, die hij had gesticht, en langzamerhand kwamen politieke en handelszaken weder tot haren normalen toestand terug.
Dat was het meest critieke oogenblik in de geschiedenis van dit belangrijke fabricaat. Te gelijk met het ophouden der overdreven ondersteuning van deze industrie werd Europa weder voor de coloniale producten en dus ook den suiker geopend, en het inlandsche fabricaat was nog niet tot die ontwikkeling gekomen, dat het tegen het buitenlandsche product kon concurreren. In Duitschland verdwenen dan ook al de
| |
| |
kortelings opgerigte fabrieken op twee na, en ook in Frankrijk was het er weinig beter mede gesteld. Waarschijnlijk zou de geheele industrie te gronde zijn gegaan, zoo bij velen de overtuiging niet bestaan had, dat zij geene kunstmatige middelen noodig heeft, om te kunnen bestaan.
Geene industrie heeft misschien zoo groote geschiktheid, om zich naar de verschillende plaatselijke en algemeene omstandigheden te wijzigen als juist die van den beetwortelsuiker. Dat bleek vooral thans. Men had reeds te veel ondervinding opgedaan van hare veelzijdigheid in toepassing en inrigting, dan dat er niet enkele fabricanten zouden zijn, die de hoop op hare redding niet verloren gaven. En zij vond die redding, en wel voornamelijk in het naauwe verband, waarin zij tot den landbouw staat, in de groote voordeelen die uit haar voor den landbouw te putten waren.
Dat de bereiding van dezen suiker van den aanbouw der beetwortelen, en dus van den landbouw afhankelijk is, spreekt van zelf. Maar evenzeer werpt deze industrie, mits wel ingerigt, weder hare voordeelen af op den landbouw. Het kwam er maar op aan, om hiervan partij te trekken, en daarin is men in Frankrijk uitmuntend geslaagd. Over het algemeen heeft men in het buitenland, beter dan in ons vaderland, partij weten te trekken van de verbinding van verschillende takken van industrie met den landbouw, niet alleen ter wille van die industriën, maar ook ten voordeele van den landbouw. Van daar dat beiden in het buitenland op veel hoogeren trap staan, dan bij ons. In Frankrijk b.v. is er bijna geene landbouwinrigting op eenigzins groote schaal, waaraan niet de eene of andere fabriek hetzij van suiker, hetzij van stijfsel, hetzij van alcohol verbonden is, eene verbinding, die altijd het voordeel oplevert, dat veel wat anders afval is, zonder kosten van vervoer, als mest of voeder weder den landbouw ten goede komt, terwijl op vele andere wijzen deze vereeniging van consument en producent groote voordeelen oplevert.
Doch keeren wij tot de geschiedenis van de beetwortelsuiker-industrie na napoleons val terug. Vroeger gebruikte men tot de zuivering van het suikerhoudende sap, even als tot het raffineren van den ruwen suiker, houtskool. Doch kort vóór de opheffing van het continentaalstelsel had men eene andere zelfstandigheid hiertoe ontdekt, die belangrijke voor- | |
| |
deelen oplevert, het beenzwart. Wel is waar, het duurde een geruimen tijd alvorens men dat op de meest voordeelige wijze gebruikte en ook al het gewigt daarvan inzag, en van daar ook de langdurige kwijning van deze industrie tusschen 1814 en 1828. Maar langzamerhand en vooral in dit laatste jaar, begon men het juiste gebruik en het gewigt van dit nieuwe ingredient in te zien. Eerst gebruikte men het in gepulveseerden staat, doch later bleek het dat het gebruik van meer grove korrels veel voordeeliger was. De werking van het beenzwart om te ontkleuren en te zuiveren is 10 maal sterker dan die van houtskool, waardoor eene belangrijke besparing van onkosten en verbetering van het fabricaat werd verkregen. Maar het beenzwart had nog eene andere eigenschap, waaraan deze industrie vooral hare herleving te danken had. Nadat het in de suikerfabrieken zijne dienst had gedaan, leverde het eene zeer vruchtbare meststof op, door het phosphorzure zout der beenderen en de stikstofhoudende bestanddeelen van het ossenbloed en andere stoffen, die het bij de clarificatie opgenomen heeft. Langzamerhand werd dan ook het gewigt van deze meststof begrepen, zoodat zij tegenwoordig een belangrijk artikel van handel uitmaakt. Ook de raffinaderijen van colonialen suiker leveren dezelfde stof op. Het is mij echter niet genoeg bekend of het in ons land zelf veel gebruikt wordt; ik geloof dat een groot deel naar buitenslands wordt uitgevoerd. In Frankrijk heeft men de ondervinding opgedaan, dat 5 of 6 hectoliters per bunder van deze stof, bij andere meststoffen gevoegd, op sommige gronden den oogst
