| |
Korte Mededeelingen.
Na 't geen we onlangs in de Kerkelijke courant uit rijle's preêken vonden aangehaald, over de noodzakelijkheid om de hel, en wel een eigenlijk helsch vuur, te prediken -, namen we met vrij wat weêrzin op: Verzekering. Leerrede door j.c. rijle, Rector van Helmingham in Suffolk. Naar de derde Engelsche uitgave. (Uitgegeven voor rekening van den Vertaler.) Te Culenborg, bij j.c. gaade. 1859. Gr. 8vo. 45 bl. - Dan, tot ons genoegen mogen we nu verklaren, niet alleen dat de lezing ons in meêgevallen, maar meer. Zeker, wie zich aan de onmatige lengte, of aan enkele oud-orthodoxe gevoelens en oud-mystieke uitdrukkingen eener Engelsche preek te veel ergert, zal óók deze ter zijde moeten leggen. Maar hij zal dan tevens ter zijde leggen eene zóó
| |
| |
gezonde, diepe en volledige expositie van de verzekerdheid des Christens aangaande zijne zaligheid - een voor ons aller gemoedsleven voorwaar wel hoogstgewigtig probleem -, als wij ooit ergens hebben aangetroffen. Hij zal dan almede ter zijde leggen eene leerrede, die ten aanzien van haren echt-populairen stijl, bevattelijk voor een ieder en toch, o.a. ook door menige vernuftige gelijkenis, te gelijk piquant voor den beschaafdste, voor onze kanselredenaars tot een hun gewis niet overbodig model strekken kan. Bewijzen voor 't een en ander lieten zich gemakkelijk en in overvloed bijbrengen; maar bijaldien we - gelijk zulks eerst bij ons opkwam - in een breed verslag de geheele quintessence van een zoo klein geschrift opnamen, dan zouden we daarmede den aankoop er van nagenoeg noodeloos maken. En dat zou ondankbaar zijn jegens den Vertaler, die met de overbrenging dezer preek eene voor heterodox zoowel als orthodox - want bij de toestanden, en wel de gelukkige toestanden, onzer menschelijke ziel hebben wel immers allen belang? - waarlijk nuttige taak op zich genomen, en, op eene enkele taalfout na, deze taak getrouw en vloeijend volbragt heeft, en die thans de welgeslaagde uitgave voor eigen rekening heeft gewaagd. Een ruim debiet onder christenen en christenleeraars geven hem voldoening en vergoeding voor zijne moeiten en kosten!
v.p.
Wat Mr. g. groen van prinsterer gedrongen heeft zijne ‘Proeve over de middelen waardoor de waarheid wordt gekend en gestaafd’, in Julij 1834, als eerste deel van Beschouwingen over Staats- en Volkenregt uitgegeven, in December 1858 op nieuw, en wel als ‘herdruk,’ (geene omwerking) in het licht te te zenden, is niet regt duidelijk. Wel duidelijk is 't daarentegen dat zulk eene uitgave ten strengste moet worden gewraakt. Want in de 24½ jaren tusschen de eerste en tweede uitgave verloopen is over dit onderwerp zóóveel gedrukt en geschreven, zooveel nieuws gezegd hetwelk, al naar ieders standpunt, òf behartiging òf bestrijding verdient, dat wie 't noch behartigt, noch bestrijdt, en toch dit onderwerp behandelt niet gerekend mag worden voor dit geslacht te schrijven, en dus der tegenwoordige maatschappij volstrekt geen nut aanbrengt. In zoover is 't te vreezen dat hövekers Christelijke
| |
| |
huisbibliotheek met de opname dezer proeve als Stuk VII weinig gebaat zal zijn.
v.h.
