den drang van het liefhebbend hart volgende, doet de familie bergendahl, wat maar hare hand vindt om te doen, naar eene opvatting van deze woorden, die Ref. niet tot de zijne kan maken. Rusteloos zijn hare pogingen om nog niet volslagen armen te ondersteunen, onvermoeid is het streven van haar en andere vrouwen om nu en dan eenige Surinaamsche negers los te koopen. Alle middelen worden in 't werk gesteld en uitgeput. Ook de literatuur wordt geëxploiteerd. Met eenige moeite is een bundeltje bijeen te krijgen, dat wel veel kost om 't zoo keurig de wereld in te zenden, maar dat toch nog altijd bij verkoop iets opbrengt, waarmeê al ligt weêr een neger kan worden vrijgekocht. Wat zullen wij van deze manier van philanthropiseren zeggen? Wij hebben te veel eerbied voor de eerste bron, waaruit zij voortvloeit, ja te veel gevoel voor het goede in eene anna bergendahl om op bitteren toon voor onze afkeuring er van uit te komen, ja zelfs om de minder edele drijfveêren, die daarbij werken, schoon bedekt voor de philanthropen zelven, koelbloedig bloot te leggen. Wie het met deze wijze van weldoen eens is, wie het goed vindt boeken die anders niet zouden uitkomen, voor een goed doel uit te geven, wie dat niet vindt uitpersen van de schijnbare weldadigheid, die schaffe zich veilig dit Jaarboekje aan. Juff. bergendahl is niet ongelukkig geweest in het verzamelen van geschikt proza en poëzij om het in één bandje te vereenigen. Beets en da costa gaven wel ieder maar een klein stukje, maar de eerste een juweeltje, en het boekske heeft alzoo toch nog meer dan hunne namen op den titel. Ook is er niets beneden het middelmatige, en behalve met de niet onaardige manier van schrijven, die de verzamelaarster zelve heeft, maken wij hier kennis met den dichttrant van de H.H. h.g. hartman, jz. en
a.j.g.s. Onder de proza-stukken is er meer dan een dat zich gunstig onderscheidt, b.v. het tweede van Mejufvr. wilh. johanna van ravensteyn, getiteld: Olivia, dat van elise van calcar, getiteld: Kinderspelen en De oude en nieuwe Whitefield, door g. barger. Ds. cohen stuart gaf ook eene bijdrage ten beste; maar opmerkelijk is 't dat zijn naam niet op den titel staat. 't Is vast bij ongeluk vergeten, maar een spotter zou kunnen vragen: ‘behoorde hij toch eigenlijk niet bij dit gezelschap?’
Wanneer Mej. bergendahl meent te moeten voortgaan met