verdubbelen. Maar nog meer. Later bleek dit beenzwart der raffinaderijen vooral geschikt te zijn voor de ontginning van heidegronden. Verscheidene groote landeigenaars hebben de ondervinding gehad, dat 4½ hectoliter van dit zwart op een bunder heide den wasdom van het graan zoodanig bevorderde, dat de opbrengst van één oogst al de kosten van ontginning dekken kon. Spoedig zag men dan ook deze meststof, vroeger verwaarloosd, nog hooger in prijs stijgen, dan versch beenzwart. Frankrijk had niet genoeg aan zijne eigen opbrengst van deze stof en trok ze in groote hoeveelheden uit Duitschland en Rusland; evenzoo ook Engeland, het land waar het meststelsel tot eene ware mestwoede is opgevoerd. Voor de suikerfabrieken zelve levert het, behalve de verbetering in de clarificatie, dit groote voordeel
| |
| |
op, dat de fabricanten, die meestal hunne eigene beetwortelen verbouwen, deze mest voor hun eigen land gebruiken, en zoo doende die gronden niet alleen voor uitputting behoeden, maar ze zelfs voortdurend verbeteren.
Sedert het gebruik van dit ingrediënt in de Fransche beetwortelsuikerfabrieken algemeen is geworden, is dan ook deze industrie weder herleefd uit het verval, waarin ze een tijd lang verkeerd had. Men kan stellen, dat eerst in 1828 alle eigenschappen van het beenzwart ten volle erkend en gewaardeerd waren. Sedert dat jaar is dan ook de productie van den beetwortelsuiker van 2,685,000 kilo's tot 77 millioen gestegen, welk cijfer zij reeds in 1855 bereikt had; later is zij nog aanmerkelijk toegenomen.
En niet alleen in Frankrijk heeft deze industrie sedert dien tijd zulk eene hooge vlugt genomen. Toen de Duitschers zagen, dat de beetwortelsuiker ook zonder continentaalstelsel rekening kon geven, haastten zij zich, om de vroeger geleden schade weder in te halen. Wel riepen velen, dat het fabricaat zich alleen staande hield door de bescherming, die het nog altijd in Frankrijk genoot; maar ondertusschen werden de Duitsche industriëlen op nieuw door de beetwortelsuikermanie aangegrepen. En inderdaad bleek het meer dan eene manie te zijn. De proefnemingen slaagden zoo goed, dat er, onder de bescherming van het tolverbond, in 1836 reeds 122 fabrieken uit Duitsche bieten Duitschen suiker drukten, welk getal in 1856 bijna verdubbeld was (233 fabrieken).
Men begrijpt ligt, dat het niet alleen het gebruik van het beenzwart was, waardoor de industrie van den beetwortelsuiker zich zoo ontwikkelde. Gelijk wij reeds zagen, zij werd ook steeds zoo veel mogelijk door beschermende regten als anderzins ondersteund. Het Fransche gouvernement heeft zich steeds veel aan deze industrie laten gelegen liggen, al ware het maar alleen om ook in dit opzigt onafhankelijk te zijn van het buitenland, vooral van Engeland. Bovendien werden er in andere onderdeelen der machinerie en bewerking allerlei verbeteringen aangebragt, waardoor men met steeds minder kosten meer suiker uit dezelfde hoeveelheid grondstoffen haalde. Hoeveel men hierin vooruitging, blijkt uit de omstandigheid, dat men vroeger niet meer dan 2 tot 3 percent suiker uit den beetwortel wist te halen, terwijl men er tegenwoordig 6 en 6½ percent
| |
| |
uittrekt. Er blijft echter in dit opzigt altijd nog veel te doen, want de chemie weet 10 percent suiker in den beetwortel aan te wijzen.
Het is echter niet mogelijk, om al de verschillende verbeteringen op te noemen, die langzamerhand in de suikerbereiding zijn aangebragt. Het is ons hier meer te doen om de hoofdphasen van hare ontwikkeling. Met volle regt kan echter die naam gegeven worden aan hetgeen sedert 1843 met de suiker-industrie voorviel, en waarbij ze weder een eigenaardig voorbeeld opleverde van hare geschiktheid, om zich naar omstandigheden te wijzigen.