Wie, bij het overwegen der vraag of 't stelsel van gemeenschappelijke opsluiting of dat van afzonderlijke gevangenisstraf de voorkeur verdient, prijs stelt op de heldere en gemoedelijke voorlichting der ervaring van een man vergrijsd in de betrekking van godsdienstonderwijzer in den kerker, die koope voor 40 cents 't eenvoudige woord, maar dat den stempel eener innige overtuiging draagt en met warmte blijkt neêrgeschreven te zijn, en onder den titel van Het cellulair gevangenisstelsel in zijne belangrijkheid enz. door n. bielevelt te Utrecht bij c. bielevelt aldaar in 1859 werd uitgeven.
v.h.
Woorden, gesproken bij gelegenheid der plegtige begrafenis van arnoldus willem nanninga, Med. Doct. te Veendam, overleden den 5den Maart 1859, catharina maria nanninga, overleden den 7den Maart 1859, en johannes goldschmid nanninga, Med. Art. Obst. et Chir. Doct. te Groningen, overleden den 8sten Maart 1859, te zamen ter aarde besteld, den 11den Maart 1859. Derde druk. Te Veendam, bij g. van de werf, jz. f : - 20 cent. Eene hóogst treffende gebeurtenis gaf aanleiding tot deze woorden. Een zeventigjarige vader reist met zijne dochter van Veendam naar Groningen om daar een zoon en broeder die gevaarlijk krank ligt, te bezoeken. Door het schrikken van het paard stort het rijtuig in de diepe vaart. De vader wordt levenloos uit het water gehaald, de dochter bezwijkt twee dagen later aan de gevolgen van dit ongeluk, en de zoon sterft één dag daarna, onbewust dat vader en zuster hem reeds zijn voorgegaan. Voorwaar bij zulk een aandoenlijk voorval was een woord van troost op zijne plaats. Wat Ds. brouwer in het sterfhuis en Ds. coolhaas van der woude in de kerk gesproken hebben, is in deze 12 bladzijden zamengevat. Er klinkt ons uit die woorden een toon te gemoet van diepe zielesmart, maar tevens ook van dat vaste en welgegronde geloof, dat ook bij de grootste smart den besten troost in het harte stort. De gemeente van Veendam vergete nooit die treffende gebeurtenis!
r.
| |
| |
Gids voor hen die in opengevallen Boedels belang hebben, of ingeval van overlijden hunner bloed- of aanverwanten met hunne wettelijke regten en verpligtingen onbekend zijn. Amsterdam, h.w. weytingh. 1859. 8vo. 87 bl. - is de titel van een dier prullen, welke in den laatsten tijd bij ons te lande verschenen. Men heeft gidsen voor huurders, koopers, landbouwers, wisselagenten en hen die met wissels omgaan, voor de scheepszaken, de erfenissen, enz. enz. En wat zijn die gidsen? Overgedrukte titels uit een of ander Wetboek. Zoo ontvangt men ook hier eenige wets-artikelen bijeengevoegd, letterlijk vooral uit het tweede boek van het Burgerlijk Wetboek afgedrukt, blijkbaar zonder kennis, zeker zonder volledigheid of systematische orde. Wij kondigen het boekje alleen aan om tegen schade te waarschuwen.
De twee Hoogleeraren in de Regtsgeleerdheid, Mrs. j.e. goudsmit en r.t.h.p.l.a. van boneval faure, gaven de redevoeringen in het licht, welke zij bij de aanvaarding van hun ambt als hoogleeraar, de eerste aan de Leidsche, de tweede aan de Groninger Hoogeschool, hadden uitgesproken. De eerste behandelt de altijd ware, maar zoo dikwijls miskende stelling, dat de beoefening van het Romeinsche regt ook voor onzen leeftijd onmisbaar is. De tweede bespreekt den bekenden regel van celsus. Op waardige wijze worden deze onderwerpen behandeld, vooral is de zoo dikwerf voorgedragen stelling, welke de heer goudsmit tot zijn onderwerp koos, met eene frischheid behandeld, dat ze eene nieuwe stelling gelijkt.
