Boeken: toch kan men, reeds zonder den blaam des ongeloofs op zich te laden, o.a. den niet-apostolischen oorsprong van 't mattheus-Evangelie of van den 2den Brief van petrus, en den niet-Paulinischen van den Brief aan de Hebreën beweren; ja, achter eene orthodoxe dissertatie lazen we onlangs de thesis: Capita XL-LXVI Jesajae vaticiniorum huic scriptori sunt abjudicanda, in der tijd door den liberalen h. wel uitdrukkelijk onder 't misbruik der critiek gerangschikt. - Maar nu de derde soort, de eigenlijk gezegde Historische Critiek, de critiek der feiten! Ziedaar wat ook thans nog - h. neemt het als geloovig theoloog niet eens in aanmerking - voor velen een steen des aanstoots en der ergernis blijft, een kenmerk bij wie er zich op toeleggen van gevaarlijk ongeloof! Wel wil men u tegenwoordig toegeven, dat het met de waarheid der - overigens inderdaad geleerde en kunstige - Harmonistiek luttel beter gesteld zij dan met die der oude - niet min geleerde en kunstige - Astrologie, en dat is reeds veel gewonnen; maar om nu daaruit de legitime consequentie op te maken, dat, zoo een der Evangelisten dáár waar zij van elkaâr verschillen, gedwaald hebben moet, zij dan ook dáár, waar zij met elkaâr overeenstemmen, of waar de zaak slechts door één hunner verhaald wordt, gedwaald hebben kunnen, zóó ver durft men zich niet te wagen.
D. heeft de regten ook der historische critiek in 't algemeen volmondig erkend. Wij danken hem daarvoor. Maar of hij, om haar binnen de betamelijke perken te houden, den regten teugel heeft gevonden in ebrard's opmerking, dat het Woord Gods boven alle critiek verheven is, betwijfelen wij zeer, daar het dan toch, volgens zijne eigene concessie, eerst door die critiek moet worden uitgemaakt, wat al of niet tot het Woord Gods behoort. Vrij wat meer doet het af, en van heeler harte kunnen we applaudisseren, wanneer d. van den criticus eischt, dat hij niet enkel de afzonderlijke deelen, maar evenzeer 't gehéél zijner stof in 't oog houde - ‘historia quoque suam habet orationem contextam’ -, en dat hij hem alzoo, indien hij aan jezus al 't buitengewone en éénige, wat de Evangelisten van Hem verhalen, o.a. ook de opstanding, ontneemt, op 't voetspoor van ullmann en de pressensé de vraag voorlegt, hoe de grondvesting der wereldherscheppende Christelijke Kerk, hoe de vurige geloofsprediking van een man