Door een vreemden zamenloop van omstandigheden deed zich omtrent dien tijd het geheel eenige verschijnsel voor, dat te gelijker tijd in drie hoofdvoortbrengselen van den landbouw eene groote schaarschte kwam. De aardappel werd aangetast door die geheimzinnige ziekte, ons allen bekend, en kort daarop vertoonde zich een gelijksoortig bederf aan den wijnstok. Hiermede ging eene schaarschte en prijsverhooging van het graan hand aan hand. Die tijden liggen nog te versch in het geheugen, dan dat wij daar meer van behoeven te zeggen. Trouwens, nu zijn het juist deze drie producten, die de hoofdingrediënten uitmaken, waaruit sterke dranken werden gestookt. Nu is het wel waar, dat het menschdom bezwaarlijk den aardappel, het graan en den wijn kan ontberen, maar even waar is het, dat het zonder sterke dranken ook niet konde of wilde leven. Werden dus de genoemde voedingsmiddelen met driedubbele prijzen betaald, evenzeer bood men ontzettende prijzen voor de alcoholische dranken, - in Frankrijk het vierdubbele. Maar wat te doen? Waaruit alcohol te stoken, als de aardappelen en het graan aan de kostelijke spiritualia onttrokken, en - o gruwel! - voor het bevredigen van des menschen eerste behoeften werden gebezigd. Wel grepen de distillateurs naar vijgen, pruimen, peren en andere vruchten; maar Frankrijk moest 500,000 litres alcohol opdrinken of uitvoeren, en genoemde substituten konden geen twee derden daarvan opleveren.
In dezen hoogen nood waren het de beetwortelsuikerfabrieken die uitkomst bragten, en daarbij zelve groote winsten realiseerden. Met weinig verandering werden zij zoo ingerigt, dat zij in plaats van suiker alcohol uit den beetwortel stookten,
| |
| |
en de eerste fabricanten, die op dit denkbeeld kwamen, oogstten eene winst van 100 percent. Dat was te verleidelijk, en weldra zag men in de meeste fabrieken door geheel Frankrijk in plaats van kookpannen en koelpannen, distilleerketels en verder toebehooren. Er waren beetwortelen genoeg in Frankrijk, om in de alcoholbehoefte te voorzien. Wel werden nu de liefhebbers van suiker opgeofferd aan de liefhebbers van gedistilleerd, maar dat moest men zich getroosten: de fabricanten voeren er wèl bij.
Doch, gelijk bekend is, langzamerhand week de aardappelziekte en de druivenkwaal, en daalde het graan weder nagenoeg tot vorigen prijs. Moesten nu al die gewijzigde fabrieken weder tot de oude inrigting worden teruggebragt? Dan ware de winst zeer voorbijgaande en misschien enkel denkbeeldig geweest. Inderdaad keerde een groot deel der fabrieken weder tot hare oude bestemming terug; maar toch heeft de geheele industrie een blijvend voordeel uit deze omstandigheid getrokken. Men heeft daarbij geleerd, dat het fabriceren van sterke dranken uit beetwortelen ook zonder buitengewone prijzen van de spiritualia voordeel kan opleveren, en vooral door het nut dat het den landbouw aanbrengt; - dus alweder door het verband tusschen industrie en landbouw.
In den aanvang ging de brei, die na de gisting overbleef, bijna geheel verloren, daar met die bewerking tevens de voedende bestanddeelen daaruit verdwenen waren. Maar een bekwaam fabricant, de Heer champonnois, kwam op het denkbeeld om eene zeer vernuftige wijziging in de bewerking aan te brengen, waardoor alleen de suikerbestanddeelen in alcohol werden veranderd, maar overigens alle voedende bestanddeelen behouden. Door deze methode hield men 75 percent van den beetwortel, als een zeer geschikt beestenvoeder over. Dit voeder wordt niet enkel aan het vee gegeven, maar vermengd met ander gewoon voedsel; doch dan heeft het nog het voordeel dat het sommige bestanddeelen van dat voeder meer assimilable maakt, dat wil zeggen, geschikter voor de maag, om er voeding uit te trekken. Daardoor wordt de beetwortel in een voedsel veranderd veel geschikter dan de bij ons gebruikelijke mangelwortel, vooral geschikt, wanneer het in de juiste verhouding wordt toegediend. Een bunder land brengt gemiddeld 30,000 kilo's beetwortelen op (soms wel 51,000); dat is dus
| |
| |
22,500 kilo's goed beestenvoeder, genoeg om (met bijvoeging van ⅔ ander voeder) twee stuks vee een jaar te onderhouden. Bovendien hebben dan diezelfde 30,000 kilo's beetwortelen opgeleverd 135 litres alcohol van 94 graden.