De heer c.c.e. d'engelbronner gaf te Gorinchem bij a.v.d. mast den 20sten jaargang van het bekende Jaarboekje van de Regterlijke Magt in het licht. Wij vermelden het slechts. Allen die met het regtspersoneel in middellijk of onmiddellijk verband staan, kennen de onmisbaarheid van het werkje en de naauwkeurigheid, waarmede het wordt bewerkt.
Een anonymus gaf bij j. noorduyn en zoon te Gorinchem eenige wetten uit, die in de Notariële practijk te pas komen. Dit Handboek heeft echter weinig of geene waarde, tenzij men het op een notariskantoor op den lessenaar wil leggen, om het opzoeken der hier overgedrukte wetten te vermijden. Wie
| |
| |
het daar wil leggen... wij hebben er vrede meê, maar meer kunnen wij ook van het boekje niet zeggen.
Aan ons Tijdschrift is de 1e aflev. gezonden van het XIIIe deel der Opmerkingen en Mededeelingen van oudeman en diephuis. Wij hebben van harte gaarne een gunstig woord voor dit belangrijke tijdschrift over. In stilte hebben wij het dikwijls met vrucht geraadpleegd, openlijk willen wij gaarne hulde brengen aan de voortreffelijke wijze waarop deze arbeid (en hij is niet van de gemakkelijkste, om juridische tijdschriften te vullen) door de redacteuren wordt verrigt. In détails te treden, zal men niet in dit Tijdschrift verlangen. Alleen gelooven wij, dat de bijdragen over het jus constituendum beter aan de Tweede Kamer, en die over Staatsregt aan andere tijdschriften zou worden overgelaten, en de Opmerkingen er bij zouden winnen, indien ze zich alleen bij ons Burgerlijk, Handels- en Strafregt (met inbegrip van regts- en strafvordering) bepaalden.
Een groot Vorst. Voorlezing van johs. van vloten. Zutphen, willem thieme. - ‘Geloof niet licht aan groote mannen’; met deze aangehaalde woorden begint de heer van vloten zijne treffende voorlezing over een groot man, den Hertog van Orleans, die - menschelijkerwijze gesproken - te vroeg werd weggenomen, en wiens hooge voortreffelijkheid de spreker des te sterker wil doen uitkomen door de scherpe tegenstelling met ‘den schaamteloozen verkrachter der Fransche volksrechten.’ - Wij hebben die redevoering met uitstekend veel genoegen gelezen, en beamen veel van 't geen de heer van vloten zegt. Zijne denkbeelden, waar hij de kenmerken der ware grootheid ontwikkelt, belangeloosheid, zelfstandigheid en bescheidenheid namelijk, maken wij gaarne tot de onze. Of echter eenige waarlijk indrukwekkende woorden, eenige echt verheven denkbeelden, geuit in eene laatste wilsverzekering, en gerigt aan den vermoedelijken opvolger op een zoo dikwerf hevig geschokten troon, regt geven om hem die ze neêrschreef, en die ‘nog geen gevierden naam heeft’, den zoo zelden verdienden titel van Groot Vorst te schenken, meenen wij te mogen betwijfelen; immers, ‘geloof niet licht aan groote mannen.’
De met zoo scherpe kleuren geschetste tegenstelling van
| |
| |
ferdinand, Hertog van Orleans, met napoleon III, wint o.i. niet in kracht door de verzen van kinker (bl. 22), welke de redenaar op Frankrijk toepasselijk keurt. Kinker zegt daar onder anderen:
‘Wanneer hij (jupijn) dondert, durft geen stervling zich verroeren,
Maar naauwlijks is 't mooi weêr of alles speelt den baas;
't Wil al naar boven toe en niemand houdt zijn plaats.’
Die verzen zouden ons, hoewel deernis hebbende met het verdrukte Frankrijk, er bijna toe brengen om Europa met zulk een donderaar geluk te wenschen. - Wij vragen nog, zou de Hertog van Bordeaux wel volmondig instemmen met de uitdrukking, op bl. 20 voorkomende, in welke Orleans genoemd wordt ‘de erfgenaam (in den zin van wettigen erfgenaam) van een koningstroon’? - Deze enkele bedenkingen hebben ons echter het genoegen bij de lezing dezer schoone redevoering gesmaakt, niet vergald.
