eene critiek van den Eugenius Aram te schrijven, waar ik mij neêrzette om met een enkel woord den Paul Ferroll te bespreken. Ik kon van den eerste niet zwijgen, daar de laatste hem mij telkenmale herinnerde. Men zou bulwer's held een broeder kunnen achten van den hoofdpersoon, die de onbekende auteur van den voor ons liggenden roman ons schetst. Kennelijk heeft hij dezen voor den geest gestaan, maar zoo ooit een slaafsche navolger beneden zijn model bleef, dan, in trouwe, de Schrijver die in zijn vaderland onder den naam van den auteur der ‘IX Poems by V’ bekend staat.
Als roman zijn aan den Paul Ferroll al de gebreken eigen, waardoor de Eugenius Aram zich kenmerkt; ongelukkig genoeg vinden wij niet eene der vele en hooge verdiensten, waardoor die arbeid als kunstproduct zich onderscheidt, in dezen tegenhanger terug. Al loopen wij met het genre niet hoog, toch zullen wij de laatsten zijn om te ontkennen, dat, waar een talent er zijne krachten aan wijdt, het meer dan een ander, ja, bij uitnemendheid geschikt is om de aandacht te boeijen. Maar dan moet de auteur geslaagd zijn in 't Schauerhafte der voorstelling, dan moet, waar hij zich - als bulwek eenmaal - tot taak stelde den invloed te schilderen, die eene misdaad gepleegd in den roes der jeugd en der passiën, op het volgende leven hebben kan, ook als deze een tafereel schetsen, boeijende door aanschouwelijkheid van voorstelling; dan is menschen- en karakterkennis hoofdvereischte; dan moet de teekening juist zijn, d'après nature; dan moet er gloed en leven en kracht liggen verspreid over eene schepping der phantasie, die in onzen tijd meestal met eenig vooroordeel ontvangen wordt, omdat men allereerst twijfelt aan hare mogelijkheid. Het talent van den romancier heeft hier zwarigheden te overwinnen, die aan een ander genre vreemd zijn.
En de onbekende Schrijver van den voor ons liggenden roman moge er velen op zijn weg hebben aangetroffen, niet ééne was 't hem mogelijk te ontwijken; over alles is hij gestruikeld. Zijn held is eene figuur, die belangstelling wekt noch medelijden, dien men 't meest gaarne uit het oog verliest en naar wien men niet vragen zou, als men hem niet meer terugvond. Wie hem omgeven zijn personen zonder beteekenis, zonder karakter, zonder kracht, charges op al wat natuur heet, op al wat natuurlijkheid en waarheid is. De feiten zijn