In zeker opzigt geschiedt hetzelfde in de Nederlandsche aardappeljeneverstokerijen. Ook daar wordt de aardappel (met eenig koren vermengd) nadat door de gisting de alcohol er uitgestookt is, als eene warme pap aan de beesten gegeven. Groote stallen met mestvee zijn dus ook gewoonlijk aan zulke fabrieken verbonden. Maar er is groot verschil in de wijze van behandeling. De Fransche stokers van alcohol uit beetwortel trekken eerst het suikerhoudende sap uit den beetwortel, en dit wordt alleen te gisten gezet, terwijl de overblijvende brei verder onaangeroerd blijft. Maar in onze jeneverstokerijen wordt de geheele massa (aardappelen en koren) in gisting gebragt. Het zal nog te bezien staan, of daardoor niet een groot deel der voedende bestanddeelen verloren gaat, - een inconveniënt dat echter niet te vermijden is, daar de aardappel niet op dezelfde wijze als de beetwortel kan behandeld worden.
Nog een aanmerkelijk verschil is dit. In onze jeneverstokerijen is het stoken hoofdzaak en de landbouw accessoir. Het mestvee wordt aangekocht, de grondstof, aardappelen en koorn, wordt insgelijks aangekocht en niet door den fabricant zelven verbouwd. De kostelijke economische regel, om allen afval als voeder of mest weder aan het land terug te geven ter onderhouding of zelfs verbetering, en dus eigenlijk alleen zulke bestanddeelen uit den grond (of liever uit de lucht) te putten, waardoor het land niets aan vruchtbaarheid verliest, - daarvan kan hier geene sprake zijn. In Frankrijk is de zaak omgekeerd; daar is de landbouw hoofdzaak, en de fabriek dient slechts, om de producten van dat land zoodanig te verwerken, dat zij aan de eene zijde het meestmogelijke voordeel opleveren, aan de andere zijde het land zoo min mogelijk verarmen, zonder dat er meststoffen van buitenaf met groote kosten behoeven te worden aangevoerd.
Door deze vernuftige en in de bijzonderheden vrij ingewikkelde combinatie heeft dan ook de alcoholbereiding uit beetwortelen zich na het ophouden der bovengenoemde gunstige omstandigheden naast de suikerbereiding kunnen staande houden.
| |
| |
En bovendien is zij eene zeer heilzame industrie, want terwijl zij slagtvee en alcohol voor het verbruik oplevert, opent zij de gelegenheid, om bij eene goede economische besturing, de vruchtbaarheid van den bodem van Frankrijk te vermeerderen, ja zelfs in enkele gevallen het bebouwbare land uit te breiden.
Daarom is dan ook deze industrie zoo belangrijk, en is men er zoo op uit om haar te begunstigen. Daarom hoopt men dat het verbruik van suiker in Frankrijk nog aanmerkelijk zal toenemen. En dit kan ook wel; het geheele verbruik is 168 millioen kilo's, dat is 4⅔ per hoofd, terwijl Engeland 16 kilo per hoofd gebruikt, waarschijnlijk dank zij der Britten grogliefde. Evenzoo kan het ons niet verwonderen, dat Duitschland, in het fabriekwezen Engeland en Frankrijk steeds zoo na op de hielen, hare Rübenzuckerfabrikation met naijverige zorg koesterde. Een bewijs hoeveel belang men ook daar in den beetwortel stelt, hebben wij nog verleden jaar gezien bij de langdurige en vervelende discussies in het Pruissische Abgeordnetenhaus over den Rübenzuckersteuer. De zaak was ingewikkeld en netelig, maar juist daarom netelig, omdat men zoo noode besluiten kon, om deze inheemsche industrie hooger te belasten, terwijl toch de belangen der schatkist dit zoo dringend noodzakelijk maakten.
