geordende priesters zijn. Zoo ook, meent Ref., is er op de opgave van veroordeelden, gevangenen, ballingen, enz. niet zoo vast te bouwen, als bij den eersten oogopslag schijnt. Maar genoeg, - is partijdigheid tegen het pauselijk bestuur getolereerd, dan verdient partijdigheid er voor verschooning, en had de Paus in Nederland een advocaat noodig, hij kon er moeijelijk een beteren vinden dan Dr. nuijens; deze heeft zijn pleidooi met zèle gevoerd, heeft daartoe een vorm gebruikt, waarop weinig valt af te dingen, en verdient vooral wegens den gematigden toon welke in zijn geschrift heerscht, allen lof.
Wat III betreft, het levert in een kort bestek zeer veel; het is een werkje zonder bijzondere verdiensten, maar waarin men geresumeerd vindt wat men met nog al wat moeite in uitgebreider werken zoeken moet. De helderheid der voorstelling is hier en daar wel eens opgeofferd aan de kortheid; de uitgave, vooral de omslag, is keurig.
Van IV, V en VI kan men zeggen, dat zij door het sluiten van den vrede hun grootste belang verloren hebben; zij kunnen echter nog dienstig zijn voor hem die, met oude nieuwsbladen voor zich, de gebeurde zaken nog eens wil napluizen. Bij V (overgenomen, als Ref. zich niet vergist, uit eene der illustraties) behoort een eerste gedeelte, dat niet ter aankondiging is ingezonden.
Eindelijk, de vraag welke den titel van VII uitmaakt, is beantwoord; de ongeluks-profetie van den schrijver dezer brochure is gelukkig niet uitgekomen; wat zijne beschouwingen betreffen, er is zekerlijk veel in dat behartiging verdient, maar de man had een bijzonder somber voorgevoelen van de zaak.
Het is gebleken dat Nederland van den oorlog in Italië niets te duchten had; voordeel heeft het er echter ook niet van gehad. Mogen ten minste H.H. uitgevers, die onder die omstandigheden poogden op hun getij te visschen, door den onverwachten, spoedigen vrede niet al te groote schade hebben ondervonden.