Spoorwegen en Telegrafen. - De invloed van stoom en electriciteit, aangewend als middelen van gemeenschap, op den toestand des menschdoms. Door s. coolhaas van der woude. Te Veendam, bij g. van de werf, jz. 1859. - Als men in dit kleine geschriftje van 36 bladzijden eene door statistiek gestaafde aanwijzing van den invloed, dien stoom en electriciteit op den toestand van het menschdom thans reeds uitoefenen en in de toekomst in nog steeds verhoogde mate zullen uitoefenen, meent te vinden, dan zal men zich zeer bedrogen zien. Maar als men een tafereel van den invloed, in groote trekken en met gloeijende kleuren geteekend, wenscht te aanschouwen, dan zal men zich niet teleurgesteld vinden, wanneer men deze redevoering in handen neemt. Als de welsprekende redenaar door den invloed van stoom en electriciteit in de toekomst het levensgenot verhoogd, handel, landbouw en nijverheid meer ontwikkeld, wetenschap, verlichting en beschaving bevorderd en de volkeren verbroederd ziet, - dan mag men hier en daar die profetie wel wat te hoog gekleurd vinden, maar in den grond zal men den redenaar moeten toestemmen. Jammer maar, dat de twee aanteekeningen op bl. 12 en 32 over onze traagheid in het tot stand brengen van een noordelijken spoorweg in verbindtenis met de Duitsche Westbaan, en over
| |
| |
de weigering om eene telegraaflijn van Veendam naar Groningen of Assen te leggen, hoe bits en vinnig ook, helaas maar al te veel waarheid bevatten.
r.
Recueil Poétique; Choix de Morceaux, tirés des meilleurs poètes français du XIXe siècle, destiné à l'usage des ecoles, classe moyennes et supérieures, par a.b. maatjes. Seconde Édition. Amsterdam, j.h. gebhard & comp. - Inhoud en bestemming van dit boekje zijn op den uitvoerigen titel naauwkeurig en bepaald aangewezen; toch was ons eene verrassing bereid, toen wij, onder de uitnemendste Fransche dichters der 19e eeuw, zagen verschijnen: didot, delille, chénier, millevoye, fontanes, ducis, legouvé;, berchoux; en wij daarentegen vergeefs zochten b.v. naar victor hugo, musset, de vigny, delavigne, lamartine, sainte-beuve en anderen. De schrijver zegt in zijne voorrede (die wel wat zijn Hollandschen oorsprong verraadt), dat het met Frankrijk gesloten tractaat hem belemmerd heeft in de keuze zijner stukken; misschien dat hij, voor de mededeeling van stukken van levende dichters, eene uitdrukkelijke toestemming dier heeren behoeft. Wij kennen de bepalingen van dit tractaat niet, evenmin als de eerste uitgave van dit boekje, waarin sommige andere gedichten waren opgenomen; wij willen dus gaarne gelooven, dat de schuld dier zonderlinge vergissing, waardoor schrijvers, die, zoo al niet door hun leeftijd dan toch stellig door hunne werken, tot de vorige eeuw behooren, optreden als vertegenwoordigers der Fransche poëzij van de negentiende eeuw, niet bij den heer m. ligt. Alleen dunkt ons, dat de titel had veranderd moeten worden. Onder de weinige, zeer weinige, stukken van levende dichters, treffen wij met genoegen aan een paar schoone gedichten van de ten onzent te weinig bekende Zwitsersche dichters juste en
caroline olivier; verder enkele van reboul (waaronder, natuurlijk, L'ange et l'enfant), en het schoone, krachtige vers van barbier: napoleon et la France. Dit zijn ook tevens de beste stukken uit den bundel, die overigens, uit den noodig geworden herdruk, als schoolboek geschikt blijkt te zijn.
|
|