Doch eenvoudige statistieke opgaven - niet zoo erg vervelend, wanneer zij met mate worden toegediend, - zullen het best het gewigt dezer industrie in Europa aantoonen. Daar de cijfers tegenwoordig doen, wat in de tijden van aesopus of lafontaine de dieren deden, zullen wij enkele sprekende cijfers laten aanrukken.
Gelijk wij zagen, is het aantal fabrieken in Duitschland in de laatste 20 jaren van 122 op 233 gestegen; maar vrij wat belangrijker is de toename van den geproduceerden suiker. Die bedroeg in 1857 bijna 83 millioen kilo's, volgens de officiële opgaven, en volgens sommigen in werkelijkheid wel 120 millioen, aangezien onze naburen óók met den suiker weten te smokkelen, - troost voor ons! Pruissen staat het hoogst aan den beetwortelhemel, daar het 174 (van de 233) fabrieken bezit, en de provincie Sachsen alleen 160. De grootste fabriek van het Zollverein is die der Badische Gesellschaft für Zuckerfabrikation te Waghäusel, die alleen in een saisoen uit 63,670,000
| |
| |
kilo's beetwortelen bijna 8 millioen kilo's suiker fabriceert.
Dat de coloniale suiker hieronder zwaar te lijden heeft, begrijpt men. In de laatste tien jaren is het gebruik daarvan verbazend achteruitgegaan. Immers, terwijl het tolverbond in 1847 81,967,800 kilo's suiker verbruikte, waarvan slechts 18,779,500 beetwortelsuiker was, consumeerde het in 1857 121,645,400 kilo's suiker; maar hiervan bedroeg de coloniale niet meer dan 17,092,550 kilo, m.a.w. terwijl het verbruik per hoofd van 5 3/10 tot 8 ℔ steeg, werd er ruim 3½ maal minder coloniale suiker gebruikt.
Nog eene opgave van het fabricaat van beetwortelsuiker over geheel Europa voeg ik hierbij.
Het tolverbond |
fabriceert in 233 |
fabrieken 103,300,000 kilo's. |
Frankrijk |
fabriceert in 338 |
fabrieken 82,500,000 kilo's. |
Rusland |
fabriceert in 360 |
fabrieken 15,000,000 kilo's. |
Oostenrijk |
fabriceert in 171 |
fabrieken 12,500,000 kilo's. |
België |
fabriceert in 40 |
fabrieken 7,100,000 kilo's. |
Polen |
fabriceert in 42 |
fabrieken 3,000,000 kilo's. |
Engeland |
fabriceert in 2 |
fabrieken 350,000 kilo's. |
|
_____ |
|
Zamen 223,750,000 kilo's. |
De rietsuiker is echter nog verre van verdrongen te zijn. Hij levert nog 2057,500,000 kilo's op, dus bijna tien maal meer dan zijn jonge Europesche mededinger.
Na zooveel van dit belangrijke fabricaat gezegd te hebben, rust bijna de verpligting op mij, om ook nog meê te deelen, op welke wijze dat fabriceren toegaat. Daar echter alle menschen geene chemici zijn, zullen wij dit slechts in de hoofdtrekken nagaan. Er is echter zoo veel aan vast, eer deze roode wortel lekkeren, blanken suiker geeft, dat het niet onbelangrijk is, hem in de hoofdphasen van deze metamorphose te volgen.
Al aanstonds is er veel gelegen aan de keuze der goede soort van beetwortelen. Het systeem van rasverbetering is ook hier toegepast, en eindelijk heeft men ook zoovele soorten verkregen, dat het is l'embarras du choix. De witte Silesische biet schijnt het meest de vereischte eigenschap, zooveel mogelijk suikergehalte in zoo gering mogelijken omvang, te vereenigen. Chemisch onderzocht, kan hij 12 tot 14 percent suikerdeelen bevatten. Daar men er tegenwoordig hoogstens
| |
| |
8 percent uit trekt, blijft er dus nog een wijd veld voor vooruitgang aan deze industrie open.
Wat voor grond te kiezen, hoe te mesten, of men de zaaimethode of de plantmethode volgen zal, ziedaar weder vragen, die de verbouwer zoo goed mogelijk moet zien op te lossen. Ook op den tijd van oogsten komt het zeer veel aan. De beetwortel is eigenlijk eene tweejarige plant en bevat in het voorjaar den meesten suiker. Maar hij is niet bestand tegen den winter der noordelijke landen en moet dus in het najaar geoogst worden.
