Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1859
(1859)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
De Biddende Jezus. Beschouwing van den Zoon in zijne gemeenschapsoefening met den Vader, door Dr. J.C. Zaalberg, Pz. 's Hage, M.J. Visser. In gr. 8vo. IV en 432 bl. f 3-25.
| |
[pagina 553]
| |
Wij begrijpen zeer wel, hoe dat gekomen is. Een bombastlievend publiek heeft den man door goedkeuring en toejuiching bedorven, en hij heeft gemeend alles en alles te kunnen. Maar misschien zou napoleon I nog beter schaapherder in Drenthe geweest zijn, dan zaalberg, de strijder tegen Rome, auteur is van den biddenden jezus. Zoo bij eenig onderwerp, bij dit had hij zijne vlugt behooren te matigen. Maar integendeel: hij is woester en onbesuisder dan ooit geworden, en het gevolg daarvan is het litterarische wangedrocht, waarover wij niet één woord meer willen spreken, terwijl wij verklaren er ons over te schamen, dat, zooals wij ergens lazen, een tweede druk er van noodig is. Voor ons echter heeft de Heer zaalberg zich eenigzins in zijne eer hersteld door de ‘Wekstemmen ten Leven’, van welke wij er vier ontvangen hebben, terwijl er één (No. IV) achtergebleven isGa naar voetnoot(*). Deze ‘Wekstemmen’ zijn of heeten preken naar de gelegenheid des tijds, wat wij van No. III, De Koning aan 't Kruis, over Joh. xix:19-22, niet begrijpen. Deze preek beviel ons verreweg het minst. 't Is zeker niet gemakkelijk om over het opschrift boven het kruis eene goede lijdenspreek te maken, maar deze behandelt het gezegde onderwerp zeker niet, met haar titel De Koning aan 't Kruis en hare rammelende en ratelende verdeeling, die eer aan een nog piquanter thema: het kruis, doet denken. Het is, met dat opschrift versierd (z. voegt de woorden er bij, maar de uitwerking bewijst niet, dat dit noodig was), eene schandzuil voor Israël; eene eerzuil voor jezus; eene zegezuil voor het Godsrijk en eene gedenkzuil voor den Christen. Men bemerkt het reeds: 't is nog dezelfde z., die zoo jammerlijk snoevend over den biddenden jezus kon schrijven; maar zijn gebrek hindert hier minder dan bij dat uiterst teedere en innige onderwerp. Het ergernis nemen daaraan wijkt, wat het ensemble betreft, bijna geheel, waar z. onderwerpen behandelt, die voor zijne manier juist berekend zijn, waar hij met moed en zonder menschenvrees toont tegen nog iets anders te strijden dan tegen de dwalingen | |
[pagina 554]
| |
der Roomsche hiërarchie. Wie kan zonder in zijn geweten gegrepen te worden en zonder erkenning van de groote talenten des auteurs, preken lezen als die over Exod. xx:5b, De zonden der vaderen bezocht aan de kinderen; die over Marc. viii:15a, Het Phariseïsme in Israël en in de Christenwereld; en ook, ja met nog meer homiletisch genot, die over Matth. xxiv:3-14, Oorlogen en geruchten van oorlogen. Zoo kan men niet preken zonder de Schrift, naar letter en geest, te verstaan, zonder t'huis te zijn in de wereld der menschen en in het menschelijke hart. Maar waartoe altijd die hooge, forsche toon, die opeenstapeling van de schitterendste epitheta, dat kletteren en razen en bliksemen en donderen? waartoe dat dol geworden proza, nu en dan afgewisseld met stuitende platheden? Hoort maar en oordeelt of wij te veel zeggen! Exod. xx:5b is voorgelezen. ‘Welk een geducht en ontroerend woord! Het schittert als een bliksemstraal uit de wolken van Sinaï. Het dreunt als een donderslag in 't gebergte der woestijn. Het dringt als een Goddelijk (l. goddelijk) wee! tot de gezanten in Israël door.’ Bom!!! - ‘... al hopen ook wij, gezanten des kruises, die duizendvoudige barmhartigheid Gods, zoo lang wij ademen kunnen (ademen! kunnen!!! 't kon best met leven af; wij zijn pas in de inleiding; hoe zal dat klimmen?), te prijzen, zoo blijve het toch verre van u en mij, om harentwil het “driemaal Heilig” uit ons geheugen te bannen.’ - ‘Zou God het dan wel zoo erg gemeend hebben?’ plat! plat!! - De Hemelvader vergeleken met ‘aardsche vaders, die tegen hunne kinderen kunnen opstuiven in drift en bulderen in den toorn (waarom den toorn?)’ onwaardig! - ‘Met vlammend schrift staat het boven de poorten van het koningrijk der hemelen. En och! dat het ook met onuitwischbare letteren in onze handpalmen gegraveerd... stond.’ Vurig uitgedrukt! - ‘Alle geslachten smelten zamen.’ Volgens welken scheikundigen regel? - ‘B.B. en Z.Z., veroordeelt gij dat miskennen der kinderen om 't geen hunne ouders misdeden? Reikt, reikt ons dan de hand en weest ons gegroet in de menschheid.’ Aandoenlijke ontmoeting! - ‘Zal Hij [God] iedere seconde inspringen, enz.’ Onwaardig uitgedrukt. Ziet daar eenige proeven uit de eerste leerrede, die nog lang niet het allermeest aan het aangewezen gebrek lijdt. 't Is | |
[pagina 555]
| |
jammer dat zooveel degelijke zaken in zulk een ellendigen vorm gegoten zijn! Gij leest b.v. met groote aandacht en u verheugende over de levendige voorstelling van den auteur die preek over het Pharizeïsme; maar gij valt op eens uit uwen hemel der verrukking bij het vernemen der vraag: ‘Kan ik het helpen, T., dat onze Afgescheidene Broeders geen Hebreeuwsch verstaan en daardoor dien ongelukkigen naam gekozen hebben?’ Dat getuigt niet van gemis aan fijnen smaak, maar dat is volkomen smakeloosheid. Zal het met Dr. z. nog eens beter worden? Wij wanhopen er aan, omdat hij gevierd wordt. |
|