maar wij moeten bedaard vooruit werken. Om echter aan het volk eenig begrip te geven van dat vele dat daar nog gedaan moet worden, daartoe heeft deze brochure van een der zake bij uitstek kundige eene meer blijvende waarde dan alleen voor het oogenblik.
In den Jaargang van 1858, No. II, hebben wij berigt gegeven van Dick Tarleton, door j.f. smith. Dat was een vervolg-roman, en wij beloofden den romanlezers op de hoogte te houden als dat vervolg ook in onze taal zou zijn overgezet. Dit is nu - of eigenlijk reeds voor eenigen tijd - geschied, met een werk, dat een nieuwen titel draagt: Crowshall, enz., in twee Deelen. Alkmaar, h.j. van vloten, 1858; maar dat even goed Dick Tarleton Dl. III en IV had kunnen heeten. Het is zooals het vorige was, en zal ruimschoots die lezers bevredigen, die geboeid, gespannen willen worden door overvloed van avonturen en afwisseling. Men moet echter niet zeer veel smaak hebben, als men er zoo onzinnig hoog mede wegloopt, als de vertaler in zijne opgewonden voorrede. Dat hopen wij - voor ons Nederl. publiek, dat het geval niet zal zijn; maar aan Leesgezelschappen, die zoo wat hun volkje kennen, kunnen wij het als wel geene fijne specerij, maar toch als bruikbare en krasse peper aanbevelen.
Het was nog in dezen Jaargang (Boekbesch., bl. 91-93), dat een gunstig oordeel geveld werd over Mabel Vaughan. Door de Schrijfster van ‘De Lantaarnopsteker’. Uit het Eng. II Dln. f 2-50. De wensch toen uitgesproken, dat ‘eene uitgave in kl. 8vo., en geschikt voor een boekgeschenk aan dames, weldra door de wakkere uitgevers in den handel gebragt’ zou worden, is nu reeds vervuld. Van buiten zien die twee deeltjes er zeer net uit, maar druk en papier hebben de verklaring wel eenigzins noodig die in de woorden goedkoope uitgave op den titel opgesloten ligt. Dat kan echter den lof niet verminderen, die toen aan dit lieve en toch degelijke boekje is toegezwaaid. Wij verwijzen daarnaar, want het zou overbodig zijn, dien hier te herhalen.
De Reeks van Brieven, aan ieder, die hen lezen wil, te Tiel, door de Wed. wermeskerken, uitgegeven, waarvan wij bl. 755 van den vorigen Jaarg. den eersten en tweeden bespraken, is met den 10den Brief gesloten. Zij waren dikwijls aardig genoeg, om het jammer te vinden, dat de Schrijver waarschijnlijk niet door genoegzaam debiet is aangemoedigd. Maar aan den anderen kant troosten wij ons met de gedachte, dat wanneer dezelfde Schrijver zich op een degelijker werk dan zulke belletristische vlugschriften toelegt, hij geest en losheid - eene niet te versmaden deugd in ons land - genoeg heeft, om meer genoegen van zijne pen te hebben, en meer nut er mede te doen.