Nu echter vertoont zich weder een bezwaar; de fabriek kan niet op eens den geheelen oogst verwerken, en gaat de vrucht bij het bewaren tot rotting of gisting over, al is het in geringe mate, dan vermindert dit dadelijk het suikergehalte. Het komt er vooral op aan, om den wortel te beschutten voor vorst, te groote warmte, licht en vocht, en toch voor behoorlijke luchtverversching te zorgen. Op verschillende wijzen heeft men al getracht de beste bewaarmethode op te sporen. Meestal geschiedt het in daartoe ingerigte kuilen. Maar een geheel voldoend middel moet nog gevonden worden.
Daarom is er ook bij sommige fabricanten eene geheel verschillende methode in gebruik gekomen. Volgens deze wordt de beetwortel dadelijk na den oogst in stukken gesneden en gedroogd en dan later de suikerdeelen hier weder uitgewasschen. De gewone methode is echter zuiniger en dus voordeeliger.
Deze bestaat hierin. De wortel wordt door eene kolossale rasp, die 7 tot 800 keer in de minuut omdraait en 4 tot 5 duizend kilo's beetwortelen in het etmaal bewerkt, fijn gemaakt. Eerst dan is het mogelijk om met hydraulische of stoompersen al het sap er uit te drukken. Wat er overblijft is veevoeder, en nu begint met het sap eene rei meest chemische bewerkingen, om uit dat roode vocht alle andere bestanddeelen te verwijderen en alleen den ruwen suiker over te houden. Dit geschiedt met kalk en zwavelzuur en daarna filtreren door het bovengenoemde beenzwart; doch alweder naar verschillende systemen en met inachtneming van een tal van omstandigheden, die wij hier niet allen kunnen ontwikkelen. Dan hebt gij wit suikerwater, en dit moet verkookt worden, dat ook weder hetzij in vrije pannen, hetzij onder verminderde luchtdrukking geschiedt. Wat men dan overhoudt
| |
| |
is zoetigheid, maar nog niet zuivere, gecrystalliseerde suiker. Hij moet afgekoeld worden, en in vormen of potten gegoten om te crystalliseren, en den siroop (melasse) te laten uitdruipen. Dit laatste geschiedt ook somtijds in eene draaijende machine, waarin de siroop door de centrifugaalkracht uitgedreven wordt, of ook door verhoogde luchtdrukking, gewoonlijk echter door het zoogenaamde dekken, het leggen van eene laag vochtige leem of ook wel eene suikeroplossing op de potten, die de melasse onder uit den pot drijft. Die melasse is niets anders dan suiker, die zich niet crystalliseert.
Wil men nu den fijnsten witten suiker fabriceren, dan moet hij nog eens geraffineerd worden, wat door ossenbloed en beenzwart geschiedt, eene bewerking in ons land genoeg bekend.
Ziedaar de grondtrekken van deze in hare bijzonderheden allerbelangrijkste, maar ook zeer omslagtige bewerking. Gelijk men ziet, het is een chemisch proces en het laat zich hooren, dat deze industrie vooral haar ontstaan en haren bloei te danken heeft aan de verbazende vorderingen, welke de chemie in de laatste jaren gemaakt heeft. Nog is de volkomenheid niet bereikt; maar bijna jaarlijks gaat men vooruit èn in vereenvoudiging of bezuiniging der bewerking, èn in zuiverheid van het product zelf.
Tot nog toe had de beetwortelsuiker steeds een bijsmaak, waardoor hij altijd bij den rietsuiker achterstond. Maar het is reeds chemisch bewezen, dat er uit den beetwortel even goed reine suiker te trekken is, als uit het suikerriet. En inderdaad heeft men het reeds zoover gebragt, dat het verschil bijna niet merkbaar is. Lang zal het niet meer duren en de beetwortelsuiker zal volkomen gelijk zijn aan den rietsuiker. Heeft men dat bereikt, dan zal het vooroordeel, dat er tegen bestaat, langzamerhand ook geheel verdwijnen, en men zal suiker fabriceren zoowel uit beetwortelen als uit riet, al naar dat door plaatselijke of andere omstandigheden de eene of de andere soort het meeste rekening geeft.
