Korte mededeelingen.
Christus in al de zijnen alles (Kol. iii:11b): ‘ziedaar’ - sprak Dr. doedes tot zijne Rotterdamsche gemeente, toen hij 19 Junij l.l. haar vaarwel zeide - ‘uwe geloofsbelijdenis, mijn afscheidswoord, onze vereenigingsleus.’ Die Afscheidsrede werd tot een aandenken voor de gemeente gedrukt, en is à 15 cts. te bekomen bij de H.H. kemink en zoon te Utrecht.
Uit andere beoordeelingen van onze hand kan den lezer reeds gebleken zijn, dat wij met Dr. d. minder hoog loopen als homileet dan als theoloog. Van de scherpheid echter en korte volzinnen, die we hem elders moesten ten laste leggen, spreken we hem hier vrij. Eene eenvoudige, hartelijke afscheidspreek... zooals er meer zijn.
Neen toch, een en ander bijzonders is er in. Vooreerst: indien ge niet gelooft, dat christus ‘als de Zoon van God geen schepsel is’, moogt ge, ‘als gij u van geen ijdel woordenspel bedient’, ook niet gelooven, dat Hij in al de Zijnen alles is, want dit kan en mag God alleen zijn. Maar dan kan en mag, wanneer d. ‘zich van geen ijdel woordenspel bedienen’, maar logisch voortredeneren wil, de Zoon van God het evenmin wezen, tenzij hij vlakuit God zelf zij, en dàt woord wil d. niet van de lippen. Tot geruststelling evenwel van wie daar zóó klakkeloos door d. verboden worden om in christus hun alles te zoeken, kan welligt dienen, dat dit ‘alles in allen zijn’ niet afhangt van christus' Goddelijk Zoonschap, maar van Zijn Middelaarsambt, wijl met der daad ook zelfs de Zoon van God niet alles in allen zijn mág, dan voor zoo verre Hij hen dáármeê als Middelaar hooger op tot Gód zélven brengt.
Ten tweede, is 't eene allerzonderlingste eigenschap van deze gedrukte afscheidsrede, dat daarbij al de toespraken, behalve die tot 's predikers leerlingen, hunne ouders, en de gemeente in 't algemeen, weggelaten zijn. Wie thans, zonder de Voorrede ingezien te hebben, alleen de preek leest, zou op de gedachte kunnen komen, dat d. b.v. voor zijne medebroeders in de bediening nog geen vriendelijken afscheidsgroet over had gehad. En zoo wèl, is de gemeente dan zóó totaal onverschillig omtrent de bij alle onderscheid van rigting Christelijkvriendschappelijke verhouding tusschen hare leeraren, dat het