En hoe is het met Nederland gesteld? Zal daar deze industrie geheel buitengesloten blijven? Zeker niet. Het is zoo, Engeland en Nederland, in het bezit van rijke coloniën, hebben geene behoefte aan dit inlandsche product. Van daar dat
| |
| |
dan ook deze industrie daar niet op die bepaalde ondersteuning kan rekenen, die zij in de opgenoemde landen geniet, en waaraan zij grootendeels haren bloei te danken heeft. Van daar ook, dat het vooroordeel tegen dezen suiker als het ware door den nationaaltrots gevoed wordt.
Maar het is grootelijks de vraag, of hij niet weldra de concurrentie met den rietsuiker zal kunnen volhouden zoowel in de winst, die hij den producent oplevert, als in aangenaamheid van smaak voor den consument. Is dit het geval nog niet, met de steeds toenemende verbetering zal het dit weldra worden.
Reeds begint de beetwortelsuiker langzaam zijn intogt in ons land te doen. Nadat vóór eenige jaren eene fabriek, in een der schoonste deelen van Gelderland opgerigt, weldra weder is opgeheven, hebben verleden jaar de nieuwsbladen ons gesproken van eene nieuwe fabriek, op Hollandschen bodem verrezen. De ondervinding zal nog moeten leeren, of die onderneming stand zal houden. Een ander feit is niet minder belangrijk. Terwijl Nederland zich nog een weinig verheven waant boven den beetwortelsuiker, zijn buitenlandsche fabricanten bezig om ons dat product zonder onze voorkennis te doen proeven. Althans, mij is door een handelaar in coloniale waren verhaald, dat men juist tegenwoordig er op uit is, om den beetwortelsuiker als handelsartikel in ons land in te voeren, daar de consument hem in den smaak toch niet van onzen gewonen suiker kan onderscheiden. Is dat het geval, dan wordt het hoog tijd, dat wij liever zelf dit artikel fabriceren, dan dat wij alleen gebruiken, en dus betalen, wat het buitenland produceert. Ik voor mij houd de invoering van deze industrie voor zeer wenschelijk. Het is waar, commerciële en industriële omstandigheden zijn hier weder geheel anders dan in Duitschland en Frankrijk. Maar het groote voordeel, dat Frankrijk voor zijn landbouw uit deze industrie trekt, kan bij ons ook bestaan. Al zijn die groote exploitations agricoles, die men daar aantreft, hier nog eene zeldzaamheid, ook op minder groote schaal is de zaak uitvoerbaar en kan zij rekening geven. Juist daarom heb ik op het naauwe verband gewezen, waarin deze industrie tot den landbouw staat, hoe de inrigting zóó moet zijn, dat de fabriek en de omringende landerijen wederkeerig elkander dienen. Wordt dat
| |
| |
systeem - hier onmogelijk in de bijzonderheden nader te ontwikkelen - wèl begrepen en goed toegepast, dan kan deze industrie ook bij ons, ten minste in de eigenlijk gezegde landbouwende streken, op hare plaats zijn. - Het is de vraag niet: hebben wij behoefte aan beetwortelsuiker? want de coloniën zijn voldoende om ons rietsuiker in overvloed te verschaffen. Maar het is de vraag: zou onze landbouw niet grootelijks worden gebaat door eene zoo vernuftige vereeniging met deze industrie, zooals zij b.v. in Frankrijk gevonden wordt? Voor ieder, die weet hoe de Nederlandsche landbouw (uitgenomen de grasbouw) bij dien van andere landen achterstaat, kan het antwoord hierop niet twijfelachtig zijn.
De Heer payen, die in het jaar 1857 eene belangrijke studie over den beetwortelsuiker en den beetwortel-alcohol leverde, eindigt zijne beschouwing met deze woorden, die ik tot de mijne maak. ‘De ontdekking van kostbare meststoffen, de opening van nieuwe bronnen voor de alcoholproductie (niet minder belangrijk voor den Nederlander, die daartoe thans kostelijke voedingsmiddelen verstookt) en voor de voedering van het vee, - ziedaar in hoofdzaak de voordeelen, die men aan deze industrie te danken heeft. Doch behalve deze gelukkige resultaten is er nog een, dat wij ten slotte willen vermelden. Het is de vestiging van fabrieksnijverheid op het platteland, met haren aanhang van ingenieurs, meesterknechts en bekwame werklieden. Het land zou hier grootelijks bij winnen, maar de grootere steden niet minder; zoodat dezelfde zaak èn den materiëlen rijkdom èn gezondheid èn zedelijkheid bevorderen zou.’
w.n.
|
|